141
Reidar rijdt het trottoir op en laat de auto met open portier voor het rode hek naar de Kvastmakarbacken staan. De telefoon onder de stoel gaat over, maar hij laat hem liggen. Zijn benen trillen als hij over het hek klimt, door de diepe sneeuw rent en dan de geveegde oprit op.
Nummer 1B is een oud stenen gebouw dat in zijn eentje op een heuvel staat. Erachter is alleen een doorgaande weg en industrieterrein. Reidar glijdt uit op de steile stenen trap en stoot zijn knie zo hard dat hij het uitschreeuwt.
Hij probeert rustig te ademen, loopt trekkebenend omhoog terwijl hij kreunt van de pijn.
Leunend tegen het gietijzeren hek rukt hij aan de gesloten deur en voelt het bloed in zijn broekspijp vanaf zijn knie omlaag lopen.
Een lamp met het huisnummer 1B brandt vuilgeel in de portiek.
Reidar bonkt zo hard hij kan op de deur en ten slotte kraakt het raam ernaast als het opengeduwd wordt.
‘Waar ben jij mee bezig?’ vraagt een kale oude man door de kier.
‘Doe de deur open,’ hijgt Reidar. ‘Mijn dochter is hierbinnen.’
‘Aha,’ pruttelt de oude man en hij trekt het raam dicht.
Reidar bonkt weer op de deur en na een tijdje wordt het slot opengedraaid. Reidar rukt de deur open, loopt direct naar binnen en schreeuwt in het trappenhuis: ‘Felicia! Felicia!’
De oude man ziet er angstig uit en loopt achteruit naar zijn deur, en Reidar komt achter hem aan.
‘Was jij het?’ vraagt hij. ‘Heb jij die brief geschreven?’
‘Ik ben gewoon...’
Reidar dringt langs de man heen en loopt zo het appartement binnen. Links bevindt zich een keukentje met een tafel en een stoel. De man blijft in de deuropening staan terwijl Reidar de andere kamer in loopt. Voor een rode bank met een paar dekens eroverheen staat een tv’tje op een voet. Reidars schoenen laten natte sporen achter op het zeil. Hij trekt de kleerkast open en graait tussen de hangende kleren.
‘Felicia!’ roept Reidar en hij kijkt de badkamer in.
De oude man loopt het trappenhuis in als hij Reidar aan ziet komen.
‘Maak de kelder open!’
‘Nee, ik...’
Reidar komt achter hem aan. Zijn blik gaat gejaagd over de muren, de deuren en de uitgesleten stenen trap die naar beneden leidt.
‘Doe open!’ schreeuwt Reidar, en hij grijpt de spencer van de man beet.
‘Alstublieft,’ smeekt hij en hij haalt de sleutels uit zijn broekzak.
Reidar grist de sleutels uit zijn hand en rent naar beneden, hij huilt als hij de stalen deur openmaakt en de ruimte met kelderboxen in rent.
‘Felicia!’ roept hij.
Hij hoest en loopt langs de gaaswanden terwijl hij zijn dochter roept, maar er is niemand en hij rent weer naar boven. Zijn borst begint pijn te doen, maar hij stormt verder naar de volgende verdieping en trapt tegen de deur. Hij duwt de brievenbus open, roept Felicia, gaat verder naar de volgende verdieping en belt aan. Het ruikt naar fruit en vermolmd hout.
Er loopt zweet over zijn rug en hij krijgt moeite met ademhalen.
Een jonge vrouw met rood haar doet de deur open en Reidar wringt zich zonder een woord te zeggen langs haar heen.
‘Jezus, wat doe jij nou!’ schreeuwt ze.
‘Felicia!’
Een man met een leren vest en lang zwart haar houdt Reidar tegen en duwt hem naar achteren. Reidar spreidt zijn armen en maait per ongeluk een kalender van de muur. Hij probeert weer voorbij de man te komen, maar krijgt zo’n harde duw tegen zijn borst dat hij over schoenen struikelt en achterovervalt. Hij klapt met zijn hoofd op de drempel, is een paar seconden buiten bewustzijn, rolt op zijn zij en hoort de vrouw schreeuwen dat ze de politie moeten bellen.
Reidar staat op, valt bijna weer om, trekt een jas van een knaapje, mompelt excuses en draait zich om naar de woning.
‘Ik moet binnenkomen,’ zegt hij en hij veegt bloed van zijn lippen.
De man met lang, zwart haar houdt met beide handen een ijshockeystick beet en staart hem met opengesperde ogen aan.
‘Felicia,’ fluistert Reidar en hij voelt de tranen in zijn ogen opwellen.
‘Ik heb haar, maar ze is een beetje ziek,’ zegt een vrouw achter zijn rug.
Reidar draait zich om en ziet een oude vrouw met blonde pruik en rood gestifte lippen. Ze staat een paar treden lager op de donkere trap met een gestreepte kat in haar armen.
‘Wat zeg je?’ hijgt hij.
‘Je riep Felicia,’ glimlacht ze.
‘Mijn dochter...’
‘Ze pikte eten van me.’
Hij loopt naar de vrouw op de trap toe. Ze heeft een boze groef in haar voorhoofd en houdt de gestreepte kat voor zich. Nu ziet hij dat de nek van de kat gebroken is.
‘Felicia,’ zegt de vrouw. ‘Ze zat in de flat toen ik hem betrok en ik heb voor haar gezorgd en...’
‘De kat?’
‘Er staat Felicia op de halsband...’