4
Anders bonkt op de zware stalen deur en roept, maar de chef-arts doet niet open. Zijn hartslag davert in zijn hoofd als hij zich omdraait naar de patiënt. Jurek Walter zit nog steeds op de vloer, knippert een paar keer naar hem en begint dan overeind te komen.
‘Het is een leugen,’ zegt Walter, waardoor er bloed over zijn kin loopt. ‘Ze beweren dat ik een monster ben, maar ik ben gewoon een mens...’
Het lukt hem niet te gaan staan, hijgend zakt hij weer op de vloer.
‘Een mens,’ mompelt hij.
Met een vermoeide beweging brengt hij een hand onder zijn overhemd, haalt een opgevouwen papier tevoorschijn en gooit het voor Anders neer.
‘De brief waar hij naar vroeg,’ zegt hij. ‘Zeven jaar vraag ik al of ik een advocaat mag spreken... Het is niet dat ik hoop dat ik eruit mag... Ik ben wie ik ben, maar ik ben nog steeds een mens...’
Anders bukt zich en reikt naar het papier zonder Walter los te laten met zijn blik. De gerimpelde man probeert opnieuw op te staan, steunt op zijn handen, zwaait licht, maar slaagt er wel in een voet op de grond te zetten.
Anders raapt het papier op van de grond, loopt achteruit en hoort eindelijk een rinkelend geluid als een sleutel in het slot van de deur wordt gestoken. Hij draait zich om, staart door het pantserglas en voelt zijn benen trillen.
‘Je had me geen overdosis moeten geven,’ mompelt Walter.
Anders draait zich niet om, maar weet toch dat Jurek Walter rechtop staat en naar hem kijkt.
Het pantserglas in de deur is net een stuk troebel ijs. Het is niet te zien wie er aan de andere kant staat en de sleutel in het slot omdraait.
‘Doe open, doe open,’ fluistert hij en hij hoort de ademhaling achter zijn rug.
De deur glijdt open en Anders struikelt de isoleercel uit. Hij tuimelt recht tegen de betonnen gangwand en hoort de zware dreun als de deur wordt gesloten en het ratelen als het solide mechanisme van het slot reageert op de draaiing van de sleutel.
Hijgend leunt hij tegen de koele muur, draait zich om en ziet dat niet de chef-arts hem gered heeft, maar de jonge vrouw met de gepiercete wangen.
‘Ik snap niet wat er is gebeurd,’ zegt ze. ‘Roland moet onwel zijn geworden of zo, hij is altijd zo ongelofelijk precies op de veiligheid.’
‘Ik zal met hem gaan praten...’
‘Misschien is hij ziek geworden... volgens mij heeft hij diabetes.’
Anders veegt zijn vochtige handen af aan zijn witte jas en kijkt haar weer aan.
‘Bedankt voor het opendoen,’ zegt hij.
‘Ik doe alles voor je,’ zegt ze schertsend.
Hij probeert zijn onaangedane jongensglimlach op te zetten, maar zijn benen trillen als hij achter haar aan de veiligheidsdeur door loopt. Ze blijft bij de bewakingscentrale staan en richt dan haar blik op hem.
‘Het enige probleem van hierbeneden werken,’ zegt ze, ‘is in feite dat het zo verschrikkelijk rustig is dat je een heleboel snoep moet eten om wakker te blijven.’
‘Klinkt goed.’
Op een monitor zit Walter op zijn bed met zijn hoofd in zijn handen. Het dagverblijf met de tv en de loopband ligt er verlaten bij.