46
Een heel erg mooie vrouw met Indiase trekken staat Reidar op te nemen als hij wakker wordt. Ze legt uit dat hij angina pectoris heeft.
‘Ik dacht dat ik een hartinfarct kreeg,’ mompelt hij.
‘We moeten zeker overwegen om een hartkatheterisatie te doen en...’
‘Ja,’ zucht hij en hij gaat rechtop zitten.
‘Je moet rusten.’
‘Ik kreeg te horen... dat mijn...’ zegt hij, maar dan beginnen zijn lippen zo te trillen dat hij de zin niet kan afmaken.
Ze legt haar hand op zijn wang en glimlacht alsof hij een verdrietig kind is.
‘Ik moet naar mijn zoon toe,’ legt hij met iets vastere stem uit.
‘Je begrijpt dat je het ziekenhuis niet kunt verlaten voor we de symptomen nader hebben onderzocht,’ antwoordt ze slechts.
Hij krijgt een roze flesje met nitroglycerine mee, die hij bij de minste druk op zijn borst onder zijn tong kan spuiten.
Reidar loopt naar afdeling 66, maar voordat hij bij Mikaels kamer is, blijft hij in de gang staan en steunt met één hand tegen de muur.
Als hij de kamer binnenkomt, staat Joona op en biedt hem de stoel aan. Zijn telefoon ligt nog op het nachtkastje.
Mikael ligt met open ogen in bed. Reidar loopt naar hem toe.
‘Mikael, je moet me helpen haar te vinden,’ zegt hij terwijl hij gaat zitten.
‘Hoe gaat het met je, papa?’ vraagt zijn zoon beheerst.
‘Niks aan de hand,’ antwoordt Reidar en hij probeert te glimlachen.
‘Wat zeggen ze, wat zegt de dokter?’ vraagt Mikael.
‘Ze zegt dat ik een probleempje met de kransslagader heb, maar dat geloof ik niet, allemaal onzin, we moeten Felicia vinden.’
‘Ze wist zeker dat het je niks kon schelen dat ze was verdwenen. Ik zei dat dat niet zo was, maar ze wist zeker dat je alleen naar mij zou zoeken.’
Reidar blijft doodstil zitten. Hij weet wat zijn zoon bedoelt, want hij is nooit vergeten wat er die laatste dag gebeurd is. Mikael legt zijn magere hand op zijn vaders arm en ze kijken elkaar weer aan.
‘Je kwam uit de richting van Södertälje – moet ik daar beginnen met zoeken?’ vraagt Reidar. ‘Kan ze daar misschien zijn?’
‘Ik weet het niet,’ antwoordt Mikael zacht.
‘Maar iets moet je je toch herinneren?’ vervolgt Reidar gedempt.
‘Ik herinner me alles,’ zegt zijn zoon. ‘Maar er is gewoon niets om me te herinneren.’
Joona legt zijn beide handen op het voeteneind van het bed. Mikaels ogen zijn halfgesloten en hij houdt zijn vaders hand stevig vast.
‘Eerder vertelde je dat Felicia en jij samen waren, op de vloer in het donker,’ begon Joona.
‘Ja,’ fluistert Mikael.
‘Hoe lang waren jullie daar met z’n tweeën? Wanneer verdwenen de anderen?’
‘Ik weet het niet,’ antwoordt hij. ‘Het is niet te zeggen, de tijd werkt niet zoals jullie denken.’
‘Hoe zag de kamer eruit?’
Mikael kijkt gekweld in Joona’s grijze ogen.
‘Ik heb de kamer nooit gezien,’ antwoordt hij. ‘Behalve in het begin, toen ik klein was... toen was er een felle lamp die soms aanging, we konden naar elkaar kijken. Maar ik weet niet meer hoe de kamer eruitzag, ik was alleen maar bang...’
‘Maar je herinnert je toch wel iets?’
‘De duisternis, het was bijna altijd donker.’
‘Er moet een vloer geweest zijn,’ probeert Joona.
‘Ja,’ fluistert Mikael.
‘Ga door,’ zegt Reidar vriendelijk.
Mikael keert zijn blik van de beide mannen af. Hij staart recht voor zich uit als hij vertelt over de plek waar hij zo lang opgesloten heeft gezeten.
‘De vloer... die was hard en koud. Zes stappen zo... en vier stappen zo... En de muren waren van beton dat heel dof klinkt als je erop slaat.’