8

Earl Fontaine leunde achterover in zijn bed en slaakte een tevreden zucht.

Het bezoek was een succes geweest. De twee mannen waren inderdaad degenen die ze hadden beweerd te zijn toen ze voor het eerst contact met hem hadden opgenomen. Het verbaasde Earl een beetje dat hij op dit moment bezoek mocht ontvangen. Maar misschien dacht de directeur dat hij niet langer gevaarlijk was nu hij oud was en in dit ellendige ziekenhuisbed lag dood te gaan.

Nou, die man had zich niet erger kunnen vergissen. Misschien was zijn angel eruit getrokken, maar Earl had andere middelen, te beginnen met de twee mannen in hun zwarte pak met hun bijbels. En zij hadden anderen, heel veel anderen, met wie ze samenwerkten.

De bijbels waren een leuk accentje, vond hij. Bijbels stellen mensen gerust, terwijl ze daardoor juist bijzonder waakzaam zouden moeten worden. Goed voor Earl, slecht voor de wet. Eigenlijk was wat slecht was voor de wet altijd goed voor Earl Fontaine.

De mannen in het zwart hadden hun deel gedaan. Ze waren allemaal klaar. Nu was het tijd dat Earl zijn deel deed.

Hij greep naar zijn buik en hoestte iets op wat aanvoelde als een deel van zijn linkerlong. Dat was zelfs de enige long die hij nog had. Jaren geleden hadden ze het grootste deel van zijn andere long weggesneden in een poging de kanker te stoppen. Dat hadden ze alleen gedaan om hem zo gezond te maken dat ze hem konden doden. Maar dat was hen niet gelukt. Hij werd niet gezonder. Hij ging dood. Hij ging snel dood, maar niet te snel.

Gek genoeg was het enige wat hem in leven hield het idee dat hij, wanneer hij dit laatste in zijn leven nog kon doen, rustig kon sterven. Dat was het enige waar hij aan dacht. Hij werd erdoor geobsedeerd. Dat was het enige waardoor zijn goede long nog functioneerde, zijn zieke hart nog pompte en hij de pijn nog relatief op afstand hield.

Hij kwam weer op adem, veegde het zweet van zijn gezicht en ging moeizaam rechtop zitten. Het was warm hier. Het was altijd warm hier. Kennelijk was het geen echte winter in Alabama. Gedurende meer dan twintig jaar had hij gezweet, dag na dag, uur na uur, minuut na minuut. Maar dat had hij verdragen, hij maakte uiteindelijk zelfs grapjes over de hitte die van de ene cel op de andere oversloeg, waardoor Earl hier een soort beroemdheid werd.

Hij keek naar het slangetje. Zijn voornaamste voedingsstoffen kreeg hij toegediend via een infuus, rechtstreeks in zijn maag. Hoewel hij zijn hele leven een goede eter was geweest, vond hij voedsel nu volkomen onbelangrijk. Roken ook, ook al had hij de verpleger daarover zo aan de kop gezeurd.

Hij verzamelde alle energie die hij had en keek naar de vrouw die haar ronde maakte langs de patiënten hier. Ze was jong en aantrekkelijk, en de eerste keer dat Earl haar had gezien, had hij gedachten gekregen die hij al heel lang niet meer had gehad. Vroeger was hij groot, fors en knap geweest. Wat had hij niet kunnen dóén met zo’n vrouw! Wat had hij zo’n vrouw kunnen áándoen! Ze zou weten wie de baas was, verdomd als het niet waar was. Ze was arts, slim, goed opgeleid en waarschijnlijk geëmancipeerd. Ze had waarschijnlijk heel veel ideeën in dat knappe koppie van haar. Verdomd, ze stemde waarschijnlijk ook, en dan stemde ze vast niet zoals haar man haar had opgedragen. Hij had de pest aan dat soort vrouwen. Maar dat betekende niet dat hij ze niet wilde bezitten.

Hij keek naar Junior die rechtop was gaan zitten toen ook hij zag dat de jonge arts haar ronde maakte. Earl grinnikte. Hij zag dat Junior naar het schouderlange haar keek dat zo lekker rook, haar slanke heupen, de mooi gevormde billen die tegen de stof van haar rok spanden, de aanzet van een zachte boezem net onder haar witte bloes. De stethoscoop om haar lange hals. Ook haar oren waren mooi, vond Earl. Hij zou eraan willen knabbelen. Hij zou aan alles van haar willen knabbelen.

Hij dacht aan haar terwijl ze naakt was, en daarna in allerlei soorten minuscule lingerie. Hij dacht aan zichzelf terwijl hij dingen met haar deed. Zijn ademhaling werd moeizamer, maar dat was alles. Zijn ding daarbeneden werkte niet meer. Dat kwam door de chemo en de bestraling.

Junior had dat probleem niet. Earl zag zijn rechterhand onder zijn deken. Walgelijke kleine rotzak. De wereld zou er veel beter aan toe zijn als ze die klojo vermoordden. Maar ergens was Earl ook wel jaloers dat Junior zichzelf nog steeds kon aftrekken en hij niet.

Achter de dokter liep Albert, veruit de grootste en gemeenste bewaker van allemaal. Vergeleken met hem was Earl klein. Vergeleken met hem was iedereen klein. Zijn uniform zat altijd te strak, doordat het gevangeniswezen van Alabama kennelijk geen uniformen bezat die groot genoeg voor hem waren. Albert scande de zaal, zijn blik bleef nooit lang ergens op rusten, zijn gummiknuppel hing langs zijn zij. Hij schaduwde de dokter, wist Earl, in verband met incidenten in het verleden.

Gevangenen hadden geprobeerd haar aan te raken, te betasten, te kussen. Nu liep Albert met haar mee als ze haar ronde maakte. Als je nu probeerde haar rok aan te raken, kreeg je een gummiknuppel tegen je keel geramd. Het maakte Albert niet uit hoe ziek je was of hoeveel pijn je had. Hij bezorgde je gewoon nog meer pijn. Earl wist dat omdat hij het Junior een keer had zien doen. En als Earl al had overwogen om datzelfde te doen, had hij dat idee meteen verworpen door wat er met Junior was gebeurd.

Albert had drie van Juniors tanden uit zijn mond geslagen, het bloed spoot zelfs tot aan Earls bed. Dat was twee maanden geleden gebeurd toen Junior hier voor een andere kwaal had gelegen. De man had allerlei ziektes, leek het wel. Maar misschien voelde hij zich alleen maar zo beroerd door de gedachte aan de gifnaald die zijn kant op kwam. Earl wist het niet en het kon hem niets schelen ook. Hij wachtte gewoon tot ze bij hem was.

Twintig minuten later stond de dokter bij zijn bed.

Maar al veel eerder ving hij haar geur op, kamperfoelie en lelietje-van-dalen. Dat waren geuren die hij heel goed had gekend toen hij opgroeide in de binnenlanden van Georgia. Hier was zij de enige die zo rook. Er waren geen vrouwelijke bewakers en de mannelijke bewakers stonken al bijna even erg als de gevangenen. Maar de dok was een kamperfoelie. Ze was oké. Earl keek altijd uit naar haar visites en werd woedend als ze werd vervangen door een andere arts.

Ze pakte zijn patiëntenkaart van de haak aan het voeteneinde van zijn bed en nam de gegevens door. Die zou ze inmiddels uit haar hoofd moeten kennen, dacht Earl, en ze wezen allemaal naar zijn dood. Maar ze moest natuurlijk controleren of hij wel de juiste medicijnen en zo had gekregen.

‘Hoe gaat het vandaag met u, meneer Fontaine?’ vroeg ze. Ze glimlachte nooit, ze fronste nooit. Ze keek nooit blij of verdrietig. Ze was gewoon... aanwezig.

Voor Earl was dat voldoende, vooral vandaag.

Hij keek naar Albert die achter haar stond en Albert keek neer op Earl. Door de grijns op Alberts gezicht kreeg hij zin de bewaker een kogel in zijn kop te schieten. ‘Prima, prima. Ik mag niet klagen. Misschien een beetje meer morfine in dat infuus, dok. Dan slaap ik ’s nachts beter.’

‘Ik zal kijken of ik daar iets aan kan doen,’ zei ze met haar blik op zijn kaart. Ze keek op de monitor naar zijn functies en luisterde naar zijn hartslag. Toen haar hand langs zijn hand streek, gloeide zijn huid van genoegen. De laatste keer dat een vrouw hem had aangeraakt was al meer dan... nee, hij wist niet meer hoe lang dat precies geleden was. Waarschijnlijk al voor die jongen van Clinton president werd.

Ze stelde hem een paar vragen en ging terwijl ze hem onderzocht zelfs op de rand van zijn bed zitten. Toen ze haar benen over elkaar sloeg, schoof haar rok een beetje omhoog zodat Earl haar ronde knie kon zien. Hij kreeg er de kriebels van. Zij in zijn bed?

Hij keek op naar Albert en grijnsde gewoon terug. Stomme klootzak.

‘Kan ik verder nog iets voor u doen, meneer Fontaine?’ vroeg ze toen ze opstond en op hem neerkeek.

Dit was het moment. Dit was waar Earl al die tijd op had gewacht.

‘Er is wel iets, dok.’

‘Wat dan?’ vroeg ze, maar er sprak geen echte belangstelling uit haar blik. De gevangenen hier hadden waarschijnlijk heel veel speciale verzoeken aan haar, meestal perverse, zelfs wanneer de grote Albert achter haar stond. Wellust was vaak sterker dan gezond verstand.

‘Heb een dochter.’

Nu keek ze hem aan. ‘Een dochter?’

Hij knikte en probeerde te gaan zitten. ‘Heb haar al eeuwen niet gezien. Ze is nu volwassen. Ze zal nu, wat zal het zijn, dik in de dertig zijn.’

‘Oké?’

‘Ja, ik ga dood. Ik heb niet veel tijd meer, weet u? Zij is alles wat ik nog heb. Zou haar graag willen zien, als dat kan. Afscheid nemen en zo. Begrijpt u?’

Ze knikte. ‘Dat begrijp ik zeker. Waar is ze?’

‘Weet u, dat is het probleem. Dat weet ik niet. Verdomme, misschien heeft ze wel een andere naam aangenomen. Nee, ik weet wel zeker dat ze dat heeft gedaan.’

‘Waarom?’

Earl kon nu niet liegen, ook al had hij dat wel gewild. De dokter kon het controleren. En als ze ontdekte dat hij loog, zou ze natuurlijk niet doen wat hij zo wanhopig graag wilde dat ze deed.

‘Ze zit in een getuigenbeschermingsprogramma. Haar echte naam is Sally, naar mijn moeder, God hebbe haar ziel. Haar achternaam is natuurlijk Fontaine, zoals de mijne. Ik ben haar papa. Heb sindsdien taal noch teken ontvangen.’

‘Waarom zit ze in een getuigenbeschermingsprogramma?’

‘Niet om iets wat ik heb gedaan,’ zei hij snel. En dat was waar. Ze zat niet in dat getuigenbeschermingsprogramma vanwege haar moordzuchtige vader. ‘Om iets wat anderen hebben gedaan, in Georgia. Nadat haar moeder was overleden en ik naar de gevangenis ging, viel ze onder jeugdzorg. Kwam in contact met een paar lui die helemaal niet deugden en toen heeft ze zich tegen hen gekeerd. Toen ging ze daarin.’

‘Oké, maar wat wilt u dan dat ik doe?’

Earl haalde zijn schouders op en probeerde zo zielig mogelijk te kijken. Hij kreeg het zelfs voor elkaar een paar tranen te produceren. Dat had hij altijd al op commando kunnen doen. Die tactiek had bij veel vrouwen succes gehad. Helaas voor hen. Hij zei alleen: ‘Ik ga dood. Wil mijn enige kind nog een keer zien voordat ik doodga.’

‘Maar als ze in een getuig...’

Hij viel haar in de rede, ongeduldig: ‘U kunt hen opbellen. Vertel ze over mij. Ze hebben haar dossier natuurlijk. Misschien zit ze er nog in, misschien ook niet. Misschien heeft het geen zin. Verdomme, die kans is groot. Maar als ze haar een boodschap kunnen doorgeven? Dan hangt het natuurlijk van haar af of ze me wil komen opzoeken of niet.’

‘Maar laten ze dat dan wel toe?’

‘Ach, dat is allemaal al zo lang geleden gebeurd. De lui die achter haar aan zaten, zijn allemaal dood. Of zitten in de bak. Ze hoeft nergens bang voor te zijn. Ze hoeft ook niet te komen. Moet ze zelf weten, zoals ik al zei.’ Hij zweeg en keek de dokter aan met misschien wel de meest oprechte blik van zijn leven. ‘Mijn enige kans om afscheid te nemen, dok. Heb niet veel tijd meer. Verdomme, dat weet u immers beter dan wie ook. Zelfs beter dan ik. Daarom vraag ik het ook aan u. Volgens mij kan het de bewakers geen zak schelen.’ Hij zweeg weer even. ‘Hebt u kinderen?’

Ze leek verbijsterd over deze vraag. ‘Nee, ik bedoel, nog niet. Maar ik hoop ooit...’

‘Beste wat ik ooit heb gedaan in mijn leven. De rest heb ik natuurlijk helemaal verknald, daar zal ik niet over liegen, maar mijn kleine meid? Nee, ik heb er goed aan gedaan om haar op de wereld te zetten, en dat zeg ik tegen iedereen die het horen wil.’

Earl hoorde Albert snuiven, maar hij bleef de dokter aankijken. Zijn ogen boorden zich diep in de hare. Hij had vrouwen altijd al kunnen bespelen en hij hoopte dat hij dat vermogen nog niet was kwijtgeraakt.

‘Mijn kleine meid,’ zei hij. ‘Laatste kans. Als ze me wil komen opzoeken, dan graag. Zo niet, dan is dat ook goed. Maar ik wil haar gewoon de kans geven haar papa nog een laatste keer te zien. Dat is alles, dok. Ik kan u niet dwingen het te doen. U moet het zelf willen. Ik kan het alleen maar vragen. Ja, dat was alles wat ik wilde zeggen. Nu is het aan u. Als u het niet wilt doen, begrijp ik dat. Verdomme, dan ga ik gewoon mijn graf in terwijl ik me afvraag... Misschien is het mijn verdiende loon... Ik weet het niet... Ik weet het gewoon niet... Mijn kleine meid... Mijn kleine...’

Hij leunde achterover tegen zijn kussen, buiten adem, met ingezakte borstkas, en probeerde er zo zielig mogelijk uit te zien.

Hij zag dat de vrouw een innerlijke strijd uitvocht. Hij had vroeger veel tijd besteed aan het bestuderen van mensen om te weten te komen hoe hij ze het beste kon gebruiken. Aan haar ogen kon hij zien dat ze in tweestrijd was, onzeker, verward − allemaal positief voor hem.

Ten slotte zei ze: ‘Ik zal... Ik zal zien wat ik kan doen, meneer Fontaine.’

Hij stak zijn hand uit, wilde haar een hand geven, maar Albert stapte snel naar voren. De arts gebaarde dat dit niet nodig was en gaf Earl een hand. Haar hand voelde warm en zacht in zijn magere, kille hand.

‘God zegene u, dok. God zegene u, voor een stervende oude man.’

Ze liep weg, naar de volgende patiënt. Maar Earls taak zat erop.

Hij wist dat ze zou doen wat hij had gevraagd.

Doelwit
537e3c4656c646.html
537e3c4656c647.html
537e3c4656c648.html
537e3c4656c649.html
537e3c4656c6410.html
537e3c4656c6411.html
537e3c4656c6412.html
537e3c4656c6413.html
537e3c4656c6414.html
537e3c4656c6415.html
537e3c4656c6416.html
537e3c4656c6417.html
537e3c4656c6418.html
537e3c4656c6419.html
537e3c4656c6420.html
537e3c4656c6421.html
537e3c4656c6422.html
537e3c4656c6423.html
537e3c4656c6424.html
537e3c4656c6425.html
537e3c4656c6426.html
537e3c4656c6427.html
537e3c4656c6428.html
537e3c4656c6429.html
537e3c4656c6430.html
537e3c4656c6431.html
537e3c4656c6432.html
537e3c4656c6433.html
537e3c4656c6434.html
537e3c4656c6435.html
537e3c4656c6436.html
537e3c4656c6437.html
537e3c4656c6438.html
537e3c4656c6439.html
537e3c4656c6440.html
537e3c4656c6441.html
537e3c4656c6442.html
537e3c4656c6443.html
537e3c4656c6444.html
537e3c4656c6445.html
537e3c4656c6446.html
537e3c4656c6447.html
537e3c4656c6448.html
537e3c4656c6449.html
537e3c4656c6450.html
537e3c4656c6451.html
537e3c4656c6452.html
537e3c4656c6453.html
537e3c4656c6454.html
537e3c4656c6455.html
537e3c4656c6456.html
537e3c4656c6457.html
537e3c4656c6458.html
537e3c4656c6459.html
537e3c4656c6460.html
537e3c4656c6461.html
537e3c4656c6462.html
537e3c4656c6463.html
537e3c4656c6464.html
537e3c4656c6465.html
537e3c4656c6466.html
537e3c4656c6467.html
537e3c4656c6468.html
537e3c4656c6469.html
537e3c4656c6470.html
537e3c4656c6471.html
537e3c4656c6472.html
537e3c4656c6473.html
537e3c4656c6474.html
537e3c4656c6475.html
537e3c4656c6476.html
537e3c4656c6477.html
537e3c4656c6478.html
537e3c4656c6479.html
537e3c4656c6480.html
537e3c4656c6481.html
537e3c4656c6482.html
537e3c4656c6483.html
537e3c4656c6484.html
537e3c4656c6485.html
537e3c4656c6486.html
537e3c4656c6487.html
537e3c4656c6488.html
537e3c4656c6489.html
537e3c4656c6490.xhtml