55

Het had bijna twee weken gekost, maar toen Chung-Cha Min nog een keer onder de douche zette, kwam het meisje eronder vandaan zonder viezigheid. Zelfs haar oren waren schoon, en het hardnekkige vuil onder haar vinger- en teennagels was ook weg.

De bezoeken aan de arts waren achter de rug. Mins wonden en kneuzingen waren behandeld en genazen nu snel. Ze was gezond verklaard en haar immuunsysteem functioneerde zoals het hoorde. Dat was echt een wonder, wist Chung-Cha, voor iemand die in een kamp gevangen had gezeten, omdat de omstandigheden daar zo erbarmelijk waren. Net als op het slagveld stierven veel meer gevangenen aan ziekten dan aan verwondingen. Bacteriën eisten altijd meer dodelijke slachtoffers dan bommen en kogels.

Mins gebit was er slecht aan toe, maar in tegenstelling tot Chung-Cha’s gebit konden haar tanden en kiezen worden gered. Het meisje had geen krimp gegeven tijdens haar bezoeken aan de tandarts. Ze leek te begrijpen dat dit allemaal alleen maar voor haar eigen bestwil werd gedaan.

Chung-Cha had Min langzaam steeds meer en steeds gevarieerder laten eten tot haar maag het goed kon verdragen. De artsen hadden haar verteld dat Min nog geen groeispurt had gehad en dat het extra eten die zou versnellen.

Dan was er Mins opleiding die Chung-Cha, voorlopig in elk geval, zelf ter hand nam. Min was een gretige maar ook gefrustreerde leerling, zodat de lesuren voorbijvlogen.

Ze kon al een beetje lezen en kende een paar cijfers. Zoals alle gevangenen was ze volledig op de hoogte van de filosofie en de levenslessen van de grote Noord-Koreaanse leiders, maar ze moest veel meer weten.

Dit kon niet in een week of zelfs een jaar worden bereikt, wist Chung-Cha. En ze was geen ervaren docent. Ze zou Min naar school moeten sturen. Maar Min liep ver achter op de andere leerlingen van haar leeftijd, en om haar daar nu naartoe te sturen zou haar alleen maar vernederen. Dus wilde Chung-Cha op termijn een privéleraar regelen. Dat zou allemaal tijd kosten, en geld. Chung-Cha had hier echter speciale dispensatie voor aangevraagd en gekregen. Ze vroeg zich af waarom ze dit soort dingen in vredesnaam nooit eerder had gevraagd. Kennelijk was de leiding bereid haar veel meer te geven dan een rijstkoker en een paar won.

In de periode waarin ze zich met Min bezighield, wachtte ze tot ze werd gebeld voor een nieuwe opdracht. Ze wist dat dit op een bepaald moment zou gebeuren.

En steeds als zij het huis moest verlaten om te trainen, wat ze elke dag deed, liet ze Min achter bij de familie die het flatgebouw beheerde. Eerst wilde Min altijd bij Chung-Cha blijven en met haar meegaan. Maar omdat dat onmogelijk was, had Chung-Cha de tijd genomen het haar uit te leggen. De eerste keer dat ze weg moest, was Min heel erg van slag geweest.

Chung-Cha wist waarom.

Ze gelooft niet dat ik terugkom.

Chung-Cha had haar ring afgedaan en aan Min gegeven. ‘Jij moet hierop passen als ik weg ben. Geef hem me maar weer als ik terugkom. Ik ben hier heel erg aan gehecht.’

‘Is hij van iemand uit je familie geweest?’ vroeg Min.

Chung-Cha loog en zei: ‘Mijn moeder.’

Eerlijk gezegd was deze ring helemaal niet belangrijk voor haar, het was gewoon een ring. Maar een leugen was even goed als de waarheid als het een bepaald doel diende.

Op een avond trok Chung-Cha Min haar mooiste kleren aan en liepen ze samen naar de metro. Eerst durfde Min niet in de trein te stappen, maar Chung-Cha vertelde haar dat dit een pleziertochtje was en dat ze ergens naartoe gingen waar hen een heerlijke maaltijd wachtte. Daarop sprong Min zonder enige aarzeling in de trein. Ze was verbaasd, niet alleen vanwege alle mensen maar ook door de grote snelheid. Nadat ze waren uitgestapt en weer op straatniveau waren, wilde ze weten of ze straks ook met ‘dit treinding’ naar huis gingen. Ze glimlachte toen Chung-Cha zei dat dit zo was.

Ze liepen langs een aantal restaurants. Min keek er nieuwsgierig naar, maar Chung-Cha bleef strak voor zich uit kijken. Ze nam Min mee naar het Samtaesung Hamburger Restaurant.

Ze gingen aan een tafeltje zitten, Chung-Cha met haar rug tegen de muur. Het verbaasde haar dat Min dit opmerkte en vroeg: ‘Vind je het niet prettig wanneer mensen je van achteren benaderen?’

‘Jij wel?’

‘Nee. Maar ze doen het toch.’

‘Dan moet je zorgen dat het niet kan.’

Ze aten hamburgers en friet. Chung-Cha gaf Min maar een klein slokje van haar vanillemilkshake, omdat ze bang was dat het meisje ziek zou worden van het vette drankje.

Min zei met grote ogen: ‘Dit is het lekkerste eten dat ik ooit heb geproefd.’

‘Dit is geen Koreaans eten.’

‘Waar komt het dan vandaan?’

‘Gewoon, niet uit Korea.’

Na het eten vertrokken ze. Chung-Cha en Min wandelden door Pyongyang. Ze liet het meisje alles zien wat maar kon in een paar uur. Min stelde ontelbare vragen die Chung-Cha allemaal zo goed mogelijk probeerde te beantwoorden.

‘Is de Opperste Leider echt drie meter hoog?’

‘Ik heb hem nooit ontmoet, dus dat weet ik niet.’

‘Ze zeggen dat hij de sterkste man op aarde is en dat zijn hoofd vol zit met alle kennis van de wereld.’

‘Datzelfde zeiden ze tegen mij over zijn vader.’

Daarna liepen ze even door zonder iets te zeggen.

‘Je zei dat je in het kamp geen familie had,’ zei Chung-Cha.

‘Ik heb geen familie.’

‘Jij bent in het kamp geboren, Min. Jij moet familie hebben.’

‘Als dat zo is, heeft niemand me verteld wie ze waren.’

‘Hebben ze je bij je moeder weggehaald?’

Min haalde haar schouders op. ‘Ik ben daar altijd alleen geweest. Zo was het gewoon.’ Ze keek op naar Chung-Cha. ‘En jouw familie?’ Ze raakte de ring aan Chung-Cha’s vinger even aan. ‘Heeft je moeder die aan jou gegeven?’

Chung-Cha gaf geen antwoord en ze liepen zwijgend door.

 

*

 

Nadat ze weer met de metro terug waren gegaan naar het appartement stopte Chung-Cha Min in haar bed op de bank in.

Min keek haar aandachtig aan. ‘Heb ik iets gezegd waardoor je verdrietig bent geworden, Chung-Cha?’

‘Jij hebt niets verkeerd gedaan. Het enige wat verkeerd is, zit in mezelf. Ga maar slapen.’

Chung-Cha liep naar haar slaapkamer, kleedde zich uit en stapte in bed. Daar lag ze naar het plafond te staren. Op het plafond verschenen beelden die ze volgens haar voor altijd had verdrongen.

Die dag waren de bewakers haar komen halen. Generaal Pak had haar verteld dat ze vrij kon komen en was daarna weggegaan. De vrouw had Chung-Cha apart genomen en haar verteld wat ze moest doen om haar vrijheid te verdienen: ‘Je vader en je moeder zijn vijanden van ons land. De geest van je broer en zus zijn waarschijnlijk ook vergiftigd, Chung-Cha. Dat begrijp je toch?’

Chung-Cha had langzaam geknikt. Ze kon zich niet herinneren dat ze van haar ouders had gehouden. Ze sloegen haar vaak, ook als ze daar geen opdracht van de bewakers voor kregen. Ze verklikten haar. Haar broer en zus vochten met haar om eten, kleren. Ook zij verklikten haar. Ook zij sloegen haar. Ze hield niet van hen. Ze waren gemeen. Ze nam aan dat ze altijd gemeen waren geweest. En zij was daar dankzij haar familie. Zelf had ze niets verkeerd gedaan. Zij hadden verkeerde dingen gedaan.

‘Dan moet je iets doen, Chung-Cha. Jij moet je land bevrijden van zijn vijanden. Daarna zul je vrij zijn.’

‘Maar hoe moet ik dat doen?’ had ze gevraagd.

‘Dat zal ik je laten zien. Je moet het nu doen.’

Ze was naar een kamer gebracht onder het deel van de gevangenis waar ze een tijdje had gewoond om iets wat haar vader had gedaan terwijl hij daar was. Het was veel erger om daar te wonen dan in een hut. Ze had nooit verwacht dat iets erger kon zijn dan dat, maar het was wel zo. Al die tijd had ze de zon niet gezien, jarenlang niet voor haar gevoel. Ze moest altijd onder de grond werken, graven met een pikhouweel en stenen verslepen, tot haar vingers letterlijk tot op het bot openlagen.

In dit vertrek waren vier mensen. Ze waren allemaal aan een paal vastgebonden. Hun hoofd was bedekt met een kap. Er zat kennelijk een prop in hun mond, want het enige wat Chung-Cha kon horen, was gekreun en gejammer.

Aan weerszijden van deze vier mensen stonden twee bewakers.

De vrouw had een mes uit haar tas gehaald. Het was een lang mes met een gekartelde rand. Ze gaf hem aan Chung-Cha. ‘Zie je die rode cirkel die op hun voorkant is getekend?’

Chung-Cha keek en zag inderdaad een rode cirkel op de borst van deze vier mensen.

‘Je moet dit mes in die rode cirkel steken. Dan moet je hem er weer uit trekken en er opnieuw in steken. Dat geldt voor al deze vier mensen, begrijp je?’

Chung-Cha zei: ‘Is dit mijn familie?’

De vrouw zei: ‘Wil je worden vrijgelaten?’

Chung-Cha knikte heftig.

‘Dan stel je geen vragen. Dan voer je opdrachten uit. Dit is je opdracht. Doe het nu, anders sterf je hier als een oude vrouw.’

Chung-Cha pakte het mes en liep aarzelend naar de vastgebonden persoon helemaal links. De langste was haar vader, dacht ze.

Hij probeerde zich los te worstelen, hij wist misschien wat er stond te gebeuren. Ze hoorde dat hij harder gromde. Hij ging tekeer, maar door de touwen en de stevige houten paal kon hij zich niet echt bewegen.

Chung-Cha hief het mes zo hoog mogelijk boven haar hoofd. Ze zwaaide naar achteren. Het gegrom werd luider. Zonder de prop in zijn mond zou haar vader hebben geschreeuwd.

Ze kneep haar ogen tot spleetjes, tot ze bijna niets meer kon zien. Daarna haalde ze uit en stak ze het mes in de rode cirkel. Zijn lichaam verstijfde en toen begon hij te kronkelen, waardoor ze het mes bijna los moest laten.

‘Nog een keer!’ schreeuwde de vrouw.

Chung-Cha trok het mes terug en stak nog een keer toe. Toen hield hij op met bewegen, terwijl het bloed uit zijn borst stroomde. Een bewaker stapte naar voren en trok de kap van zijn hoofd. Het wás haar vader. Zijn gezicht hing naar voren, met de prop in zijn mond. Zijn ogen waren open, levenloos. Hij leek op haar neer te kijken.

‘De volgende, Chung-Cha. Doe het, anders ben je verloren,’ schreeuwde de vrouw.

Chung-wendde zich automatisch tot de volgende persoon en stak twee keer.

Het was haar zus.

‘Doe het nu, Chung-Cha. Nu! Anders ben je voor altijd verloren!’

De volgende. Dat was haar broer.

Steeds weer schreeuwde de vrouw dat dreigement. ‘Doe het nu, Chung-Cha. Nu! Anders ben je voor altijd verloren.’

De laatste twee steken. Metaal in vlees.

Chung-Cha wist niet meer wat ze deed. Haar hand bewoog uit zichzelf. Ze had net zo goed in een dood varken kunnen staan hakken.

Toen de kap werd afgetrokken, keek haar dode moeder op haar neer.

Chung-Cha liet het mes vallen, stapte achteruit en viel op de grond, huilend, haar lichaam bedekt met het bloed van haar familie. Daarna raapte ze het mes op en probeerde zichzelf daarmee te doden. Maar de bewakers waren haar te snel af en pakten het mes van haar af.

De vrouw trok haar overeind. ‘Je hebt het goed gedaan. Nu kun je hier vertrekken en je land dienen. Voor altijd. Je hebt het goed gedaan, Chung-Cha. Je mag trots zijn.’

Chung-Cha keek naar de vrouw. Ze keek glimlachend neer op het meisje dat zojuist haar eigen familie had afgeslacht.

Chung-Cha wist niet dat ze nu in haar bed lag te huilen.

Maar ze wist wel dat Min bij haar in bed was gekropen, haar kleine lichaam om haar heen had gewikkeld en haar stevig omhelsde.

Chung-Cha kon haar omhelzing niet beantwoorden. Nu niet.

Op het plafond zag ze haar familie.

Dood door haar hand.

Allemaal dood.

De prijs van haar vrijheid?

Haar ziel.

Doelwit
537e3c4656c646.html
537e3c4656c647.html
537e3c4656c648.html
537e3c4656c649.html
537e3c4656c6410.html
537e3c4656c6411.html
537e3c4656c6412.html
537e3c4656c6413.html
537e3c4656c6414.html
537e3c4656c6415.html
537e3c4656c6416.html
537e3c4656c6417.html
537e3c4656c6418.html
537e3c4656c6419.html
537e3c4656c6420.html
537e3c4656c6421.html
537e3c4656c6422.html
537e3c4656c6423.html
537e3c4656c6424.html
537e3c4656c6425.html
537e3c4656c6426.html
537e3c4656c6427.html
537e3c4656c6428.html
537e3c4656c6429.html
537e3c4656c6430.html
537e3c4656c6431.html
537e3c4656c6432.html
537e3c4656c6433.html
537e3c4656c6434.html
537e3c4656c6435.html
537e3c4656c6436.html
537e3c4656c6437.html
537e3c4656c6438.html
537e3c4656c6439.html
537e3c4656c6440.html
537e3c4656c6441.html
537e3c4656c6442.html
537e3c4656c6443.html
537e3c4656c6444.html
537e3c4656c6445.html
537e3c4656c6446.html
537e3c4656c6447.html
537e3c4656c6448.html
537e3c4656c6449.html
537e3c4656c6450.html
537e3c4656c6451.html
537e3c4656c6452.html
537e3c4656c6453.html
537e3c4656c6454.html
537e3c4656c6455.html
537e3c4656c6456.html
537e3c4656c6457.html
537e3c4656c6458.html
537e3c4656c6459.html
537e3c4656c6460.html
537e3c4656c6461.html
537e3c4656c6462.html
537e3c4656c6463.html
537e3c4656c6464.html
537e3c4656c6465.html
537e3c4656c6466.html
537e3c4656c6467.html
537e3c4656c6468.html
537e3c4656c6469.html
537e3c4656c6470.html
537e3c4656c6471.html
537e3c4656c6472.html
537e3c4656c6473.html
537e3c4656c6474.html
537e3c4656c6475.html
537e3c4656c6476.html
537e3c4656c6477.html
537e3c4656c6478.html
537e3c4656c6479.html
537e3c4656c6480.html
537e3c4656c6481.html
537e3c4656c6482.html
537e3c4656c6483.html
537e3c4656c6484.html
537e3c4656c6485.html
537e3c4656c6486.html
537e3c4656c6487.html
537e3c4656c6488.html
537e3c4656c6489.html
537e3c4656c6490.xhtml