13
De stad had verschillende namen: Bukchang, Pukchang, Pukch’ang.
Officieel heette het Kwan-li-so nummer 18, Koreaans voor strafwerkkolonie nummer 18. Het was een concentratiekamp. Het was een goelag. Maar eigenlijk was het de hel, vlak bij de rivier de Taedong in de Noord-Koreaanse provincie P’yongan-namdo.
Bukchang was het oudste werkkamp in Noord-Korea; al sinds de jaren 1950 had het dissidenten en vermeende staatsvijanden gehuisvest. In tegenstelling tot andere werkkampen, die allemaal werden geleid door de Bowibu − de staatsveiligheidsdienst of de geheime politie − werd Bukchang geleid door het inmin pohan seong, het ministerie van Binnenlandse Zaken. Het kamp bestond uit twee delen. Eén zone was voor heropvoeding. De gevangenen hier zouden de lessen van de twee grote dode leiders van het land leren en misschien worden vrijgelaten, hoewel ze dan de rest van hun leven in de gaten werden gehouden. De andere zone was voor lifers, mensen die tot levenslange gevangenisstraf waren veroordeeld. De meesten hier waren lifers.
Bukchang was bijna even groot als Los Angeles en er waren vijftigduizend gevangenen die op vele manieren binnen werden gehouden, onder andere door een vier meter hoge omheining waar stroom op stond. Als je hier naartoe werd gestuurd, gold dat ook voor je hele familie. De klassieke definitie van schuld door associatie, die zich uitstrekte tot baby’s, peuters, tieners, zussen en broers, echtgenoten en grootouders. Baby’s die hier werden geboren, werden even schuldig beschouwd als hun familieleden. Baby’s die hier onrechtmatig werden geboren − seksuele gemeenschap en zwangerschap waren hier strikt gereguleerd − werden gedood. Leeftijd en persoonlijke schuld betekenden niets, en een peuter of een oude grootmoeder werden op dezelfde manier behandeld: wreed.
Iedereen in Bukchang was vrijwel altijd aan het werk, in de kolenmijnen, in de cementfabrieken of op andere locaties. Al het werk was gevaarlijk. Alle arbeiders werkten volledig onbeschermd. Velen stierven door ongelukken tijdens het werk. De stoflongziekte had massa’s mijnwerkers gedood. Eten was bijna niet te krijgen. Je werd geacht voor jezelf te zorgen, en iedereen leefde op afval, insecten, kruiden en soms elkaar. Water was afkomstig van de regen of de grond. Het was vies, en dysenterie was een van de vele aanwezige ziektes. Deze leefomstandigheden werden in Bukchang gebruikt als een bijzonder effectieve manier om de bevolking binnen de perken te houden.
Het was niet precies bekend hoeveel werkkampen er in Noord-Korea waren, hoewel de internationale consensus zes was. Het feit dat ze genummerd waren en de nummering opliep tot tweeëntwintig, was een aanwijzing voor hun alomtegenwoordigheid. Ten minste tweehonderdduizend Noord-Koreanen, oftewel bijna één procent van de hele bevolking, bevolkten deze werkkampen.
Er waren beschuldigingen van corruptie binnen Bukchang. Zaken verliepen niet soepel. In nog geen twee maanden tijd waren er bijvoorbeeld tien ontsnappingen geweest. Dat was op zich al onvergeeflijk. Het kamp werd bewaakt door twee gewapende bataljons. Er stond stroom op het vier meter hoge hek en overal lagen boobytraps. Om het hek heen stonden vijf meter hoge bewakingstorens, en op de grond waren zichtbare en verborgen bewakers op zoek naar het kleinste teken van problemen. Ontsnappen zou dus onmogelijk moeten zijn. Maar het was gebeurd, en dus moest er een verklaring voor zijn. Het gerucht ging dat de ontsnapten hulp van binnenuit hadden gehad. Dat was niet alleen onvergeeflijk, maar ook verraad.
De vrouwelijke gevangene zat in elkaar gedoken in een hoek van het stenen vertrek. Ze was net aangekomen, nadat ze in China was opgepakt en gerepatrieerd. Ze was nauwelijks vijfentwintig, maar leek ouder. Haar lichaam was klein en zat vol littekens, maar was ook gehard en pezig; haar kleine voeten waren sterk. Het geld dat ze in een lichaamsholte had verstopt, was ontdekt. De bewakers hadden het in hun zak gestopt voordat ze haar sloegen.
Nu zat ze rillend van angst in de hoek. Haar kleren waren gescheurd en smerig van de reis hier vandaan en van de gedwongen reis terug. Ze bloedde, haar haar was dof en vies. Ze ademde zwaar, haar kleine borstkas ging met elke moeizame ademhaling op en neer.
De zware deur ging open en vier mannen kwamen binnen: drie bewakers in uniform en de beheerder van Bukchang, die een grijze tuniek en een geperste broek droeg. Hij was weldoorvoed, zijn haar was keurig in een nette zijscheiding gekamd, zijn schoenen glansden en zijn huid was glad en gezond. Hij keek neer op de vuile vrouw. Ze leek wel een dier dat aan de kant van de weg was gevonden. Zo zou hij haar ook behandelen. Zo werden alle gevangenen hier behandeld. Iedere bewaker die medelijden of vriendelijk gedrag vertoonde, zou op zijn beurt ook een gevangene worden. Dus liet geen enkele bewaker enige vorm van compassie zien. Vanuit een totalitaire denkwijze was dit een perfecte regeling.
De beheerder gaf bevelen aan zijn mannen, die haar helemaal uitkleedden. Hij stapte naar voren en raakte haar naakte billen zacht aan met een van zijn glimmende schoenen.
Ze kroop nog meer in elkaar, ze leek met de muur te willen versmelten.
Hij glimlachte toen hij dat zag en kwam nog dichterbij. Hij bukte zich en zei in het Koreaans: ‘Je hebt geld, schijnt.’
Ze draaide haar gezicht naar hem toe, haar lippen trilden. Ze knikte moeizaam.
‘Heb je dat verdiend toen je weg was?’
Ze knikte weer.
‘Door Chinese smeerlappen bij je in bed te nemen?’
‘Ja.’
‘Heb je meer geld?’
Ze begon haar hoofd te schudden, maar stopte. Ze zei: ‘Ik kan meer krijgen.’
De man knikte tevreden en keek op naar de bewakers. ‘Hoeveel meer?’ vroeg hij.
‘Meer,’ zei ze. ‘Veel meer.’
‘Ik wil meer. Veel meer,’ antwoordde hij. ‘Wanneer?’
‘Dan moet ik een boodschap naar buiten sturen.’
‘Hoeveel meer kun je krijgen?’
‘Tienduizend won.’
Hij glimlachte en schudde zijn hoofd. ‘Niet genoeg. En ik wil geen won.’
‘Renminbis dan?’
‘Zie ik eruit alsof ik Chinees wc-papier wil hebben?’
‘Wat dan?’ vroeg ze angstig.
‘Euro’s. Ik wil euro’s.’
‘Euro’s?’ vroeg ze. Ze rilde weer, omdat het ijskoud was en zij naakt. ‘Wat hebt u hier aan euro’s?’
‘Ik wil euro’s, bitch,’ zei de directeur. ‘Het gaat je niets aan waarom.’
‘Hoeveel euro?’ vroeg de vrouw.
‘Twintigduizend. Vooraf.’
Ze leek verbijsterd. ‘Twintigduizend euro?’
‘Dat is mijn prijs.’
‘Maar hoe weet ik dat ik u kan vertrouwen?’
‘Dat weet je niet,’ zei hij glimlachend. ‘Maar je hebt toch geen keus? De kolenmijn wacht.’ Hij zweeg even. ‘In je dossier staat dat je uit Kaechon komt,’ zei hij.
Dit werd Kamp 14 genoemd, stond aan de andere kant van de rivier de Taedong en grensde aan Bukchang.
Hij zei: ‘Daar verwennen ze hun gevangenen. Ook al hebben we hier een heropvoedingszone en is Kaechon alleen voor klootzakken die niet meer te redden zijn, toch doen wij hier niet aan verwennen. Je komt hier niet levend vandaan. Je wordt betrapt tijdens een ontsnappingspoging. Dan word je aan een paal gebonden en wordt je mond volgepropt met stenen, en daarna zal iedere bewaker vijf schoten op je afvuren. En elke minuut dat je nog leeft, zul je denken dat je doodgaat.’
Hij keek zijn mannen aan. ‘Kaechon,’ zei hij en hij lachte. ‘Voor verdomde verwenners.’
Ze lachten allemaal, keken elkaar grijnzend aan en sloegen op hun dijen.
Hij stond op. ‘Twintigduizend euro.’
‘Wanneer?’
‘Vijf dagen.’
‘Maar dat is onmogelijk.’
‘Dat spijt me dan.’ Hij wenkte zijn bewakers die naar voren kwamen.
‘Wacht, wacht!’ schreeuwde ze.
De mannen bleven staan en keken haar verwachtingsvol aan.
Ze stond met trillende benen op. ‘Ik zal zorgen dat ik het krijg. Maar dan moet ik wel een bericht naar buiten sturen.’
‘Dat kan misschien wel geregeld worden.’ Hij bekeek haar naakte lichaam. ‘Je bent niet vel over been. Als je gewassen bent, ben je volgens mij wel aantrekkelijk. Of in elk geval minder afstotelijk.’ Hij stak zijn hand uit en raakte haar haar even aan. Toen ze in elkaar kromp, sloeg hij haar zo hard dat ze bloedde.
‘Doe dat nooit weer,’ zei hij. ‘Je zult mijn aanraking verwelkomen.’
Ze knikte, wreef over de huid waar hij haar had geslagen en proefde bloed op haar lippen.
‘Je wordt gewassen. Daarna word je naar mij toe gebracht.’
Ze keek naar hem en begreep wat hij bedoelde. ‘Maar die euro’s dan? Ik dacht dat dat de betaling was.’
‘In aanvulling op de euro’s. Terwijl we die vijf dagen wachten. Of geef je de voorkeur aan de smerige, gevaarlijke mijnen boven mijn bed?’
Ze schudde haar hoofd en sloeg verslagen haar blik neer. ‘Ik... ik wil niet naar de mijnen.’
Hij glimlachte, pakte haar trillende kin en hief haar gezicht zodat ze hem aankeek. ‘Zie je wel, zo moeilijk is het niet. Eten, schoon water, warm bed. En ik neem je zo vaak ik wil.’ Hij draaide zich om naar zijn mannen. ‘Zij ook. Wanneer we maar willen. Begrepen? Alles wat we willen, het kan me niets schelen wat het is. Je bent niet meer dan een hond, begrijp je dat?’
Ze knikte terwijl de tranen in haar ogen sprongen. ‘Ik begrijp het. Maar u doet me toch geen pijn? Ik... ik heb al zoveel pijn geleden.’
Hij sloeg haar weer. ‘Jij vraagt niets, vuile hoer. Je zegt niets, tenzij ik je een vraag stel.’ Hij legde zijn handen om haar keel en duwde haar tegen de muur. ‘Begrijp je dat?’
Ze knikte en zei verslagen: ‘Ik begrijp het.’
‘Je moet me seu seung noemen,’ zei hij, het Koreaanse woord voor meester. ‘Zo moet je me noemen, zelfs nadat je hier bent vertrokken. Als je hier vertrekt. Ik beloof niets, zelfs niet als je me die euro’s geeft. Misschien mislukt je ontsnapping. Dat hangt van mij af, en van mij alleen. Begrijp je dat?’
Ze knikte. ‘Ik begrijp het.’
Hij schudde haar hardhandig door elkaar. ‘Zeg het! Geef me het respect dat ik verdien!’
‘Seu seung,’ zei ze met trillende stem.
Hij glimlachte en liet haar los. ‘Zie je, zo moeilijk was het niet.’
Even later greep hij naar zijn keel, waar ze hem had geslagen. Hij wankelde naar achteren en botste tegen een van zijn mannen op.
Haar bewegingen waren zo snel dat het leek alsof de mannen zich vertraagd bewogen. Ze rende door het vertrek, trok het pistool uit de holster van een van de bewakers en schoot hem in het gezicht. Een andere bewaker liep naar haar toe. Ze draaide zich om en haalde uit met haar voet, zo hoog dat ze zijn oog raakte. Haar gerafelde teennagels vernielden zijn pupil, zodat hij blind werd. Hij schreeuwde en viel achterover toen de derde bewaker op haar schoot. Maar op die plaats was ze al niet meer. Ze had zich afgezet tegen de muur en maakte een radslag over hem heen, terwijl ze het mes uit de schede aan zijn riem trok. Dertig centimeter achter hem stond ze weer met beide benen op de grond. Ze haalde vier keer uit, zo snel dat het met het blote oog niet te zien was. De bewaker greep naar zijn keel waar alle bloedvaten en aderen waren doorgesneden.
Ze bleef in beweging, gebruikte zijn vallende lichaam om zich af te zetten en sprong over hem heen. Ze klemde haar benen om het hoofd van de verblinde bewaker, draaide haar lichaam tijdens de sprong en duwde hem naar voren, waardoor zijn hoofd met zo’n kracht tegen de stenen muur klapte dat zijn schedel kraakte.
Ze raapte het pistool op dat ze had laten vallen, boog zich over iedere bewaker heen en schoot ieder van hen een kogel in het hoofd tot ze allemaal dood waren.
Ze had altijd al de pest gehad aan de bewakers. Ze had al jaren met hen geleefd. In en op haar lichaam hadden ze littekens achtergelaten die nooit zouden genezen. Dankzij hen zou ze nooit kinderen kunnen krijgen. Dankzij hen had ze nooit overwogen moeder te worden, omdat dat zou betekenen dat ze zichzelf als een mens beschouwde, wat ze nooit zou kunnen. Haar naam in het kamp was ‘Bitch’ geweest; zo heette iedere vrouw in het kamp. ‘Bitch. Bitch.’ Dat was alles wat ze jarenlang had gehoord, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. ‘Kom hier, Bitch. Ga, Bitch. Sterf, Bitch.’
Ze draaide zich om naar de bewaker die vlak bij de deur op de grond lag. Hij was nog niet dood. Hij greep nog steeds naar zijn keel en hapte naar adem, zijn ogen ongericht maar in paniek. Dat had ze zo gepland, ze had hem net hard genoeg willen slaan om hem te verlammen maar nog niet te doden. Ze wist precies wat het verschil was.
Ze knielde naast hem neer. Hij keek omhoog met uitpuilende ogen, met zijn handen tegen zijn keel gedrukt. Ze keek hem niet met een triomfantelijke blik aan. Ze keek niet verdrietig. Ze keek uitdrukkingsloos. Ze bukte zich dieper. ‘Zeg het,’ fluisterde ze.
Hij jammerde en greep naar zijn opengesneden keel.
‘Zeg het,’ zei ze weer. ‘Seu seung.’
Ze legde een hand onder zijn nek en kneep erin. ‘Zeg het.’
Hij jammerde.
Ze drukte haar knokige knie tegen zijn kruis en drukte. ‘Zeg het.’
Hij gilde toen ze haar knie tegen zijn edele delen ramde.
‘Zeg het. Seu seung. Zeg het, dan doe ik je geen pijn meer.’ Ze ramde haar knie tegen hem aan. Hij gilde nog luider. ‘Zeg het.’
‘S... seu...’
‘Zeg het. Zeg het helemaal.’ Weer ramde ze hem met haar knie.
Hij gilde zo hard als zijn beschadigde luchtpijp maar toeliet. ‘Seu seung.’
Ze ging rechtop staan. Ze keek hem niet met een triomfantelijke blik aan. Ze keek niet verdrietig. Ze keek uitdrukkingsloos. ‘Zie je, zo moeilijk was het niet,’ zei ze, precies zoals hij had gedaan.
Terwijl hij hulpeloos naar haar opkeek, sprong ze op en landde boven op hem. Ze ramde zijn neus met haar elleboog. Dat deed ze met zo’n kracht dat het kraakbeen als een afgevuurde kogel in zijn hersenweefsel drong. Dit doodde hem onmiddellijk, terwijl zijn verbrijzelde luchtpijp meer tijd nodig zou hebben gehad om hem te laten sterven.
Ze stond op en keek om zich heen naar de vier dode mannen. ‘Seu seung,’ zei ze. ‘Ik, jullie niet.’
Ze doorzocht de zakken van de bewakers en vond een walkietalkie. Ze haalde hem eruit, zette hem op een andere frequentie en zei alleen: ‘Het is gebeurd.’
Ze liet de walkietalkie vallen, stapte over de dode mannen heen en liep het vertrek uit, nog steeds naakt, onder het bloed van de mannen.
*
Ze heette Chung-Cha, en zij en haar familie waren jaren geleden naar Kamp 15 gestuurd dat ook wel Yodok werd genoemd. Ze was nog maar één jaar geweest toen de Bowibu hen midden in de nacht waren komen halen. Ze kwamen altijd ’s nachts. Roofdieren kwamen niet als het licht was. Ze had Yodok overleefd. Haar familie niet.
Andere bewakers kwamen haar tegen in de hal en renden naar de kamer waar de dode mannen lagen. Ze zeiden niets tegen haar. Ze keken niet naar haar.
Zodra de bewakers het bloedbad hadden gezien, braakten twee van hen op de stenen vloer.
Toen Chung-Cha op de afgesproken plaats kwam, werd ze met respect begroet door twee mannen die de kentekenen droegen van generaals in het Noord-Koreaanse leger. Een van hen gaf haar een natte handdoek en zeep, zodat ze zich kon wassen. De ander had schone kleren voor haar bij zich. Ze waste zich en kleedde zich in hun aanwezigheid aan, zonder zich ook maar een klein beetje te schamen voor haar naaktheid. Beide generaals wendden hun blik af terwijl ze dit deed, hoewel het haar niets uitmaakte. Ze was naakt geweest en mishandeld in aanwezigheid van heel veel mannen. Ze had nooit privacy gehad en verwachtte dat dus ook niet. Dat betekende gewoon niets voor haar. Honden hadden geen kleren nodig.
Ze keek één keer naar hen en vond niet dat ze op soldaten leken. Met hun breedgerande bolle hoeden leken ze meer op bandleden die elk moment hun muziekinstrumenten konden pakken in plaats van wapens. Ze zagen er vreemd, zwak en incompetent uit, terwijl ze wist dat ze behoedzaam en paranoïde waren, en gevaarlijk voor iedereen, ook voor zichzelf.
Een van hen zei: ‘Yie Chung-Cha, je krijgt de complimenten. Opperste Leider Kim Jong Un is op de hoogte gebracht en stuurt zijn persoonlijke dank. Je zult passend worden beloond.’
Ze gaf de handdoek en de zeep terug. ‘Hoe passend?’
De generaals keken elkaar aan, verbaasd over deze opmerking.
‘Dat zal de Opperste Leider besluiten,’ zei de een. ‘En je zult dankbaar zijn voor wat hij besluit.’
De ander voegde eraan toe: ‘Er is geen grotere eer dan het dienen van je land.’
Ze keek hen met een ondoorgrondelijke blik aan. Daarna draaide ze zich om, stapte de gang in en verliet het kamp. Veel mensen keken naar haar toen ze langskwam. Niemand probeerde oogcontact te maken. Zelfs de wreedste bewakers niet. Wat zij had gedaan was algauw in het hele kamp bekend geworden. Dus wilde niemand Yie Chung-Cha aankijken, omdat dat misschien het laatste zou zijn wat ze ooit zouden zien.
Ze keek strak voor zich uit, naar een punt voor zich.
Voor de vier meter hoge muur stond een truck te wachten. Het portier ging open en ze stapte in.
De truck reed meteen weg, naar de hoofdstad Pyongyang in het zuiden. Daar had ze een appartement. En een auto. En voedsel. En schoon water. En wat wons bij de plaatselijke bank. Dat was alles wat ze nodig had. Dat was veel meer dan ze ooit had gehad, veel meer dan ze ooit had verwacht te hebben. Daar was ze dankbaar voor. Dankbaar dat ze leefde.
Corruptie kon niet worden getolereerd.
Dat wist zij beter dan de meeste andere mensen.
Vandaag waren vier mannen gedood, door haar.
De truck reed door.
Chung-Cha dacht niet meer aan de corrupte beheerder die in ruil voor haar ontsnapping euro’s en seks had geëist. Hij was het niet waard dat ze nog aan hem dacht.
Ze zou teruggaan naar haar appartement. En ze zou op het volgende telefoontje wachten.
Dat zou algauw komen, dacht ze. Dat was altijd zo.
En ze zou er klaar voor zijn. Dat was het enige leven dat ze had.
En daar was ze ook dankbaar voor.
Geen grotere eer dan het dienen van je land?
Ze verzamelde spuug in haar mond en slikte het toen door.
Chung-Cha keek naar buiten, maar zag niets tot ze dichter bij Pyongyang kwamen. Ze zei niets tegen de anderen in het voertuig.
Ze hield haar gedachten altijd voor zich. Dat was het enige wat ze niet van haar konden afpakken. Dat hadden ze wel geprobeerd. Hardhandig. Al het andere hadden ze van haar afgepakt. Maar dat niet.
En dat zou ze nooit lukken ook!