166
Joona breekt door het wateroppervlak, komt boven het drijfijs uit, probeert kalm te blijven en ademt in.
Het is verschrikkelijk koud.
De kou explodeert in zijn hoofd, maar hij is bij bewustzijn.
Zijn tijd als parachutist heeft hem gered – het lukte hem de reflex om naar adem te happen te onderdrukken.
Met verdoofde armen en zware kleren zwemt hij door het zwarte water. Het is niet ver naar de kade, maar zijn lichaamstemperatuur daalt duizelingwekkend snel. IJsschotsen buitelen rondom hem. Hij is het gevoel in zijn voeten al kwijt, maar blijft trappelen met zijn benen.
Golven slaan over zijn gezicht.
Hij hoest en voelt de kracht uit zich wegvloeien. Het wordt zwart voor zijn ogen, maar hij dwingt zichzelf voorwaarts, doet nieuwe zwemslagen en bereikt ten slotte de kade. Met bibberende handen probeert hij grip te krijgen op de stenen, de dunne voegen. Hij drijft hijgend zijwaarts en stuit op een hangende ijzeren trap.
Het water plonst onder hem als hij begint te klimmen. Zijn handen vriezen vast aan het metaal. Hij valt bijna flauw, maar klautert met zware passen verder.
Kreunend rolt hij de kade op, komt overeind en loopt in de richting van de vrachtwagen.
Met trillende hand voelt hij of hij zijn pistool nog heeft.
Het bijt in zijn huid als de sneeuw in zijn natte gezicht waait. Zijn lippen zijn gevoelloos en zijn benen schokken heftig.
Hij rent de smalle gang tussen de stapels donkere containers in om de vrachtwagen te bereiken voordat deze het haventerrein verlaat. Door de gevoelloosheid in zijn ledematen struikelt hij, hij stoot zijn schouder, zoekt steun tegen een container en klimt over een sneeuwwal.
Hij komt uit in het licht van de schijnwerper, voor de vrachtwagen met de rode container met de tekst Hamburg Süd.
De chauffeur is achter de oplegger bezig om de remlichten te controleren als hij Joona ziet aankomen.
‘Heb je in het water gelegen?’ vraagt hij terwijl hij een stap naar achter doet. ‘Jezus, man, je vriest dood als je niet maakt je binnen komt.’
‘Open de rode container,’ murmelt Joona. ‘Ik ben van de politie, ik moet...’
‘Daar gaat de douane over, ik kan hem niet zomaar openen...’
‘Rijksrecherche,’ onderbreekt Joona hem met zwakke stem.
Hij heeft moeite zijn blik te focussen en hoort zelf hoe onsamenhangend hij klinkt als hij probeert uit te leggen welke bevoegdheden de rijksrecherche heeft.
‘Ik heb de sleutels niet eens,’ zegt de chauffeur met een vriendelijke blik. ‘Alleen een betonschaar en...’
‘Schiet op,’ smeekt Joona hem en hij hoest vermoeid.
De chauffeur rent om de vrachtwagen heen, klimt naar de cabine, buigt zich naar binnen en zoekt achter de passagiersstoel. Als hij een lange betonschaar naar zich toe trekt, komt er een paraplu mee die op de grond valt.
Joona bonst op de container en roept Disa’s naam.
De chauffeur rent terug en loopt rood aan als hij de poten van de betonschaar samenperst.
Er klinkt een knal als het slot kapot springt.
Het luik van de container zwaait met knarsende scharnieren open. De ruimte is tot het plafond gevuld met dozen op pallets, vastgesjord met spanbanden.
Zonder een woord te zeggen pakt Joona de betonschaar en loopt verder. Hij heeft het zo koud dat hij schudt en zijn handen doen vreselijk zeer.
‘Je moet naar het ziekenhuis,’ roept de man hem na.