102
Anders zet ampullen met gele injectievloeistof naast elkaar op de tafel. Walter is vastgesnoerd en neemt hem met vermoeide ogen op.
‘Ik heb geen gevoel in mijn vingers,’ zegt hij en hij probeert zijn rechterhand los te trekken.
‘Je weet dat we soms dwangmaatregelen moeten gebruiken,’ zegt Anders.
‘De eerste keer dat we elkaar zagen zag je er angstig uit – nu zoek je naar angst in mijn ogen,’ zegt Walter.
‘Waarom denk je dat?’ vraagt Anders.
Walter ademt een poosje, bevochtigt dan zijn lippen en kijkt Anders in de ogen.
‘Ik zie dat je driehonderd milligram cisordinol hebt klaargezet, hoewel je weet dat dat te veel is... en dat de combinatie met mijn andere medicatie riskant is.’
‘Ik maak een andere inschatting,’ zegt Anders en hij voelt de blos op zijn gezicht groeien.
‘Toch zul je in mijn dossier schrijven dat je maar vijftig milligram hebt geprobeerd.’
Anders geeft geen antwoord, maakt alleen de spuit klaar en zorgt dat de canule helemaal droog is.
‘Je weet dat de intoxicatie dodelijk kan zijn,’ gaat Walter verder. ‘Maar ik ben sterk, waarschijnlijk overleef ik het wel... ik zal schreeuwen, afschuwelijke klonische krampen krijgen en het bewustzijn verliezen.’
‘Het risico op bijwerkingen bestaat altijd,’ antwoordt Anders droog.
‘Pijn heeft geen betekenis voor mij.’
Anders voelt zijn gezicht heet worden als hij een paar druppeltjes uit de naald duwt. Een ervan loopt langs de canule. Het ruikt bijna als sesamolie.
‘We hebben gemerkt dat je wat onrustig wordt van de andere patiënten,’ zegt Anders zonder Walter aan te kijken.
‘Je hoeft je tegenover mij niet te verontschuldigen,’ zegt Walter.
Anders drukt de naald in Walters bovenbeen, injecteert driehonderd milligram cisordinol en wacht af.
Walter hijgt, zijn lippen trillen en zijn pupillen trekken samen tot speldenpuntjes. Er loopt speeksel uit zijn mond, over zijn wang en hals.
Zijn lichaam trilt en schokt en plotseling verstijft hij helemaal, zijn hoofd knakt hevig achterover, zijn rug buigt alsof hij een bruggetje probeert te maken, de banden over zijn lichaam staan strakgespannen.
Hij is in deze houding gefixeerd, zonder te ademen.
Het frame van het bed kraakt.
Anders staart hem met open mond aan. Het is een onverdraaglijke, bevroren kramp.
Plotseling wordt de tonische toestand doorbroken en schokt het lichaam in waanzinnige krampen. Walter trekt ongecontroleerd, bijt op zijn tong en lippen en brult reutelend van de pijn.
Anders probeert de banden over zijn lichaam steviger aan te spannen. Walters armen rukken en trekken zo hevig dat zijn polsen beginnen te bloeden.
Hij zakt in elkaar, jammert en hijgt en trekt dan lijkbleek weg.
Anders doet een paar stappen achteruit en kan een glimlachje niet onderdrukken als hij de tranen over Walters wangen ziet lopen.
‘Het wordt zo beter,’ liegt hij kalmerend.
‘Niet voor jou,’ hijgt Jurek Walter.
‘Wat zeg je?’
‘Je zult verbaasd staan als ik je kop eraf hak en hem in...’
Hij wordt onderbroken door een nieuwe reeks krampen, hij schreeuwt en zijn hoofd draait zo hevig opzij dat er een waaier van pezen in zijn nek aanspant en de wervels in zijn nek knarsen, en daarna schokt zijn hele lichaam weer zo dat het bed tegen de vloer bonkt.