154
Joona zit met gesloten ogen op de achterbank van zijn eigen auto terwijl zijn chef Carlos Eliasson hem naar Stockholm rijdt en vaderlijk tegen hem praat.
‘Ze redt het heus... Ik heb met een arts van het Karolinska-ziekenhuis gepraat... Felicia’s toestand is ernstig, maar niet kritiek... Ze kunnen niets beloven, maar toch, het is fantastisch... volgens mij gaat ze het redden, ik...’
‘Heb je het aan Reidar verteld?’ vraagt Joona zonder zijn ogen te openen.
‘Daar zorgt het ziekenhuis voor, jij gaat nu naar huis om te rusten en...’
‘Ik heb geprobeerd je te pakken te krijgen.’
‘Ja, dat weet ik, ik zag dat ik een heleboel gemiste oproepen had... Je hebt misschien gehoord dat Walter het tegen Saga over een oude cementfabriek heeft gehad. Daar zijn er nooit veel van geweest, maar vroeger lag er eentje in Albano. Toen we het bos in gingen, markeerden de honden overal graven. We zijn bezig het hele terrein te doorzoeken.’
‘Maar jullie hebben geen overlevenden gevonden?’
‘Nog niet, maar we zoeken de hele nacht door.’
‘Ik denk dat jullie alleen graven zullen vinden...’
Carlos rijdt voorbeeldig voorzichtig en het is zo warm in de auto geworden dat Joona zijn jas moet openknopen.
‘De nachtmerrie is voorbij, Joona... Morgenochtend neemt de Dienst Gevangeniswezen het besluit om Saga weer over te plaatsen en dan kunnen we haar ophalen en alle sporen in de registers wissen.’
Ze rijden Stockholm in en het licht rond de straatlantaarns is als een mist van sneeuw. Naast hen staat een bus te wachten op groen licht. Vermoeide mensen kijken door de beslagen ramen naar buiten.
‘Ik heb Anja gesproken,’ zegt Carlos. ‘Ze kon niet tot morgen wachten... ze heeft de papieren van de kinderbescherming met betrekking tot Jurek en zijn broer in het gemeentearchief gevonden en de besluiten van de vreemdelingendienst in het rijksarchief in Marieberg.’
‘Anja is een kei,’ mompelt Joona.
‘Walters vader mocht als gastarbeider in het land blijven,’ vertelt Carlos. ‘Maar hij had de jongens zonder toestemming bij zich, en toen dat werd ontdekt heeft de kinderbescherming zich over de kinderen ontfermd. Ze dachten vast dat ze het juiste deden. De besluitvorming werd versneld en aangezien de ene jongen ziek was, werd die als eerste beoordeeld...’
‘Ze kwamen op verschillende plekken terecht.’
‘De vreemdelingendienst stuurde de gezonde jongen naar Kazachstan en toen in een later stadium andere ambtenaren over zijn broer beslisten, werd die naar Rusland gestuurd, naar Internaat 67, zoals het kindertehuis heette.’
‘Ik begrijp het,’ fluistert Joona.
‘In januari 1994 is Jurek Walter Zweden binnengekomen. Misschien was zijn broer toen al in de groeve, misschien ook niet... maar hun vader was toen in elk geval al dood.’
Carlos draait op de Dalagatan soepel een lege parkeerplaats in, niet ver van Joona’s appartement op Wallingatan 31. Ze stappen allebei uit, lopen over de besneeuwde stoep en stoppen bij de voordeur.
‘Ik heb Roseanna Kohler gekend, dat weet je,’ zegt Carlos zuchtend. ‘En toen hun kinderen verdwenen heb ik gedaan wat ik kon, maar het was niet genoeg...’
‘Nee.’
‘Ik heb haar verteld over Jurek Walter. Ze wilde alles weten, wilde foto’s van hem zien en...’
‘Maar Reidar wist van niets.’
‘Nee, ze zei dat het beter was zo. Ik weet het niet... Roseanna is naar Parijs verhuisd, ze belde voortdurend, dronk veel te veel... Niet dat ik me zorgen maakte om mijn carrière, maar ik vond het pijnlijk, voor haar en ook voor mij...’
Carlos zwijgt en strijkt met zijn hand over zijn nek.
‘En?’
‘Op een nacht belde Roseanna me uit Parijs en schreeuwde dat ze Jurek Walter voor haar hotel had gezien, maar ik luisterde niet... en later die nacht heeft ze zich van het leven beroofd...’
Carlos geeft Joona de autosleutels.
‘Ga slapen,’ zegt hij. ‘Ik loop naar het Norra Bantorget en neem een taxi.’