1

Vierhonderd mannen woonden hier, de meesten voor de rest van hun leven.

En daarna gingen ze naar de hel, voor de rest van de eeuwigheid.

De muren waren van dik beton. De binnenkant van de muren zat onder afstotende graffiti, allemaal even verdorven, en elk jaar werd een nieuwe laag vunzigheid op de muren geklad, als de steeds dikker wordende laag slib op een binnenkant van een rioolbuis. De stalen tralies waren ingekerfd en beschadigd, maar nog altijd onbreekbaar door mensenhanden. Er was weleens iemand ontsnapt, maar dat was al ruim dertig jaar geleden. Eenmaal buiten deze muren kon je nergens meer naartoe. De mensen die buiten de muren woonden, waren niet vriendelijker dan de mensen binnen deze muren.

Bovendien hadden ze meer vuurwapens.

De oude man had alweer een ernstige hoestaanval en hoestte bloed op. Dat was al een even duidelijk bewijs van zijn terminale toestand als de uitspraak van een arts. Hij wist dat hij stervende was, het enige wat niet duidelijk was, was wanneer. Maar hij moest volhouden. Hij moest nog iets doen en daar zou hij geen tweede kans voor krijgen.

Earl Fontaine was groot, maar hij was nog veel groter geweest. Zijn lichaam was kleiner geworden doordat de kwaadaardige tumor hem van binnenuit opvrat. Zijn gezicht was sterk gerimpeld, verwoest door de tijd, vier pakjes mentholsigaretten per dag, slechte voedingsgewoonten en vooral een verbitterd gevoel van onrechtvaardigheid. Zijn huid was dun en bleek door de tientallen jaren binnen deze muren waar de zon niet kwam.

Moeizaam ging hij rechter op in bed zitten en keek naar de andere mannen in de ziekenzaal. Er waren er maar zeven, en niemand van hen was er zo slecht aan toe als hij. Zij zouden deze ziekenzaal misschien weer rechtop uitkomen. Dat was niet meer voor hem weggelegd. Maar toch, ondanks zijn slechte toestand, glimlachte hij.

Een andere gevangene zag Earls gelukkige blik en riep: ‘Waar moet jij verdomme om glimlachen, Earl? Laat ons even meelachen, wil je!’

Earl grijnsde over zijn hele, brede gezicht, ondanks de pijn in zijn botten die voelde alsof iemand er met een stompe zaag doorheen sneed. ‘Ik ga hier weg, Junior,’ zei Earl.

‘Lulkoek,’ zei de andere gevangene die om onbekende redenen binnen deze muren Junior werd genoemd. Hij had in drie landen vijf vrouwen verkracht en gedood, alleen maar omdat ze de pech hadden gehad zijn pad te kruisen. De autoriteiten werkten als een gek om zijn huidige ziekte te genezen, zodat ze hem zoals de bedoeling was over twee maanden konden executeren.

Earl knikte. ‘Hier weg.’

‘Hoe dan?’

‘In een kist natuurlijk, Junior, net als jouw eigen magere lijf.’ Earl grinnikte, terwijl Junior zijn hoofd schudde en weer mistroostig naar zijn infuuslijnen keek. Deze leken precies op de infuuslijnen met de dodelijke chemicaliën die zijn leven in de dodencel van Alabama zouden beëindigen. Ten slotte wendde hij zijn blik af, sloot zijn ogen en viel snel in slaap, alsof hij nu alvast oefende voor de diepste van alle slapen over precies zestig dagen.

Earl ging weer Iiggen en rammelde met de ketting die vastzat aan de handboei om zijn rechterpols, die weer was vastgemaakt aan een stevige, maar verroeste ijzeren ring in de muur.

‘Ik ga weg,’ brulde hij. ‘Ze moeten de jachthonden maar alvast op me afsturen!’ Daarna kreeg hij weer een hoestaanval die aanhield tot er een verpleger aankwam. Deze gaf hem wat water en een pil, plus een harde klap op zijn rug. Daarna hielp hij Earl om nog meer rechtop te zitten.

De verpleger wist waarschijnlijk niet waarom Earl naar de gevangenis was gestuurd en het zou hem misschien ook niets uitmaken als hij het wel wist. Iedere gevangene in deze maximaal beveiligde gevangenis had iets gedaan wat kennelijk zo walgelijk en zo gruwelijk was dat alle bewakers en andere personeelsleden daar volledig ongevoelig voor waren.

‘Nu even rustig aan, Earl,’ zei de verpleger. ‘Je maakt het alleen maar erger.’

Earl kalmeerde, leunde weer tegen zijn kussen en keek hem toen aan. ‘Kan dat dan? Erger worden, bedoel ik.’

De verpleger haalde zijn schouders op. ‘Volgens mij kan alles erger worden. En misschien had je daaraan moeten denken voordat je hier naartoe werd gestuurd.’

Earl zei: ‘Hé knul, kan ik even een sigaret roken? Stop hem maar gewoon tussen mijn vingers en steek hem aan. Zal tegen niemand zeggen dat je dat hebt gedaan. Dat zweer ik op God en al die andere kul, hoewel ik niet gelovig ben.’

De verpleger werd bleek, alleen al bij het idee dat hij dat zou doen. ‘Eh, ja, misschien als we nog in de jaren 1970 leefden. Je zit aan de zuurstof, verdomme! Dat is explosief, Earl, dat kan ontploffen.’

Earl grijnsde, waarbij hij een verkleurd gebit met heel veel gaten liet zien. ‘Verdomme, ik word liever opgeblazen dan levend opgegeten door dat rotding in mijn lijf.’

‘Ja? Maar de anderen hier niet. Weet je, dat is het probleem van de meeste mensen: dat ze alleen maar aan zichzelf denken.’

‘Eén trekje maar, knul. Ik ben gek op Winston. Heb je Winston? Dat is mijn laatste wens. Die moet je vervullen. Net zoals mijn laatste maaltijd. Dat staat verdomme in de wet.’ Hij rammelde met zijn ketting. ‘Laatste sigaret. Die moet je me geven!’ Hij rammelde nog luider. ‘Die moet je me geven!’

De verpleger zei: ‘Je bent bezig dood te gaan aan longkanker, Earl. Hoe denk je dat je daaraan komt? Ik zal je een tip geven: er is een verdomd goede reden voor dat ze die dingen kankerstokken noemen. Christus nog aan toe! Als je zó stom bent, mag je de goede God wel danken dat je nog zo lang hebt geleefd.’

‘Geef me een sigaret, stomme rotzak!’

De verpleger had het nu helemaal gehad met Earl. ‘Luister, ik moet voor heel veel patiënten zorgen. Hou je een beetje gedeisd, ouwe, oké? Ik wil niet gedwongen worden een bewaker te roepen. Albert heeft nu dienst in de ziekenboeg en die staat niet bepaald bekend om zijn zachtzinnige aanpak. Hij slaat je met een stok op je kop, doodziek of niet, daarna liegt ie in zijn rapport en dan is er niemand die dat aanvecht. Die vent is doodeng en trekt zich nergens iets van aan. Dat weet je best.’

Voordat de verpleger zich omdraaide, vroeg Earl: ‘Weet je eigenlijk waarom ik hier ben?’

De verpleger zei grijnzend: ‘Eens even denken. Omdat je doodgaat en de staat Alabama iemand zoals jij niet naar een beveiligde hospice overbrengt, zelfs niet nu je hen bakken met geld kost aan doktersrekeningen?’

‘Nee, ik bedoel dit gevangenisziekenhuis niet, maar de gevangenis,’ zei Earl dreigend met een lage stem. ‘Geef me nog wat water, wil je? Ik kan in deze verdomde plaats toch zeker wel water krijgen?’

De verpleger schonk een glas water in.

Earl dronk het gulzig op, veegde zijn gezicht droog en zei met nieuwe energie: ‘Kwam ruim twintig jaar geleden achter de tralies. Eerst alleen levenslang in een federale gevangenis, maar toen stopten ze me in de dodencellen. Kloterige advocaten. En de staat nam me te grazen, en de federale regering liet ze hun gang gaan. Die liet ze gewoon hun gang gaan. Heb ik rechten? Verdomme, ik heb niets als ze dat kunnen doen. Begrijp je wat ik bedoel? Alleen omdat ik haar heb vermoord. Had een lekker bed in een federale gevangenis, en moet je me nu eens zien. Durf te wedden dat ik kanker heb omdat ik hier zit. Weet ik gewoon. Zit in de lucht. Mag van geluk spreken dat ik nooit aids heb opgelopen.’ Hij trok zijn wenkbrauwen op en liet zijn stem dalen. ‘Je wéét dat ze dat hier oplopen.’

‘Eh, eh,’ zei de verpleger die op zijn laptop het dossier van een andere patiënt bekeek. Zijn laptop stond op een rolwagentje met afgesloten laden waarin medicijnen werden bewaard.

Earl zei: ‘Het is nu al twee decennia en bijna twee jaar. Verdomd lange tijd!’

‘Ja, dat heb je goed uitgerekend, Earl,’ zei de verpleger afwezig.

‘Toen was de eerste Bush nog president, maar die knaap uit Arkansas versloeg hem tijdens de verkiezingen. Zag ik op de tv toen ik hier kwam, in 1992. Hoe heet hij ook al weer? Ze zeggen dat hij half zwart is.’

‘Bill Clinton. En hij is niet half zwart. Hij speelde gewoon saxofoon en ging weleens naar de zwarte kerk.’

‘Klopt, die! Zo lang zit ik hier.’

‘Ik was toen zeven.’

‘Wat?’ brulde Earl en hij kneep zijn ogen halfdicht om beter te kunnen zien. Hij wreef afwezig over zijn pijnlijke buik.

De verpleger zei: ‘Ik was zeven toen Clinton werd gekozen. Mijn ouders hadden het er moeilijk mee. Ze waren republikein natuurlijk, maar hij kwam ook uit het zuiden. Volgens mij hebben ze op hem gestemd, maar wilden dat niet toegeven. Maakte niemand iets uit. Dit ís Alabama immers. Een liberaal wint hier nooit. Heb ik gelijk of niet?’

Sweet home Alabama,’ zei Earl knikkend. ‘Heb hier lang gewoond. Had hier een gezin. Maar ik kom uit Georgia, knul, niet uit Alabama.’

‘Oké.’

‘Maar ik ben in deze gevangenis beland door wat ik in Alabama heb gedáán.’

‘Tuurlijk. Ach, wat maakt het uit. Georgia, Alabama, één pot nat. Het zou anders zijn als ze je naar New York of Massachusetts hadden gestuurd. Dat is verdomme net het buitenland.’

‘Om wat ik heb gedaan,’ zei Earl ademloos, nog steeds over zijn buik wrijvend. ‘Heb de pest aan ze, joden, kleurlingen, katholieken. Presbyterianen kan ik ook niet uitstaan.’

De verpleger keek hem aan en zei geamuseerd: ‘Presbyterianen? Wat hebben die je ooit aangedaan, Earl? Dat is net zoiets als wanneer je de Amish haat.’

‘Ze gilden als varkens die geslacht werden, dat zweer ik. Vooral joden en kleurlingen.’ Hij haalde zijn schouders op en veegde afwezig met zijn laken het zweet van zijn voorhoofd. ‘Verdomme! Maar eerlijk gezegd heb ik nog nooit een presbyteriaan vermoord. Die vallen gewoon niet zo op, snap je, maar als ik de kans kreeg deed ik het!’ Zijn glimlach werd breder en bereikte zelfs zijn ogen. En aan die blik was gemakkelijk te zien dat Earl Fontaine ondanks zijn leeftijd en zijn ziekte een moordenaar was. Nog altijd een moordenaar was. En altijd een moordenaar zou blijven tot aan de dag van zijn dood, die niet snel genoeg kon komen voor gezagsgetrouwe burgers.

De verpleger deed een laatje van zijn karretje van het slot en haalde er wat medicijnen uit. ‘Maar waarom zou je zoiets doen? Ik durf te wedden dat die lui je nooit iets hebben aangedaan.’

Earl hoestte wat slijm op en spuugde dat in zijn beker. Hij zei grimmig: ‘Ze leefden. Dat was genoeg voor me.’

‘Dan ben je daarom zeker hier. Maar je kunt het nog goedmaken met God, Earl. We zijn allemaal Gods kinderen. Je moet het goedmaken met Hem. Je zult Hem binnenkort zien.’

Earl lachte tot hij bijna stikte. Daarna kalmeerde hij en leek zijn gezicht te ontspannen. ‘Ik krijg bezoek.’

‘Dat is fijn, Earl,’ zei de verpleger, terwijl hij de gevangene in het bed naast Earl een pijnstiller gaf. ‘Familie?’

‘Nee. Ik heb mijn familie vermoord.’

‘Waarom dan? Waren het joden of presbyterianen of kleurlingen?’

‘Ik krijg bezoek,’ zei Earl. ‘Ik ben nog niet dood, snap je?’

‘Eh, eh,’ zei de verpleger en hij controleerde de monitor van de andere gevangene. ‘Goed om de tijd die je nog rest te benutten, ouwe. De klok tikt door, weet je, voor ons allemaal.’

‘Ze komen me vandaag opzoeken,’ zei Earl. ‘Heb ik op de muur aangegeven, kijk maar.’

Hij wees naar de betonnen muur waar hij met zijn nagels de verf af had gekrabd. ‘Ze zeiden zes dagen en dat ze me dan zouden opzoeken. Ik heb zes tekentjes gemaakt. Ben goed met cijfers. Mijn hoofd doet het nog altijd goed.’

‘Nou, doe ze de groeten maar van mij,’ zei de verpleger en hij liep weg met zijn karretje.

Later keek Earl naar de deur van de ziekenzaal waar nu twee mannen stonden. Ze droegen een donker pak met een wit overhemd, en hun zwarte schoenen waren glanzend gepoetst. De ene man droeg een bril met een zwart montuur. De andere zag eruit alsof hij net van de middelbare school kwam. Ze hadden allebei een bijbel bij zich en hadden een zachtaardige, eerbiedige blik. Ze leken respectabel, vreedzaam en gezagsgetrouw. Maar dat waren ze niet.

Earl ving hun blik. ‘Jullie komen mij opzoeken,’ mompelde hij. Zijn zintuigen waren opeens even helder als vroeger. Hij had weer een doel in het leven. Het was weliswaar vlak voor zijn dood, maar het was wel een doel.

‘Heb mijn gezin vermoord,’ zei hij.

Maar dat klopte niet helemaal. Hij had zijn vrouw vermoord en haar lichaam in de kelder van hun huis begraven. Ze hadden het pas jaren later gevonden. Daarom was hij hier en daarom was hij ter dood veroordeeld. Hij had misschien wel een betere verstopplek kunnen vinden, dacht hij, maar dat was niet zijn prioriteit geweest. Hij had het te druk gehad met het vermoorden van andere mensen.

De federale regering had het aan de staat Alabama overgelaten hem te berechten, te vonnissen en ter dood te veroordelen voor de moord op haar. Hij had een afspraak voor een bezoek aan de dodenkamer van Alabama in de Holman Correctional Facility vlak bij Atmore. Sinds 2002 doodde de staat Alabama je met een dodelijke injectie. Maar sommige voorstanders van de doodstraf pleitten voor terugkeer van ‘Old Sparky’: de uitvoering van de doodstraf van ter dood veroordeelden door elektrocutie.

Maar daar maakte Earl zich niet druk over. Zijn beroep sleepte nu al zo lang dat hij nooit zouden worden geëxecuteerd. Dat kwam door zijn kanker. Ironisch genoeg stond in de wet dat een gevangene in goede gezondheid moest verkeren om ter dood te worden gebracht. Toch behoedde dit hem alleen maar van een snelle, pijnloze dood, zodat de natuur hem een langgerektere, veel pijnlijkere dood kon bezorgen in de vorm van een volledig uitgezaaide longkanker. Sommigen zouden dat gerechtigheid noemen. Hij noemde het gewoon domme pech.

Hij wenkte de twee mannen.

Hij had zijn vrouw vermoord, voor de zekerheid. En hij had vele anderen vermoord, hoeveel precies wist hij niet meer. Joden, kleurlingen, misschien een paar katholieken; dat wist hij niet zeker. Misschien had hij zelfs een presbyteriaan vermoord. Verdomme, dat wist hij niet eens! Ze hadden immers geen identiteitsbewijs bij zich waarop stond wat hun geloof was. Iedereen die hem voor de voeten liep, was iemand die vermoord moest worden. En hij had zich voor de voeten laten lopen door zo veel mogelijk mensen als maar mogelijk was.

Nu was hij aan een muur geketend en was hij stervende. Maar toch moest hij nog iets doen.

Om precies te zijn: er was nog één iemand die hij moest vermoorden.

Doelwit
537e3c4656c646.html
537e3c4656c647.html
537e3c4656c648.html
537e3c4656c649.html
537e3c4656c6410.html
537e3c4656c6411.html
537e3c4656c6412.html
537e3c4656c6413.html
537e3c4656c6414.html
537e3c4656c6415.html
537e3c4656c6416.html
537e3c4656c6417.html
537e3c4656c6418.html
537e3c4656c6419.html
537e3c4656c6420.html
537e3c4656c6421.html
537e3c4656c6422.html
537e3c4656c6423.html
537e3c4656c6424.html
537e3c4656c6425.html
537e3c4656c6426.html
537e3c4656c6427.html
537e3c4656c6428.html
537e3c4656c6429.html
537e3c4656c6430.html
537e3c4656c6431.html
537e3c4656c6432.html
537e3c4656c6433.html
537e3c4656c6434.html
537e3c4656c6435.html
537e3c4656c6436.html
537e3c4656c6437.html
537e3c4656c6438.html
537e3c4656c6439.html
537e3c4656c6440.html
537e3c4656c6441.html
537e3c4656c6442.html
537e3c4656c6443.html
537e3c4656c6444.html
537e3c4656c6445.html
537e3c4656c6446.html
537e3c4656c6447.html
537e3c4656c6448.html
537e3c4656c6449.html
537e3c4656c6450.html
537e3c4656c6451.html
537e3c4656c6452.html
537e3c4656c6453.html
537e3c4656c6454.html
537e3c4656c6455.html
537e3c4656c6456.html
537e3c4656c6457.html
537e3c4656c6458.html
537e3c4656c6459.html
537e3c4656c6460.html
537e3c4656c6461.html
537e3c4656c6462.html
537e3c4656c6463.html
537e3c4656c6464.html
537e3c4656c6465.html
537e3c4656c6466.html
537e3c4656c6467.html
537e3c4656c6468.html
537e3c4656c6469.html
537e3c4656c6470.html
537e3c4656c6471.html
537e3c4656c6472.html
537e3c4656c6473.html
537e3c4656c6474.html
537e3c4656c6475.html
537e3c4656c6476.html
537e3c4656c6477.html
537e3c4656c6478.html
537e3c4656c6479.html
537e3c4656c6480.html
537e3c4656c6481.html
537e3c4656c6482.html
537e3c4656c6483.html
537e3c4656c6484.html
537e3c4656c6485.html
537e3c4656c6486.html
537e3c4656c6487.html
537e3c4656c6488.html
537e3c4656c6489.html
537e3c4656c6490.xhtml