153
De ziekenwagen arriveert en het blauwe licht knippert over de sneeuw. Joona staat op als de brancard langs de oude huizen aan komt rijden. Hij legt de situatie uit, maar blijft zijn pistool op woning nummer 4 richten.
‘Opschieten,’ roept hij. ‘Ze heeft zeer hoge koorts, jullie moeten de koorts omlaag krijgen... volgens mij is ze bewusteloos.’
De twee ambulancebroeders tillen Felicia op uit de sneeuw. Haar haar plakt in zwarte pieken tegen haar onwerkelijk bleke voorhoofd.
‘Ze heeft de veteranenziekte,’ zegt hij terwijl hij met geheven wapen naar de open deur toe loopt.
Hij staat op het punt weer naar binnen te gaan als hij het schijnsel van het zwaailicht van de ambulance over de restanten van het laatste huis ziet flakkeren. Verse voetsporen in de sneeuw leiden weg van de ruïne, de duisternis in.
Joona rent die kant op en bedenkt dat er een andere uitgang moet zijn, dat beide huizen de schuilkelder deelden.
Door wildgroei van gras en hoge boomscheuten jaagt hij achter de voetsporen aan.
Hij loopt om een oude dieseltank heen en ziet een smalle gestalte snel over de rand van de zandkrater lopen.
Joona rent zo geruisloos mogelijk achter hem aan.
Het wezen steunt op een kruk, hinkt voort, beseft dat hij gevolgd wordt en probeert zijn pas te versnellen.
In de verte klinkt het geluid van sirenes.
Joona rent met het pistool in zijn hand door de diepe sneeuw.
Ik zal hem grijpen, denkt hij. Ik zal hem te pakken krijgen en hem terugslepen naar de wachtende auto’s.
Ze naderen een verlicht deel van de groeve met een grote betonfabriek. Het licht van een eenzame schijnwerper verlicht de bodem van de diepe krater.
De gestalte blijft staan, keert zich om en kijkt naar Joona. Hij staat vlak aan de rand, leunend op zijn kruk, en ademt met open mond.
Joona komt langzaam dichterbij met zijn pistool naar de grond gericht.
Het gezicht van de Zandman is identiek aan dat van Jurek Walter, maar veel magerder.
Het geluid van de politiewagens die bij de oude gastarbeiderswoningen zijn gearriveerd, is ver weg. Slechts kleine pijlen blauw licht bereiken hen.
‘Met jou ging het mis, Joona,’ zegt de Zandman. ‘Mijn broer kon me nog zeggen dat ik Summa en Lumi moest nemen, maar ze stierven voordat ik de kans kreeg... Het noodlot kiest soms zijn eigen weg...’
Het felle licht van de zaklampen van de agenten cirkelt rond de oude woningen.
‘Ik heb mijn broer geschreven en over jou verteld, maar ik heb nooit te horen gekregen of hij wilde dat ik nog iemand van je af zou nemen,’ zegt hij zacht.
Joona blijft staan, hij voelt het gewicht van het wapen in zijn vermoeide arm en kijkt in de lichte ogen van de Zandman.
‘Ik was ervan overtuigd dat je je zou verhangen na het auto-ongeluk, maar je leeft,’ zegt de magere man en hij schudt langzaam zijn hoofd. ‘Ik heb gewacht, maar je bleef leven...’
Hij zwijgt, glimlacht plotseling, kijkt op en zegt: ‘Je leeft omdat je gezin niet echt dood is.’
Joona heft zijn pistool, richt de loop op het hart van de Zandman en lost drie schoten. De kogels gaan dwars door het tengere lichaam heen en zwart bloed spat uit de uitschotwonden tussen zijn schouderbladen.
Drie knallen weerkaatsen in de groeve.
Walters tweelingbroer valt achterover.
Zijn kruk blijft in de sneeuw staan.
De Zandman is al dood nog voor hij tegen de grond smakt. Het magere lichaam rolt de afgrond in tot het blijft liggen tegen een oud fornuis. Uit de zwarte hemel dwarrelen kleine sneeuwvlokken.