7
Mikael staat rechtop in het donker als de Zandman zijn afschuwelijke stof de kamer in blaast. Hij heeft geleerd dat het zinloos is om je adem in te houden. Want als de Zandman wil dat de kinderen gaan slapen, dan vallen ze in slaap.
Hij weet maar al te goed dat je ogen snel moe worden, zo moe dat ze niet open kunnen blijven. Hij weet dat hij op het matras moet gaan liggen om dan een deel van het donker te worden.
Mama vertelde vaak over de dochter van de Zandman, het mechanische meisje Olimpia. Ze sluipt naar de kinderen toe als ze in slaap zijn gevallen en trekt het dekbed over hun schouders zodat ze het niet koud zullen hebben.
Mikael leunt tegen de muur, voelt de groeven in het beton.
Het dunne zand zweeft als mist in het donker. Het ademen valt hem zwaar. Zijn longen vechten om zijn bloed van zuurstof te voorzien.
Hij hoest en likt om zijn lippen. Ze zijn droog en voelen al verdoofd.
Zijn oogleden worden zwaarder en zwaarder.
Nu schommelt hun hele gezin in de schommelbank. Het zomerlicht schittert tussen de bladeren van het seringenprieel. De roestige schroeven knerpen.
Mikael glimlacht breed.
We schommelen hoog en mama probeert af te remmen, maar papa maakt meer vaart. De tafel voor hen krijgt een stoot waardoor het aardbeiensap in de glazen klotst.
De schommelbank zwaait naar achteren en papa lacht en steekt zijn handen omhoog als in een achtbaan.
Mikaels hoofd knikt voorover en hij doet zijn ogen open in het donker, hij wankelt opzij en steunt met zijn hand tegen de koele muur. Hij draait zich om naar het matras, denkt dat hij moet gaan liggen voor hij flauwvalt, als zijn benen plotseling onder hem wegklappen.
Hij valt, slaat tegen de grond, belandt op zijn arm, voelt de pijn in zijn pols en schouder in de al begonnen slaap.
Zwaar rolt hij op zijn buik en hij probeert te kruipen, maar krijgt het niet voor elkaar. Hijgend ligt hij met zijn wang op de betonnen vloer. Hij probeert iets te zeggen, maar heeft geen stem meer.
Zijn ogen vallen dicht, hoewel hij tegenstribbelt.
Net op het moment dat hij het duister in glijdt, hoort hij de Zandman de kamer binnenglippen, met zijn gruizige voeten recht tegen de muur op sluipen en over het plafond. Hij blijft staan en strekt zijn armen omlaag en probeert hem aan te raken met zijn vingertoppen van porselein.
Het is zwart.
Als Mikael wakker wordt, is zijn mond uitgedroogd en doet zijn hoofd pijn. Zijn ogen zijn plakkerig van oud zand. Hij is zo moe dat zijn hersenen weer in slaap proberen te vallen, maar een flard van zijn bewustzijn registreert dat er iets volstrekt anders is.
De adrenaline komt als een hete stoot.
Hij gaat rechtop zitten in het donker en hoort aan de akoestiek dat hij zich in een andere ruimte bevindt, een grotere ruimte.
Hij bevindt zich niet meer in de capsule.
De eenzaamheid maakt hem ijskoud.
Voorzichtig kruipt hij over de vloer en bereikt een muur. Zijn gedachten jagen rond. Hij weet niet meer hoe lang geleden hij de gedachte aan vluchten opgaf.
Zijn lichaam is nog steeds zwaar na de lange slaap. Hij staat met trillende benen op en volgt de wand tot een hoek, zoekt verder en komt bij een plaat van metaal. Snel tast hij de randen af, begrijpt dat het een deur is, veegt met zijn handen over het oppervlak en vindt de klink.
Zijn handen trillen.
Het is volkomen stil in de kamer.
Voorzichtig duwt hij de klink naar beneden, en hij is zo bedacht op weerstand dat hij zijn evenwicht bijna verliest als de deur zomaar open glijdt.
Met een grote stap staat hij in de lichtere kamer en moet hij noodgedwongen zijn ogen even sluiten.
Het voelt als een droom.
Laat me eruit komen, denkt hij.
Zijn hoofd staat op springen.
Hij tuurt, ziet dat hij zich in een gang bevindt en loopt vooruit op zijn zwakke benen. Zijn hart slaat zo snel dat hij nauwelijks kan ademen.
Hij probeert stil te zijn, maar kermt toch zachtjes van angst.
De Zandman komt snel terug – hij vergeet geen enkel kind.
Mikael kan zijn ogen niet goed opendoen, maar loopt toch naar het wazige schijnsel verderop.
Misschien is het een val, denkt hij. Misschien wordt hij als een insect naar een brandend licht gelokt.
Maar hij loopt verder en laat zijn hand als steun langs de muur glijden.
Hij botst tegen grote pakken isolatiewol op, hijgt van angst, wankelt opzij, stoot zijn schouder tegen de andere wand maar weet op de been te blijven.
Hij blijft staan en hoest zo zacht hij kan.
Het schijnsel voor hem komt uit een glazen ruitje in een deur.
Hij struikelt erheen en duwt de klink omlaag, maar de deur zit op slot.
Nee, nee, nee.
Hij rukt aan de klink, duwt tegen de deur, rukt weer. De deur zit op slot. Hij staat op het punt om van vertwijfeling op de grond te zakken. Plotseling hoort hij heel zachte stappen achter zich, maar hij durft zich niet om te draaien.