40
Op een van de negen schermen van de grote monitor is Jurek Walter te zien. Als een gekooid roofdier loopt hij een rondje in het dagverblijf, passeert de bank, slaat links af en volgt de muur langs de televisie. Hij loopt om de loopband heen, gaat verder naar links en wandelt dan zijn kamer weer in.
Anders Rönn ziet hem van bovenaf in een van de andere schermpjes en tegelijkertijd op de andere monitor.
Walter wast zijn gezicht en gaat dan zonder zich af te drogen op de plastic stoel zitten. Hij staart naar de deur naar de gang terwijl het water op zijn overhemd loopt en opdroogt.
My zit op de plaats van de operator. Ze kijkt op de klok, wacht een halve minuut, kijkt naar Walter, markeert de zone op de computer en doet de deur naar het dagverblijf op slot.
‘Vandaag krijgt hij tartaar bij het avondeten... daar houdt hij van,’ zegt ze.
‘O ja?’
Anders Rönn vindt de dagelijkse routines rondom de enige patiënt zo repetitief en statisch dat het moeilijk zou zijn om de dagen uit elkaar te houden als ze dat patiëntenoverleg op afdeling 30 niet gehad hadden. De andere artsen vertellen over hun patiënten en behandelplannen. Niemand verwacht ook maar dat hij zal herhalen dat de situatie op de beveiligde eenheid onveranderd is.
‘Heb je weleens geprobeerd met de patiënt te praten?’ vraagt Anders.
‘Met Walter? Dat moet je niet doen,’ antwoordt ze en ze krabt aan haar getatoeëerde onderarm. ‘Het is namelijk zo dat... hij allerlei dingen zegt die je niet kunt vergeten.’
Sinds de eerste dag heeft Anders Jurek Walter niet meer gesproken. Hij zorgt er alleen voor dat de patiënt zijn gebruikelijke injectie met antipsychotica krijgt.
‘Weet je hoe de computer werkt?’ vraagt Anders. ‘Het lukte me niet om uit te loggen uit de dossiers.’
‘Dan mag je niet naar huis,’ zegt ze.
‘Maar ik...’
‘Grapje,’ lacht ze. ‘De computers hierbeneden lopen continu vast.’
Ze staat op, pakt de fles Fanta van tafel en loopt de gang op. Anders ziet dat Walter nog steeds doodstil zit met open ogen.
Het is misschien niet zo leuk om je specialisatie diep onder de grond, achter veiligheidsdeuren en sluizen te vervullen, maar voor hem is het geweldig om zo dicht bij huis te kunnen werken, om ’s avonds bij Agnes te kunnen zijn, houdt hij zichzelf voor en hij loopt achter My aan. Ze loopt ontspannen door de verduisterde gang. Als ze het lichte kantoor binnenkomt, ziet hij dat haar rode slipje door de witte stof van haar verpleegstersbroek heen schijnt.
‘Eens kijken,’ mompelt ze. Ze gaat op een stoel zitten en wekt de computer uit de slaapstand. Met een tevreden gezicht forceert ze de afsluiting van het programma en logt ze opnieuw in.
Anders bedankt haar, vraagt wie er nachtdienst heeft en verzoekt haar het medicijnwagentje aan te vullen als ze eraan toekomt.
‘Vergeet niet de medicijnlijst na afloop te ondertekenen,’ zegt hij, en hij vertrekt.
Hij slaat de hoek naar de tweede gang om en loopt naar de kleedkamer. Het is muisstil op de afdeling. Hij weet niet wat hem bezielt als hij My’s kastje opendoet en met trillende handen haar sporttas doorzoekt. Voorzichtig schuift hij een vochtig T-shirt en de lichtgrijze joggingbroek aan de kant en vindt een zweterig slipje. Hij pakt het op, brengt het naar zijn gezicht en snuift haar geur op. Plotseling beseft hij dat als My naar de operatorplaats is teruggegaan ze hem op dit moment op de monitor kan zien.