124
Johan Jönson vertrekt zijn lippen op een manier die hem op August Strindberg doet lijken als hij de partituur van vijftien verschillende geluidsgolven in ogenschouw neemt.
‘Dit kun je eigenlijk niet doen,’ mompelt hij.
Met fingerspitzengefühl verplaatst hij curves in de tijd en verlengt sommige puntige toppen tot plateaus.
Hij probeert de loop af te spelen en de kamer wordt gevuld door een vreemd onderwatergeluid. Corinne staat met haar hand voor haar mond. Johan stopt snel, verandert wat meer, trekt bepaalde delen uit elkaar en speelt het geheel weer af.
Het zweet staat Nathan Pollock op het voorhoofd.
Het rommelt diep in de grote luidsprekers en daarna klinkt een uitademing opgedeeld in zwakke lettergrepen.
‘Luister,’ zegt Joona.
Wat er te horen is, is een langzame zucht die onbewust wordt gevormd door een gedachte. Jurek Walter gebruikt zijn stembanden niet, maar beweegt zijn lippen en tong als hij uitademt.
Johan Jönson verplaatst een van de curves minimaal en staat met een gejaagde glimlach op van zijn stoel als de loop met de fluistering keer op keer herhaald wordt.
‘Wat zegt hij?’ vraagt Nathan met gespannen stem. ‘Het klinkt haast als Lenin.’
‘Leninsk,’ zegt Corinne met opengesperde ogen.
‘Wat?’ schreeuwt Nathan haast.
‘Er is een stad die Leninsk-Koeznetski heet,’ zegt ze. ‘Maar omdat hij het zonet over rode modder had, denk ik dat hij de geheime stad bedoelt.’
‘De geheime stad?’ mompelt Nathan.
‘Het Kosmodroom van Bajkonoer is nu bekend,’ zegt ze. ‘Maar vijftig jaar geleden heette de stad Leninsk en was hij topgeheim.’
‘Leninsk in Kazachstan,’ zegt Joona heel zacht. ‘Jurek Walter heeft een jeugdherinnering aan Leninsk...’
Corinne gaat aan de tafel zitten, met rechte rug, schuift een haarlok achter haar oor en legt uit: ‘Kazachstan hoorde in die tijd natuurlijk bij de Sovjet-Unie... en lag afgelegen genoeg om er een hele stad te kunnen bouwen zonder dat de rest van de wereld het doorhad. De wapenwedloop was immens en men had raketbases en onderzoekscomplexen nodig.’
‘Kazachstan is in elk geval lid van Interpol,’ zegt Nathan.
‘Als ze ons zijn echte naam geven, kunnen we hem gaan natrekken,’ zegt Joona. ‘Dan is de jacht geopend.’
‘Dat zou moeten kunnen,’ zegt Corinne. ‘Ik bedoel... we hebben nu een plaats en bij benadering een geboortejaar. We weten dat hij in 1994 naar Zweden is gekomen. We hebben foto’s van hem, we hebben de littekens op zijn lichaam in kaart gebracht en...’
‘We hebben zelfs zijn bloedgroep en dna,’ glimlacht Nathan.
‘Dus zijn familie behoorde of tot de Kazachse bevolking in het gebied, of tot de wetenschappers, ingenieurs of militairen die er vanuit Rusland heen werden gestuurd...’
‘Ik verzamel het materiaal,’ zegt Nathan snel.
‘Dan probeer ik de nsc in Kazachstan te pakken te krijgen,’ zegt Corinne. ‘Joona? Zal ik proberen...’
Ze zwijgt en kijkt hem vragend aan. Joona staat langzaam op, kijkt haar aan en knikt, pakt zijn jas van een stoel en loopt naar de hal.
‘Waar ga jij heen?’ vraagt Nathan.
‘Ik moet Susanne Hjälm spreken,’ mompelt Joona en hij gaat naar buiten.