113
Een man van middelbare leeftijd ligt half op de grond bij de geothermische pomp. Hij is vastgebonden met touwen en duct tape en heeft een lap in zijn mond.
Eliot Sörenstam ketent de vrouw met zijn handboeien vast aan een waterleiding terwijl Joona voorzichtig naar de man toe loopt, vertelt dat hij van de politie is en de lap uit zijn mond trekt.
‘De kinderen,’ hijgt de man. ‘Ze zijn naar buiten gerend, jullie mogen onze kinderen geen kwaad doen, ze zijn...’
‘Zijn er meer mensen hier?’
Eliot is de betonnen trap al op gerend.
‘Alleen de kinderen...’
‘Hoeveel?’
‘Twee meisjes... Susanne heeft ze het jachtgeweer gegeven, ze zijn alleen maar bang, ze hebben nog nooit met een jachtgeweer geschoten, jullie mogen ze geen kwaad doen,’ smeekt de man vertwijfeld. ‘Ze zijn alleen bang...’
Joona rent de keldertrap op die aan de achterkant van het huis uitkomt terwijl hij de man keer op keer hoort roepen dat ze de meisjes geen kwaad mogen doen.
De voetsporen leiden door de tuin en gaan recht het donkere bos in. Diep tussen de bomen fladdert er licht.
‘Eliot,’ roept Joona. ‘Er zijn hier alleen kinderen!’
Hij volgt de sporen met grote stappen het bos in en voelt het zweet op zijn gezicht afkoelen.
‘Ze zijn gewapend,’ roept Joona.
Hij rent naar het schijnsel tussen de bomen. Takken onder de sneeuw breken onder zijn gewicht. Verderop ziet hij Eliot met zaklamp en pistool voortploeteren.
‘Stop,’ roept Joona, maar Eliot lijkt hem niet te horen.
Losse sneeuw stort met doffe ploffen van een boom.
In het zwakke licht ziet hij vagelijk de sporen van de kinderen tussen de bomen, in verschillende hoeken, en Eliots rechte lijn erachteraan.
‘Het zijn maar kinderen,’ roept Joona weer, en hij probeert tijd te winnen door een steile helling af te glijden.
Hij valt op zijn heup, sleurt losse stenen en dennenappels onder de sneeuw mee, schraapt met zijn rug ergens overheen, maar landt dan op zijn voeten.
Door de dichte takken ziet hij het zoekende schijnsel van de zaklamp en schuin achter hem staat een tenger meisje naast een boom met het geweer in beide handen.
Joona rent dwars door het kreupelhout van droge takken. Hij probeert zijn gezicht te beschermen, maar haalt toch zijn wangen open. Hij ziet Eliots gedaante tussen de boomstammen bewegen en het kleine meisje dat vanachter de boom tevoorschijn stapt en het geweer afvuurt op de agent.
Het schot hagel verdwijnt een meter of wat voor het mondstuk in de sneeuw. De loop schiet omhoog en haar magere lichaam schokt van de terugslag. Ze valt en Eliot draait zich om en richt zijn pistool op haar.
‘Wacht!’ roept Joona en hij probeert zich door een dichte spar heen te wringen.
Hij krijgt sneeuw in zijn gezicht en zijn jas, de takken geven mee, hij komt aan de andere kant tevoorschijn en blijft abrupt staan.
Eliot Sörenstam zit met het huilende meisje in zijn armen op de grond. Een paar passen verderop staat haar jongere zusje naar hen te kijken.