112
Joona zakt op één knie en kijkt snel naar Marie. Er is niets meer aan te doen, de zware lading ging haar longen en hart in en doorboorde de halsslagader.
Eliot Sörenstam schreeuwt met tranen in zijn stem in zijn portofoon dat een ambulance en versterking hierheen moeten komen.
‘Politie,’ roept Joona richting de trap. ‘Leg het wapen neer en...’
Vanuit de kelder wordt het jachtgeweer opnieuw afgevuurd en de kogels vliegen door de spijlen van de trap, waardoor er een wolk splinters rondvliegt.
Joona hoort de mechanische klik als het geweer opengeklapt wordt. Hij stormt de gang in, bereikt de trap en hoort tegelijkertijd het zuchtende geluid als de eerste lege huls uit het geweer wordt gehaald.
Met grote passen loopt Joona met geheven pistool de donkere trap af.
Eliot Sörenstam heeft de zaklamp opgeraapt om hem bij te schijnen en het licht reikt precies tot de kelder, zodat Joona weet af te remmen voor hij gespietst wordt.
Onder aan de trap heeft iemand de stoelen van de eettafel opgestapeld tot een barricade. De omhoog gerichte poten zijn tot spiesen geslepen en er zijn messen aan bevestigd met duct tape.
Joona richt zijn zware Colt Combat over de barricade heen, een kamer met pooltafel in.
Er is geen mens te zien, alles is weer stil.
De adrenaline in zijn lijf maakt hem eigenaardig rustig, alsof hij zich in een nieuwe, scherpere versie van de werkelijkheid bevindt.
Voorzichtig haalt hij zijn vinger van de trekker en maakt de lus van het touw dat om de trapleuning zit los, zodat hij langs de stoelen kan komen.
‘Wat moeten we verdomme doen?’ fluistert Eliot met paniek in zijn stem als hij beneden komt.
‘Heb je een kogelwerend vest aan?’
‘Ja.’
‘Schijn de kelder in,’ zegt Joona en hij begint te lopen.
Tussen gebroken glas en oude conservenblikken liggen twee lege hulzen op de grond. Eliot ademt veel te snel en houdt de zaklamp naast zijn pistool als hij de hoekjes afspeurt. Hierbeneden is het warmer en er dringt een scherpe geur van zweet en urine tot hen door.
In de gang is er op halshoogte ijzerdraad gespannen en ze moeten bukken. Achter hen rinkelen staaldraden.
Plotseling horen ze gefluister en Joona blijft staan en gebaart naar Eliot. Een tikkend geluid wordt gevolgd door voetstappen.
‘Rennen, rennen,’ fluistert iemand.
Er waait koude lucht naar binnen en Joona loopt snel door terwijl het nerveuze licht van Eliots zaklamp rondzoekt in de kelder. Links vangen ze een glimp op van een ketelruimte en aan de rechterkant leidt een betonnen trap naar een open kelderdeur.
Er waait sneeuw binnen over de traptreden.
Joona heeft de verborgen gestalte al gezien als het schijnsel van de zaklamp het lemmet doet schitteren.
Hij doet nog een stap, hoort de vlugge ademhaling die voorafgaat aan een plots gekerm.
Een lange vrouw met vuil gezicht stormt met een mes in haar hand op hem af en Joona richt zijn pistool automatisch op haar romp.
‘Pas op!’ schreeuwt Eliot.
Het gaat maar om een seconde, maar Joona heeft toch tijd genoeg om niet te schieten. Zonder na te hoeven denken pareert hij haar aanval en doet een stap schuin naar voren als ze steekt. Hij blokt haar arm, pakt hem beet, laat haar schouders de draai van haar lichaam volgen, en slaat met zijn rechteronderarm tegen de linkerkant van haar hals. Hij raakt haar zo hard en onverwachts dat ze achteruitschiet door de kracht.
Joona houdt de arm met het mes in zijn greep. Er klinkt gekraak als van stenen onder water als haar elleboog breekt. De vrouw klapt tegen de grond en schreeuwt het uit van de pijn.
Het mes klettert op de tegels. Joona trapt het weg en richt zijn pistool de ketelruimte in.