80
Een agent en een technisch rechercheur rijden met sneeuwscooters tussen de donkere stammen van de dennenbomen over het dikke sneeuwdek. Soms kunnen ze een houttransportweg of scheidingsweg nemen en een lang stuk met grotere snelheid afleggen, zodat een wolk van rook en sneeuw achter hen omhoog wervelt.
Stockholm wilde dat ze naar een jachthut achter de Tranuberg zouden gaan. Deze was klaarblijkelijk van Jeremy Magnusson geweest, die dertien jaar geleden verdwenen was. De rijksrecherche heeft hun verzocht een uitvoerig tr-onderzoek te doen, met filmopnames en foto’s. Al het materiaal moet worden verzameld en verpakt, alle sporen en al het biologisch materiaal veiliggesteld.
De beide mannen op de scooters weten dat de Stockholmse politie iets hoopt te vinden wat licht kan werpen op de verdwijning van Jeremy en zijn verwanten. Dit had dertien jaar geleden uiteraard al gedaan moeten worden, maar toen was de politie niet op de hoogte geweest van het bestaan van deze jachthut.
Roger Hysén en Gunnar Ehn rijden naast elkaar een helling af in het flikkerende licht van de bosrand en komen in de zon uit op het bevroren moeras. Alles is verblindend en maagdelijk wit. Ze rijden met hoge snelheid verder over het ijs en slaan dan af naar het noorden, het dichte bos weer in.
De bomen op de zuidzijde van de Tranuberg zijn zo verwilderd dat ze het huis bijna missen. De lage blokhut is volledig ondergesneeuwd. De sneeuw reikt tot boven de ramen en ligt een meter dik op het dak.
Het enige wat er van het huis te zien is zijn enkele liggende rijen op elkaar gestapelde balken, zilvergrijs van kleur.
Ze stappen van hun scooters en graven een pad naar het huis.
Verbleekte gordijnen bedekken de ruitjes aan de binnenkant.
De zon daalt en strijkt over de boomtoppen die grenzen aan het grote moeras.
Als ze de deur eindelijk hebben blootgelegd, staat het zweet op hun rug en technisch rechercheur Gunnar Ehn voelt het jeuken onder zijn muts.
Met een desolaat, knarsend geluid schuren twee bomen tegen elkaar in de wind.
Zwijgend rollen de mannen plastic uit voor de deur, zetten dozen klaar, leggen staptegels uit en trekken beschermende kleding en handschoenen aan.
De deur zit op slot en er hangt geen sleutel aan de spijker onder de dakgoot.
‘Zijn dochter hebben ze levend begraven gevonden in Stockholm,’ zegt Roger Hysén, en hij kijkt zijn collega even kort aan.
‘Ik ken de verhalen,’ antwoordt Gunnar. ‘Maar daar hou ik me niet mee bezig.’
Roger zet een breekijzer in de kier naast het slot en wrikt. Het kraakt in het deurkozijn. Hij zet het breekijzer dieper naar binnen en duwt nog een keer. Het kozijn springt in lange spaanders kapot en Roger trekt onderzoekend aan de deur en rukt dan uit alle macht. De deur zwaait open en slaat terug.
‘Jezus,’ fluistert Roger achter zijn mondkapje.
Door de tocht van de onverwachte beweging waait alle stof die zich in het huis verzameld heeft op. Gunnar mompelt dat het niets te betekenen heeft. Hij reikt de donkere ruimte in en legt twee staptegels op de vloer.
Roger heeft de filmcamera gepakt en overhandigt deze aan Gunnar. Die bukt onder de lage deurpost door, stapt de kamer in en blijft op de eerste staptegel staan.
Het is zo donker in de kamer dat hij aanvankelijk niets ziet. De lucht is droog van al het ronddwarrelende stof.
Gunnar zet de camera op opnemen, maar slaagt er niet in het cameralicht aan te krijgen.
Hij probeert de kamer toch te filmen, maar het enige wat je ziet zijn donkere formaties.
De hele ruimte lijkt op een schemerig, troebel aquarium. Midden in de kamer lijkt een grote, vreemde schaduw te hangen, als een enorme klok uit Mora.
‘Wat gebeurt er?’ roept Roger buiten.
‘Geef me de andere camera.’
Gunnar steekt de filmcamera naar buiten en krijgt een fotocamera in zijn hand gedrukt. Hij kijkt in de zoeker, maar die is alleen maar zwart, dus neemt hij op goed geluk een foto. De flits van de camera vult de ruimte met zijn witte schijnsel.
Gunnar slaakt een kreet als hij de lange, dunne menselijke figuur voor zich ziet. Hij doet een stap naar achter, struikelt, laat de camera vallen, spreidt zijn armen om zijn evenwicht te bewaren en gooit een klerenhanger op de grond.
‘Wat is dit, verdomme...’
Hij loopt achteruit, stoot zijn achterhoofd tegen de deurpost en bezeert zich aan de uitstekende splinters van het kozijn.
‘Wat is er, wat is er...?’ vraagt Roger.
‘Binnen staat iemand,’ zegt Gunnar en hij grijnst van de zenuwen.
Roger doet het licht van de filmcamera aan, bukt en loopt langzaam naar binnen. De vloer onder de staptegels kraakt. Het schijnsel van de camera zoekt zich een weg door het stof en langs de meubels. Er schraapt een tak langs het raam. Het klinkt als een onrustige klop.
‘All right,’ hijgt hij.
In het fletse schijnsel van de lamp van de filmcamera ziet hij dat een man zich heeft opgehangen aan de dakbalk. Het is heel lang geleden dat hij zichzelf van het leven heeft beroofd. Zijn lichaam is mager en de huid is gerimpeld en zit strak over zijn gezicht. Zijn mond staat wijd open en is zwart. Op de grond liggen twee leren laarzen.
De deur achter de agent kraakt een beetje en Gunnar komt weer binnen.
De zon is ondergegaan achter de boomtoppen en de ramen zijn zwart. Voorzichtig spreiden ze een lijkzak van plastic onder het lichaam uit.
De tak slaat weer tegen het metalen raamkozijn en glijdt schrapend over de ruit.
Roger reikt naar voren om het lichaam vast te houden terwijl Gunnar het touw doorsnijdt, maar op het moment dat hij het lichaam aanraakt, laat het hoofd los van de romp. Het lichaam klettert voor hun voeten op de grond. Het hoofd bonkt tegen de houten vloer, stof dwarrelt weer op in de kamer en de oude strop bungelt geruisloos heen en weer.