59
Chung-Cha keek naar Min die karakters schreef in een klein gelinieerd schrift dat ze voor haar had gekocht. Ze zaten aan de tafel bij het raam in Chung-Cha’s appartement. Min was gehoorzaam bezig de karakters zo goed mogelijk op te schrijven. Aan Chung-Cha was niet te zien wat ze dacht.
Min was nu tien jaar oud, maar ze kon niet echt lezen en ze kon niet echt schrijven. Haar woordenschat was klein en haar gedachtewereld beperkte zich tot de wereld in een concentratiekamp. Ze had meer gruwelen gezien dan een soldaat op een verschrikkelijk slagveld. En voor haar duurde de oorlog al tien jaar.
Min keek op nadat ze met het alfabet had geworsteld. Ze keek naar Chung-Cha’s gezicht op zoek naar een afkeurende blik.
Chung-Cha glimlachte en zei: ‘Dit gaan we elke dag doen. Elke keer een beetje.’
Min zei: ‘Ik ben niet erg slim.’
‘Waarom zeg je dat?’
‘Omdat ze dat daar altijd zeiden.’ Ze verwees er nooit naar met Yodok, Kamp 15 of een van de andere ontelbare namen. Ze noemde het altijd ‘daar’.
‘Daar liegen ze, Min. Altijd. Voor hen ben je niets. Waarom zou je je druk maken om de waarheid voor niets?’
‘Kon jij lezen of karakters schrijven toen jij vrijkwam?’
‘Nee. Tegen mij zeiden ze ook dat ik dom was. Nu heb ik deze flat. Ik heb een auto. Ik heb een baan. En... ik heb jou.’
Min fronste haar wenkbrauwen en dacht hierover na. ‘Wat doe je voor werk?’
‘Ik werk voor de Opperste Leider.’
‘Maar je zei dat je hem nooit had ontmoet.’
‘De meeste mensen die hem dienen, hebben hem nooit ontmoet. Hij is een heel belangrijke man. De belangrijkste van allemaal. Maar we dienen hem goed en hij zorgt voor ons als de vader die hij is.’
Min knikte langzaam. ‘Maar hij zorgt niet voor de mensen daar.’
‘Voor hem zijn ze zijn vijanden.’
‘Ik heb hem niets aangedaan,’ zei Min.
‘Nee, dat klopt. Het is vanwege een filosofie.’
‘Wat betekent dat woord?’
‘Een idee.’
‘Ik zat daar dus om een idee?’
Chung-Cha knikte en was toen bang dat ze het te moeilijk voor Min maakte. Ze keek op haar horloge. ‘Het is etenstijd.’
Door deze opmerking leek Min altijd te vergeten waar ze aan had gedacht.
‘Ik zal je helpen. Kunnen we weer witte rijst eten?’
Chung-Cha knikte en Min liep naar het keukentje om aan haar taken te beginnen.
Terwijl ze samen in de kleine ruimte bezig waren, keek Chung-Cha door het raam naar buiten en zag dezelfde man daar weer staan. Hij was daar altijd, of anders iemand die precies op hem leek. Volgens haar werkte hij voor de zwarte tuniek. De tuniek had een naam, maar die was niet belangrijk voor Chung-Cha en ze had besloten die niet in haar geheugen op te slaan. De zwarte tuniek was een argwanende, paranoïde man. Dat was een van de redenen dat hij zo’n hoge positie binnen de regering had. Op een bepaalde manier had hij meer invloed dan de generaals met hun pet en hun medailles, en met hun strakke, verweerde gezicht waar het geweld net onder het oppervlak borrelde.
Hij was zowel haar redder als haar vijand, wist Chung-Cha. Ze zou altijd behoedzaam zijn naar hem toe. De goedkeuring om Min uit Yodok te halen was aan zijn goede hulp te danken. Maar hij kon Min op elk moment en om elke reden ook weer weghalen. Daar was ze zich terdege van bewust.
Voorlopig was Min bij haar. Dat was belangrijk. Eigenlijk was dat het enige wat belangrijk was.
Ze keek naar Min die heel zorgvuldig een kleine tomaat in precieze plakjes sneed. Ze perste geconcentreerd haar lippen op elkaar en haar handen, zag Chung-Cha, waren uiterst beheerst.
Mins handen herinnerden haar aan haar eigen handen. De kans dat Chung-Cha een mes vasthield om iemand te doden was echter veel groter dan dat ze een mes vasthield om een tomaat in plakjes te snijden.
Chung-Cha zei: ‘Mijn moeder heette Hea Woo.’
Min stopte met snijden en keek naar haar.
Chung-Cha stond nog steeds naar buiten te kijken. ‘Ze was lang, langer dan mijn vader. Hij heette Kwan. Yie Kwan. Weet je wat Kwan betekent?’ Min schudde haar hoofd. ‘Kwan betekent sterk.’
‘Was hij sterk?’
‘Vroeger wel, ja. Misschien zijn alle vaders sterk in de ogen van hun dochters. Hij was docent. Hij gaf les aan een universiteit. Net als mijn moeder.’
Min legde het mes neer. ‘Maar je zei net dat je niet kon lezen of schrijven.’
‘Ik was nog heel jong toen ik naar Yodok ging en ik kan me mijn leven van voor die tijd niet herinneren. Ik ben daar opgegroeid. Dat is alles wat ik weet. Voor Yodok was er niets.’
‘Maar hebben je ouders dan niets geleerd toen...’
‘Zij hebben me niets geleerd,’ zei Chung-Cha op scherpe toon. Ze deed het deksel van de rijstkoker dicht en zette hem aan. Iets rustiger zei ze: ‘Zij leerden me niets, omdat dat verboden was. En tegen de tijd dat ik iets had kunnen leren... konden zij me niets meer leren.’
‘Had je broers of zussen?’
Chung-Cha wilde antwoorden, maar zag in gedachten weer de vier mensen die met een kap over hun hoofd aan een paal waren gebonden. Dat beeld sloeg in als een bom.
Die rode cirkel, Chung-Cha, zie je die rode cirkel? Daar moet je dat mes in steken. Doe het nu, anders sterf je hier als een oude vrouw. Doe het! Nu!
Onbewust kwam Chung-Cha’s hand in beweging. Ze greep echter geen mes, maar een theelepeltje.
Min keek naar de lepel waarmee Chung-Cha hakkende bewegingen maakte. Min pakte haar hand en vroeg angstig: ‘Gaat het wel, Chung-Cha?’
Chung-Cha keek op haar neer en legde de lepel terug. Ze begreep meteen waarom Min bang was en wat ze dacht: Is mijn redder, de persoon die tussen mij en ‘daar’ staat, gek geworden?
‘Herinneringen zijn soms even pijnlijk als een wond in je huid, Min. Begrijp je dat?’
Het meisje knikte en langzaam verdween haar angstige blik.
Chung-Cha zei: ‘We kunnen niet zonder herinneringen leven, maar we kunnen ook niet in onze herinneringen leven. Begrijp je dat?’
‘Dat denk ik wel.’
‘Goed. Schiet nu maar op met die tomaten. Zodra de rijst klaar is, kunnen we eten.’
*
Een uur later ruimden ze de kommen en pannen op.
‘Mag ik weer doorgaan met schrijven?’ vroeg Min.
Chung-Cha knikte.
Het meisje liep snel naar het schrift en de pen.
Maar voordat ze daar was, werd er op de deur geklopt.
Ze gaven Chung-Cha nooit telefonisch een opdracht. Ze kwamen haar halen. Ze wist waarom dat zo was. Gewoon om te laten zien dat ze dat konden doen wanneer ze maar wilden. Dan moest ze ophouden met wat ze aan het doen was en gehoorzamen.
Mins gezicht vertrok toen Chung-Cha opstond om de deur open te doen.
De mannen droegen geen militair uniform, maar een lange broek en een colbert met een wit overhemd dat tot aan de hals was dichtgeknoopt. Ze waren jong, bijna even jong als zij, en ze straalden zelfvoldaanheid uit.
‘Ja?’ zei ze.
Een van de mannen zei: ‘U moet met ons meekomen, kameraad Yie. Uw aanwezigheid is vereist.’
Ze knikte en wees naar Min. ‘Ik zal haar bij mijn huisbaas achterlaten.’
‘Doe wat u moet doen, maar u moet opschieten,’ zei dezelfde man.
Chung-Cha trok Min een jas aan en liep met haar naar het appartement van haar huisbaas. Ze zei iets, bood haar verontschuldigingen aan voor het feit dat dit zo onverwacht kwam, maar de huisbaas zag de twee mannen achter haar en protesteerde niet. Hij pakte gewoon Mins hand.
Min had nog steeds haar schrift en de pen in de hand, en keek met grote, verdrietige ogen op naar Chung-Cha.
Chung-Cha zei tegen de huisbaas: ‘Kunt u haar helpen met leren schrijven, alstublieft?’
De huisbaas keek naar Min en knikte. ‘Mijn vrouw. Zij kan dat goed.’
Chung-Cha knikte, pakte Mins hand en kneep er even in. ‘Ik kom bij je terug, Min.’
Toen de deur achter Min dichtging, vroeg de andere man minachtend: ‘Uw kleine bitch uit Yodok, toch? Hoe kunt u die stank verdragen?’
Chung-Cha draaide zich om naar de man en keek hem aan. Door de blik die ze hem toeworp, verdween zijn minachtende grijns. Ze kon deze man doden. Ze kon hen allebei doden, met een theelepeltje. ‘Weet u wat ik ben?’ vroeg ze zacht.
‘U bent Yie Chung-Cha.’
‘Ik vroeg niet of u wist hoe ik heette. Ik vroeg of u wist wát ik ben?’
De man stapte achteruit. ‘U... u hebt de opdracht...’
‘Ik vermoord de mensen die een vijand van dit land zijn, kameraad. Die kleine bitch zal ooit doen wat ik nu doe, voor ons land, voor onze Opperste Leider. Iedereen die zich negatief over haar uitlaat, zal ik behandelen als een vijand van dit land.’ Ze zette een snelle stap naar voren, waardoor ze de afstand tussen hen halveerde. ‘Hoort u daarbij, kameraad? Dat moet ik weten. En dus gaat u me dat vertellen. Nu!’
Deze mannen waren belangrijk, dat wist Chung-Cha. Het was heel gevaarlijk wat ze nu deed, maar toch moest ze het doen. Als ze het niet deed, zou haar woede ertoe leiden dat ze hen allebei doodde.
‘Ik ben... niet uw vijand, Chung-Cha,’ zei de man met trillende stem.
Ze keerde hem haar rug toe, met een slecht verhulde afkeer. ‘Laten we dan maar naar onze bespreking gaan.’ Ze liep de gang in.
De mannen liepen snel achter haar aan.