67
De zee was onstuimig, hoewel dat in de supersnelle catamaran amper opviel. Chung-Cha zat in haar stoel in de verwarmde ruimte, terwijl Min met haar neus tegen het raam gedrukt naar het schuimende water keek.
Chung-Cha had zich gerealiseerd dat Min nog nooit op wat voor boot dan ook had gezeten. Tot voor kort had ze nog nooit in een auto of een vliegtuig of een trein gezeten. Het jonge meisje deed in heel korte tijd erg veel nieuwe ervaringen op.
Toen het eiland Nantucket opdook uit de nevel, ging Min weer op haar stoel naast Chung-Cha zitten.
De ferry was maar ongeveer half vol, vooral met oudere mensen die teruggingen naar het eiland. Chung-Cha glimlachte af en toe naar iemand, maar zei niets.
De ferry voer langs de kunstmatige golfbreker naar de haven. Een paar minuten later was de ferry aangemeerd en stapten de passagiers van boord. Chung-Cha hield Mins hand vast terwijl ze over de loopplank liepen. De kapitein van de ferry tikte tegen zijn pet en zei: ‘Veel plezier tijdens uw bezoek.’
Chung-Cha glimlachte en zei: ‘Dat zijn we wel van plan.’
Ze liepen met hun rolkoffers naar het kantoor van het autoverhuurbedrijf, waar Chung-Cha haar rijbewijs, haar reserveringsbewijs en haar creditcard liet zien. Korte tijd later reden ze weg in een kleine witte suv. Terwijl de zon in het westen onderging en de zon de lucht in een rode en gouden gloed doopte, keek Min naar buiten en vroeg: ‘Wat doen we hier, Chung-Cha?’
‘Dat heb ik je toch verteld. We maken gewoon een uitstapje.’
‘Wie waren die mensen in dat huis?’
‘Vrienden van me.’
‘Ze leken helemaal niet aardig.’
‘Dat zijn ze wel. Het zijn goede mensen.’
‘Werk je met hen samen?’ vroeg Min, terwijl ze opzijkeek naar Chung-Cha.
‘Een beetje.’
‘Hoe heet het hier?’
‘Nantucket. Wat je daar ziet, is de Atlantische Oceaan. Korea ligt aan de Stille Oceaan.’
‘Daar weet ik niets van.’
Chung-Cha keek even naar haar. ‘Dat komt nog wel, Min. Dat beloof ik. Je leert elke dag iets nieuws. Zelfs...’ Ze maakte haar zin niet af.
‘Zelfs wat?’ vroeg Min snel, omdat ze kennelijk voelde dat Chung-Cha niet op haar gemak was.
‘Zelfs als je geen zin meer hebt om te leren,’ zei Chung-Cha glimlachend.
Ze had hun bestemming ingevoerd in het navigatiesysteem van de auto. Het eiland was niet groot, maar de wegen waren niet echt goed aangegeven en ze was blij met de hulp van de computer. Min keek naar het pijltje dat de auto voorstelde en dat over het beeldscherm schoof en stelde een heleboel vragen over het apparaat die Chung-Cha zo goed mogelijk beantwoordde.
Hun huurauto hobbelde over de kinderkopjes van het dorpsplein. Er liepen verschillende mensen op straat en veel winkels waren nog open. Het was niet echt koud, maar zodra de zon echt onder was zou het killer worden. Overal roken ze de zoutige geur van de oceaan.
Min snoof. ‘Dat is geen lekkere geur.’
‘Het ruikt naar vis. Zo vies is dat niet. Er zijn veel ergere geuren.’
Min keek haar aan en knikte. ‘Er zijn veel ergere geuren,’ herhaalde ze.
Een halfuur later reden ze een kronkelende weg op met aan weerszijden hoog gras. Aan drie kanten konden ze de oceaan zien. Ze stopten voor de enige cottage aan deze weg. Chung-Cha zette de motor af en opende het portier. Zij en Min haalden hun koffers tevoorschijn en liepen samen naar de voordeur.
‘Wie woont hier?’ vroeg Min.
‘Wij, de komende tijd.’
Vanbinnen was de cottage bijzonder en netjes.
Min was stomverbaasd toen ze merkte dat zij een eigen kamer en een eigen bed had. ‘Alleen voor mij?’ vroeg ze aan Chung-Cha.
‘Ik slaap in de kamer ernaast. Jij redt je wel. Maar als je bang bent, weet je waar je me kunt vinden.’
Na de lunch hadden ze niets meer gegeten en dus maakte Chung-Cha een maaltijd van de inhoud van de koelkast die voor hun bezoek was gevuld. Terwijl ze naar de ondergaande zon keken, aten ze en dronken ze hete thee.
‘Het lijkt net alsof de zon in het water is gevallen,’ zei Min.
‘Ja, dat is zo.’
Daarna verkende Min het huis. Ze liep een uur lang rond en keek wat er allemaal was. De eigenaren hadden speelgoed en bordspelletjes in een kast achtergelaten. Min had er een paar dingen uitgehaald en speelde daarmee, maar ze vond het niet prettig als ze Chung-Cha langere tijd niet kon zien.
Chung-Cha zat in een stoel nadat ze een schakelaar had omgedraaid waardoor de gaskachel aansprong.
Toen Min de vlammen zag verschijnen, rende ze ernaartoe met een blik vol afschuw op haar gezicht. ‘We moeten er water op gooien om die vlammen te doven!’
‘Nee, Min, het is goed. Dit hoort zo. Deze vlammen geven warmte. Kijk maar, kom maar dichterbij, zo. Het voelt lekker.’
Ze stonden samen voor de kachel van de warmte te genieten.
Een uur later viel Min op de bank naast Chung-Cha in slaap. Nu kon Chung-Cha aan het werk gaan.
Omdat ze had begrepen dat het niet de bedoeling was dat iemand deze missie overleefde, moest ze over bepaalde dingen nadenken. Toen ze dat had gedaan, pakte ze haar telefoon en keek naar de foto’s op het scherm. De drie Cassions keken haar aan: moeder, dochter en zoon.
Daarna keek ze naar de foto’s van Will Robie en Jessica Reel. Ze wist gewoon dat deze mensen net zo waren als zij. Ze leken sterk en capabel en nergens bang voor.
Terwijl Min zachtjes snurkend naast haar lag, nam Chung-Cha de dossiers en alle details nog een keer door.
Het plan was nog steeds in voorbereiding, omdat ze niet over het exacte reisplan van de presidentiële familie beschikten. Misschien bestond dat niet eens, omdat deze trip zo te zien geen deel uitmaakte van de officiële agenda, maar een spontane beslissing leek.
Ze wisten allemaal, dankzij recente nieuwsberichten, dat de nsa en andere Amerikaanse geheime diensten iedereen overal ter wereld afluisterde. Daarom beschouwden ze communicatie op het eiland via hun telefoons, zelfs via sms of e-mail, als te gevaarlijk, ook als ze dat in code deden. Ze gingen ervan uit dat elke vorm van communicatie op het eiland, nu de First Lady en haar kinderen hier waren, zelfs nog aandachtiger zou worden gevolgd.
Toch betekende dit niet dat ze vrijuit bij elkaar konden komen en konden doorgaan met hun planning. Wanneer een groep Aziaten dat deed, konden ze net zo goed met een rode vlag gaan zwaaien. Dan was hun missie al mislukt voordat die zelfs maar was begonnen.
Maar ze móésten met elkaar communiceren. En ze dachten dat ze daarvoor een manier hadden bedacht, zonder dat de Amerikanen dat zouden merken. En Chung-Cha had een manier bedacht waardoor Min daar een rol bij kon spelen.
De volgende dagen reden en wandelden Chung-Cha en Min door de stad. Ze maakten strandwandelingen. Ze verzamelden schelpen en gooiden steentjes in de oceaan. Ze keken naar zeemeeuwen die door de lucht vlogen en ferry’s die over het water voeren.
Ondertussen lette Chung-Cha goed op of ze gesprekken hoorde over de mensen die hier binnenkort naartoe zouden komen. Zo hoorde ze een paar dingen, omdat de Amerikanen kennelijk graag roddelden.
Ze zaten in een plaatselijk café vissoep te eten toen er een paar mannen binnenkwamen. Ze droegen een colbertje en een kakikleurige broek, hadden oortjes in en zagen er onopvallend professioneel uit. Ze gingen aan een tafeltje vlak bij Chung-Cha en Min zitten. Terwijl ze net deed alsof ze naar Min luisterde, luisterde ze in werkelijkheid naar het gesprek van de mannen.
Ze hoorde een paar belangrijke dingen, onder andere wanneer ze naar het eiland zouden komen en hoe.
Nadat ze het café hadden verlaten, stopte ze om een paar dingen op te schrijven. Daarna liepen zij en Min naar hun auto en reden weg. Ze stopte bij een benzinestation. Chung-Cha keek naar het kantoortje en zag een man achter de kassa staan. Ze vouwde het papier waar ze iets op had geschreven dubbel en gaf het aan Min. ‘Zie je die man daar?’ vroeg ze en ze wees.
Min keek, zag de man en knikte. ‘Terwijl ik benzine ga tanken, moet jij dit berichtje aan die man geven.’
‘Wat staat erin?’
‘Dat is niet belangrijk. Ik geef hem gewoon wat informatie die hij nodig heeft.’
‘Hoe ken je hem?’
‘Ik ken hem uit ons land.’
‘Waarom is hij hier?’
‘Geef hem dit briefje nu maar, Min. Nu. En hij zal jou ook iets geven voor mij.’
Min opende het portier, keek nog even naar Chung-Cha en liep snel naar het kantoortje.
Chung-Cha tankte en hield ondertussen Min in de gaten. Zij gaf de man het briefje en hij gaf haar een stukje papier én wat snoep uit het rek naast de kassa. Hij glimlachte en gaf Min een klopje op haar hoofd.
Toen Min weer bij de auto was, gaf ze Chung-Cha het papier en liet het zakje chocolaatjes zien. ‘Mag ik deze hebben?’
‘Eentje maar. De rest moet je voor later bewaren.’ Chung-Cha stopte het briefje in haar zak.
‘Ga je niet lezen wat erop staat?’ vroeg Min en ze stopte een snoepje in haar mond.
‘Later, niet hier.’
Ze reden terug naar hun cottage.
Terwijl Min wegliep om te gaan spelen, keek Chung-Cha naar het briefje. Het was geschreven in code en niet in het Koreaans, voor de zekerheid. Ze hadden Engels gebruikt.
Ze las de boodschap twee keer, om zeker te weten dat ze niets over het hoofd zag. Ze zuchtte even toen ze Min hoorde lachen. De televisie stond aan; ze zat kennelijk naar haar tekenfilms te kijken.
Het lijkt me heerlijk om te lachen, dacht Chung-Cha. Dat lijkt me heerlijk.