142
Het onbehagen na het bezoek van de arts afgelopen nacht stroomt als regen langs een raam – niet heel erg dichtbij, maar het houdt haar toch gevangen.
De medicijnen maken dat Saga merkwaardig afgeschermd is van de werkelijkheid, maar ze heeft sterk het gevoel dat ze binnenkort ontmaskerd zal worden.
Als ik echt had geslapen, had hij me verkracht, denkt ze. Ik moet zorgen dat hij me nooit meer aanraakt.
Ze heeft nog iets meer tijd nodig om de infiltratie af te ronden. Ze is nu zo dichtbij. Jurek heeft het met haar over ontsnappen. En als ze niet ontmaskerd wordt, geeft hij haar binnenkort een plaats, een aanwijzing of iets wat naar Felicia kan leiden.
Gisteren leek hij op het punt te staan. Misschien gebeurt het vandaag.
Als de microfoon maar werkt.
Wat Saga helpt is steeds maar weer aan Felicia te denken.
Ze moet zich concentreren op wat haar hier te doen staat. Zonder medelijden met zichzelf te hebben.
Ze moet het opgesloten meisje redden.
De regels zijn eenvoudig. Ze mag Jurek onder geen beding helpen ontsnappen. Maar ze mag de vlucht wel samen met hem plannen, ze mag belangstelling tonen en vragen stellen.
Het gebruikelijke probleem met ontsnappingen is dat je nergens heen kunt als je eenmaal buiten bent. Die fout gaat Jurek niet maken. Hij weet waar hij heen moet.
Het slot van de deur naar het dagverblijf zoemt. Saga staat op van het bed, rolt met haar schouders zoals voor een wedstrijd, en loopt dan haar kamer uit.
Jurek Walter staat bij de muur ertegenover op haar te wachten. Ze begrijpt niet hoe hij zo snel in het dagverblijf kan zijn.
Er is geen reden om je bij de loopband op te houden als het snoer ontbreekt. Ze moet maar hopen dat het bereik van de microfoon groot genoeg is.
De tv staat uit, maar ze gaat toch op de bank zitten.
Jurek staat voor haar.
Het voelt alsof ze geen huid heeft, alsof hij het eigenaardige vermogen heeft haar ontblote vlees te zien.
Hij gaat naast haar zitten en ze overhandigt hem discreet het tabletje.
‘We hebben er nog maar vier nodig,’ zegt hij en zijn lichte ogen kijken in de hare.
‘Ja, maar ik...’
‘Daarna kunnen we hier weg.’
‘Maar dat wil ik misschien niet.’
Als Jurek Walter zijn hand uitsteekt en haar arm pakt, deinst ze bijna terug. Hij merkt dat ze bang wordt en kijkt haar uitdrukkingsloos aan.
‘Ik heb een plek die je zeker zal bevallen,’ zegt hij. ‘Het is hier niet heel ver vandaan. Gewoon een oud huis achter een gesloten cementfabriek, maar ’s nachts kun je naar buiten om te schommelen.’
‘In een zweefmolen?’ vraagt ze en ze probeert te glimlachen.
Jurek moet tegen haar blijven praten, denkt ze. Zijn woorden zijn kleine stukjes die een patroon zullen vormen van de puzzel die Joona aan het leggen is.
‘Het is maar een gewone schommel,’ antwoordt hij. ‘Maar je kunt boven het water schommelen.’
‘Boven een meer of een...’
‘Wacht maar af, het is er prachtig.’
‘Ik hou ook van appelbomen,’ zegt ze zacht.