Hoofdstuk 19

Joe Maslick lag op de metalen vloer van de heli, met zijn hoofd uit de geopende deur. Hij was opgevoed door straatarme ouders in een woonwagenpark in de bergen van South Carolina. Toen hij van de middelbare school af kwam, was hij nog nooit buiten die staat geweest. Had nog nooit Chinees gegeten. Nooit de oceaan gezien, behalve op tv.

Toen hij daaraan terugdacht, vroeg hij zich af hoe hij in vredesnaam in Pakistan was beland en omlaagkeek naar een atoombom. Dat baantje aan de kassa van het plaatselijke tankstation leek ineens veel aantrekkelijker.

‘Dat ding slingert wel heel erg,’ zei hij in de microfoon aan zijn koptelefoon.

‘Wil je liever hier zitten en de heli besturen?’ was het voorspelbare antwoord.

De man aan de stuurknuppel was Fred Mason, een gepensioneerde marinepiloot die nu reddingshelikopters bestuurde in Californië. Coleman had hem meegenomen toen gewoon goed geen optie had geleken.

‘Het zou alleen wel fijn zijn als hij niet in de staartrotor komt, snap je?’

‘Ik wist niet dat je van het nerveuze soort was, Mas.’

Ze klommen buiten bereik van de politie en de soldaten beneden hen, maar Maslick kon de details rond het pakhuis nog altijd onderscheiden. De vooringang was open en er stonden minstens tien politieagenten en soldaten naast opgesteld. Er kringelde rook omhoog vanuit de openslaande deuren, maar geen van de mannen leek een masker te dragen. De algehele indruk was dat niemand de leiding had. Dat kon in Rapps en Colemans voordeel werken.

De kernkop slingerde minder en hij begon hem met de lier omhoog te halen. Toen hij dichtbij was, kwam de copiloot naar achteren om hem te helpen het ding naar binnen te sjorren. Zelfs met z’n tweeën was het een haast onmogelijke opgave. Naast het gewicht had je er ook nog eens nergens vat op. Ze hadden hem een paar keer half naar binnen gehaald en dan viel hij toch weer naar buiten aan de kabel.

De piloot hoorde al het gevloek achter zich en keek even om. ‘Kijk uit, jongens!’

De linkerkant van de heli dook ineens omlaag. Maslick werd tegen de achterkant van het aan de deur bevestigde geweer gesmeten en de kernkop rolde naar binnen. Toen dook de vloer naar rechts en smakte hij tegen de andere wand. Toen de helikopter weer recht kwam te hangen, was het wapen binnen en rolde traag naar het net voor de lading dat aan een stel oogbouten was bevestigd.

‘Klootzak!’ zei Maslick en hij wreef over zijn achterhoofd terwijl de copiloot de kernkop in het net deed en hem begon vast te zetten.

Er klonk een dringende piep in Maslicks koptelefoon die aangaf dat er een satellietgesprek binnenkwam. Hij gooide de twee piloten van de lijn en antwoordde. ‘Hallo.’

‘Geef me een update,’ zei Irene Kennedy op bezorgde toon.

‘We hebben de kernkop aan boord en zijn op de terugweg, mevrouw.’

Er viel een stilte die aangaf dat ze daar niet zo blij mee was als ze zou moeten zijn. ‘Ik ben het contact met Mitch verloren.’

‘Ik zou me daar niet te veel zorgen over maken, mevrouw. We vliegen er net weg en de situatie zag er niet uit als iets wat hij niet aankan.’

Weer een lange stilte. ‘Scott is gewond en ik kan generaal Shirani of de plaatselijke politiecommandant niet bereiken om ze te zeggen dat ze hun mensen moeten terugtrekken. Je moet teruggaan voor ze.’

Maslick wist niet goed hoe hij moest reageren. Rapp had hem duidelijk gemaakt dat hij de lading in veiligheid moest brengen. En Kennedy was technisch zijn meerdere, maar hij was niet bang voor haar. Voor Rapp, aan de andere kant…

‘Onmogelijk, mevrouw. Ik heb mijn orders.’

‘Die orders komen van mij en ze zijn veranderd!’

Hij schrok een beetje van de heftigheid van haar reactie. Hij kende haar al jaren, maar hij had Irene Kennedy nog nooit haar stem horen verheffen.

Maslick beleefde een zeldzaam moment van aarzeling. Als ze gelijk had – en dat had ze meestal – dan was zijn team in gevaar. Rapp zou Coleman nooit achterlaten en de Pakistanen zouden uiteindelijk georganiseerd genoeg raken om dat gebouw te omsingelen. De gedachte hen in de steek te laten was duizend keer erger dan met hen te sterven. Aan de andere kant had hij geen idee wat Rapp zou doen als zijn orders niet werden opgevolgd. Dat was nog nooit gebeurd.

Uiteindelijk drukte hij op een knop en maakte weer verbinding met de piloten. ‘Omdraaien, Fred. We gaan terug.’

‘Wat? Kun je dat herhalen?’

‘Je hebt me verstaan.’

‘Je beseft dat je letterlijk op een atoombom zit, hè?’

Maslick keek omlaag. Hij zat er inderdaad op. ‘Doe het, Fred.’

De heli steigerde en Maslick gebruikte zijn vrije hand om in te schakelen op de frequentie die Rapp gebruikte. ‘We zijn op weg naar jouw positie. Hoor je mij?’

De reactie was nauwelijks hoorbaar. ‘Niet doen. Hou je vorige koers aan.’

Maslick kon het gevoel niet van zich af zetten dat zijn laatste uur geslagen had. De enige vraag was of het een gelukstreffer van een Pakistaan of een perfect geplaatst schot van Rapp zou zijn. ‘We werken op basis van herziene orders en zijn over ongeveer drie minuten boven jouw positie.’

Rapp stak zijn geweer om de hoek van de machine waarachter hij dekking had gezocht en tuurde door de rook heen, die langzaam minder werd. Er was nog niemand in de open deur verschenen. Misschien beseften ze dat ze geen maskers hadden en wachtten ze op versterking. Als ze slim waren – en dat was de grote vraag – hadden ze mannen op de omringende gebouwen gezet en teams achter barricades om de uitgangen te dekken. Dan hoefden ze alleen nog maar wat meer gas naar binnen te gooien of, beter nog, gewoon te wachten. Zonder water en met een temperatuur van rond de drieënveertig graden Celsius zou hij het niet veel langer uithouden dan vierentwintig uur. En Coleman niet eens vierentwintig minuten.

‘We zetten de daling in,’ klonk Maslicks stem in zijn oortje.

Rapp klemde zijn kaken op elkaar en hij keek omlaag naar Coleman. Het pistool was uit zijn vingers gegleden en hij bewoog niet. Zijn hoofdwond zag er waarschijnlijk erger uit dan hij was, maar het mes dat uit zijn zij stak was waarschijnlijk precies zo erg als het eruitzag. En er stroomde bloed uit zijn schouder en been.

‘Scott.’

Geen enkele reactie op zijn stem. Het was mogelijk dat hij dood was, maar op dit moment maakte dat geen verschil. Ze zouden er samen uit komen of helemaal niet.

Hij zette Maslicks geweer op volautomatisch en schoot het magazijn leeg op een stalen pilaar bij de deur. Het metaal maakte een indrukwekkend kabaal, genoeg om iemand die net moed had verzameld om de aanval te openen af te schrikken. Hij gooide het geweer opzij en legde Coleman weer over zijn schouder. Hij raapte het pistool op dat uit zijn hand was gevallen en begon aan een sprint naar de achterkant van het gebouw. Toen hij ongeveer halverwege was, hoorde hij het oorverdovende gepiep van een chain gun die buiten werd opgestart. Hij hoopte maar dat het Maslick was die schoot en niet een Pakistaanse helikopter.

Hij kwam net naar buiten in het felle zonlicht toen Maslick een volgend salvo afvuurde. Hij schoot in de lucht over de omringende gebouwen heen, maar het was afdoende. Als er al soldaten in de straat waren geweest voor zijn komst, dan hadden ze nu eieren voor hun geld gekozen.

Ondanks het dode gewicht van Coleman slaagde Rapp erin het touw dat uit de heli hing te grijpen en het aan zijn tuig vast te maken. Hij liet Coleman van zijn schouder glijden en sloeg zijn armen om de gewonde man heen. Maslick hing uit de geopende deur, en toen hij zag dat Rapp zover was, gebaarde hij naar de piloot dat hij moest opstijgen.

Ze waren nog maar een paar meter boven de grond toen iemand vanuit een steegje aan hun noordkant begon te schieten. Rapps pistool zat in zijn broekriem en hij kon er onmogelijk bij. Coleman was glibberig van het bloed en zijn gewicht werd verveelvoudigd door het stijgen van de helikopter. Rapp moest zijn uiterste best doen hem niet te laten vallen.

‘Mas! Schakel die kloot…’

Maar de vroegere Delta Force-soldaat was hem al voor. Het boordgeweer vuurde nogmaals en de ingang van het steegje verdween in een wolk van kapotgeschoten beton.

Eindelijk waren ze boven de gebouwen en begonnen ze aan hun vlucht naar het oosten. Maslick draaide aan de lier om ze binnen te halen en Rapp verstevigde zijn greep om Coleman, ondanks het feit dat de spieren in zijn bovenarmen voelden alsof ze in brand stonden. De SEAL begon weg te glijden en het lukte Rapp maar nauwelijks om op tijd een been om hem heen te slaan en zo te voorkomen dat hij honderdtwintig meter omlaag zou vallen op de straat onder hen.

Tegen de tijd dat ze bij de deur van de helikopter waren, had Rapp het hemd van Coleman met zijn tanden vast moeten pakken om de vermoeidheid in zijn armen te kunnen compenseren. De metalige smaak van bloed herinnerde hem er nogmaals aan hoe zijn vriend eraan toe was.

‘Ik heb hem!’

Maslicks sterke armen grepen Coleman vast en trokken zijn slappe lichaam naar binnen. Toen hij veilig was, greep Rapp het landingsgestel en trok zichzelf naar binnen. Hij rolde over de vloer toen de machine met zijn neus omlaag dook en Fred Mason zijn snelheid tot het uiterste opvoerde.