47
Reidar knijpt in zijn hand zonder iets te zeggen. Mikael sluit zijn ogen en laat de beelden en herinneringen woorden worden.
‘Er is een bank en een matras dat we wegtrekken van het afvoerputje als we de kraan moeten gebruiken,’ zegt hij en hij slikt hard.
‘De kraan,’ herhaalt Joona.
‘En de deur... die is van ijzer of staal. Hij is nooit open. Ik heb hem nooit open gezien, er zit geen slot aan de binnenkant, geen deurkruk... en naast de deur zit een gat in de muur, daar komt de emmer met eten doorheen. Het is een klein gat, maar als je je arm erin steekt en hem naar boven draait, dan kun je met je vingertoppen een metalen luikje voelen...’
Reidar huilt geluidloos terwijl hij luistert naar wat Mikael zich van de kamer weet te herinneren.
‘We proberen zuinig te zijn met het eten,’ zegt hij. ‘Maar soms raakt het op... een paar keer duurde het zo lang dat we alleen maar lagen te luisteren of we het luikje hoorden en als we dan weer iets binnenkregen, moesten we overgeven... en soms kwam er geen water uit de kraan, we kregen dorst en het afvoerputje begon te stinken...’
‘Wat was het voor eten?’ vraagt Joona rustig.
‘Alleen maar restjes... stukken worst, aardappels, wortelen, uien... macaroni.’
‘Degene die jullie het eten bracht... die zei nooit iets?’
‘In het begin riepen we zodra het luik openging, maar dan ging het meteen weer dicht en kregen we niets... daarna probeerden we te praten met degene die het luik opende, maar we kregen nooit antwoord... We luisterden altijd... we hoorden ademen, schoenen op de betonnen vloer... altijd dezelfde schoenen...’
Joona controleert of het opnemen nog goed gaat. Hij denkt aan het enorme isolement waarin de twee zich bevonden. De meeste seriemoordenaars vermijden contact met hun slachtoffers, praten niet met hen, om ze als object te kunnen blijven zien. Maar af en toe moeten ze bij hun slachtoffers naar binnen, ze willen de angst en hulpeloosheid op hun gezicht zien.
‘Je hebt hem horen bewegen,’ zegt Joona. ‘Heb je nog iets anders van buitenaf gehoord?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Denk eens goed na,’ zegt Joona ernstig. ‘Vogels, blaffende honden, auto’s, treinen, stemmen, vliegtuigen, gehamer, tv, lachen, schreeuwen... sirenes... wat dan ook.’
‘Alleen de geur van zand...’
Buiten was het donker geworden en er kletterden harde druppels tegen het ziekenhuisraam.
‘Wat deden jullie als jullie wakker waren?’
‘Niets... In het begin, toen we nog best wel klein waren, was het me gelukt om een schroef uit de onderkant van de bank te halen... we schraapten een gat in de muur. De schroef werd zo warm dat we ons er bijna aan brandden. We waren er een eeuwigheid mee bezig... alleen maar beton en na vijf centimeter kwam er een raster van ijzer, we groeven een vierkantje uit, maar daarna zat er weer een raster, het was niet te doen... Het is onmogelijk om uit de capsule te ontsnappen.’
‘Waarom noem je de kamer een capsule?’
Mikaels vermoeide glimlach laat hem er oneindig eenzaam uitzien.
‘Felicia is ermee begonnen... ze fantaseerde dat we in de ruimte waren, dat het een opdracht was... dat was helemaal in het begin, voordat we ophielden met praten, maar ik bleef de kamer als een capsule zien.’
‘Waarom hielden jullie op met praten?’
‘Ik weet het niet, het gebeurde gewoon, er viel niets meer te zeggen...’
Reidar brengt bevend zijn hand naar zijn mond. Het lijkt alsof hij vecht tegen de tranen.
‘Je zegt dat ontsnappen onmogelijk is... en toch heb je dat gedaan,’ zegt Joona.