9

I

Er kwamen nog wel meer jaren, dacht Dorothy Bullard terwijl ze in een lichtelijk verdoofde staat voor het raam van haar huiskamer zat. Nog meer festivals, nog meer optochten, nog meer kansen om de dingen per­fect te laten verlopen. Gelukkig kon ze zich niet precies herinneren wat er op het kruispunt was voorgevallen, maar allerlei mensen hadden haar verzekerd dat het niet haar schuld was, nee, absoluut niet. Ze had on­der grote druk gestaan en toch goed werk geleverd, geweldig goed werk, en volgend jaar, o volgend jaar...

'Dan is het perfect.'

'Wat zei je, schat?' Maisie was net binnengekomen met roerei en een broodje.

'Volgend jaar is alles perfect. Je zult het zien.'

'Laten we nog maar niet aan volgend jaar denken,' zei Maisie. 'Zul­len we de dingen maar nemen zoals ze komen?'

Voor Larry Glodoski waren het geen pillen die de herinneringen ver­troebelden, maar flesjes bier, veel flesjes bier. Hij zat nu al tweeëneen­half uur in Hamrick's Bar en hij begon zich eindelijk een beetje beter te voelen. Niet wat hij op het kruispunt had meegemaakt, probeerde hij met alcohol te verdoven, maar het gemis. De vrouwen op de trap had­den hem een blik op de gelukzaligheid laten werpen. Toen ze vervaag­den en verdwenen, had hij gedacht dat zijn hart zou breken.

'Wil je er nog een?' vroeg Will Hamrick hem.

'Ja, de een na de ander.'

'Wil je erover praten?'

Larry schudde zijn hoofd. 'Het is allemaal zo idioot,' zei hij.

Will schoof weer een flesje over de bar. 'Ik had hier eergisteren ie­mand waar ik het benauwd van kreeg,' zei hij.

'Wat was dat dan?'

'Het was kort nadat Morton Cobb was gestorven. Hij zei dat het be­ter was dat Morton op die manier aan zijn eind was gekomen, want dat was een beter verhaal.'

'Een beter verhaal?'

'Ja. En ik was een... hoe noemde hij mij ook weer? ... een zaaier, geloof ik dat het was, ja, een zaaier, en mensen hoorden graag gruwelij­ke verhalen...' Hij raakte de draad van zijn herinneringen kwijt en hief zijn handen ten hemel. 'Ik weet het niet meer. Volgens mij was hij niet goed bij zijn hoofd. Hij had zo'n rare stem... Net of hij een hypnotiseur was of zoiets.'

Dat deed Larry aan iets denken. 'Hoe zag hij eruit?' vroeg hij.

'Een jaar of zestig. Had een baard.'

'Breedgebouwd? In het zwart?'

'Dat is hem,' zei Will. 'Ken je hem?'

'Hij was daar vanmiddag,' zei Larry vlug. 'Volgens mij was hij dege­ne die alles heeft verknoeid.'

'Iemand zou met Jed over die kerel moeten praten.'

'Jed...' Larry gromde. 'Die is geen knip voor de neus waard.' Hij nam een flinke slok bier. 'Ik ga met een paar jongens van het orkest praten. Die zijn goed kwaad, na wat er vanmiddag gebeurd is.'

'Wees voorzichtig, Larry,' raadde Will hem aan. 'Als je het recht in eigen hand neemt, krijg je last met Jed.'

Larry boog zich over de tapkast, tot zijn gezicht zich vlak voor dat van Will bevond. 'Dat kan me niks verrotten,' zei hij met zijn dronken stem. 'Er gebeuren rare dingen in de stad, Hamrick, en Jed kan dat niet aan.'

'En jij wel?'

Larry groef in zijn zak en wierp drie briefjes van tien op de tapkast. 'Binnenkort wel,' zei hij. Hij zette zich tegen de tapkast af en liep naar de deur. 'Ik bel je wel zodra we in actie kunnen komen.'

In de rest van Everville verliep alles weer min of meer normaal. Op het stadhuis waren de eerste partners van de walsmarathon zich aan het voorbereiden. In de aanbouw van de bibliotheek, die nog maar twee maanden geleden was voltooid, was Jerry Totland, een plaatselijke au­teur die een leuke reputatie had opgebouwd met thrillers die in Port­land speelden, uit zijn nieuwste werk aan het voorlezen. In het Itali­aanse restaurantje aan Blasemont Street zaten twintig gasten te wachten op de geneugten van de Napolitaanse keuken.

Er werd natuurlijk gemompeld. Er gingen geruchten over wat er die middag allemaal op het kruispunt was voorgevallen, maar al met al maakten die verhalen de gesprekken van die avond alleen maar een beet­je interessanter. Eigenlijk maakte niemand zich zorgen. Het was eerder zo dat de gebeurtenissen enigszins op de lachspieren werkten, vooral bij de mensen van buiten Everville. Het zou een verhaal zijn dat ze konden doorvertellen als ze thuiskwamen: hoe Everville te veel hooi op de vork had genomen en op haar ambitieuze bek was gegaan.

                                                           2

Na de verschrikkingen van die middag had Erwin niet geweten wat hij moest doen. In één keer had hij al zijn vrienden verloren, net zo goed als wanneer ze aan de dinertafel waren afgeslacht.

Hij begreep niet goed wat er op het kruispunt was gebeurd en eigen­lijk wilde hij dat ook niet weten. De dood had hem in de afgelopen paar dagen nogal wat vreemde dingen te zien gegeven, en hij had snel geleerd eroverheen te stappen, maar dit ging zijn macht te boven. Enkele uren liep hij als een verdwaalde hond door de straten, op zoek naar een plaats waar hij kon zitten luisteren naar een gesprek dat hem niet aan zijn angst herinnerde. Maar overal waar hij troost zocht, vond hij mensen die fluisterend spraken over de dingen die hem uit zijn evenwicht had­den gebracht.

Er waren maar weinig mensen die zich erg druk maakten om de ge­beurtenissen van die middag, maar iedereen liet zich erdoor inspireren, daar was hij zeker van. Waarom bekenden mensen anders die avond hun zonden aan hun geliefden en vroegen ze om vergeving of begrip? Ze hadden die dag aan hun sterfelijkheid geroken en dat maakte hen sentimenteel. Hij ging van de ene plaats naar de andere en zocht naar troost, en toen hij die niet vond, keerde hij tegen de avond naar de eni­ge plaats terug waar hij vrede en rust verwachtte te vinden: de be­graafplaats.

Daar dwaalde hij in het licht van de ondergaande zon tussen de graf­tomben door, las gedachteloos de opschriften daarvan en dacht na over de gebeurtenissen die hem in deze ellende hadden gebracht. Waar had hij dit aan verdiend? Dat hij een beetje roem voor zichzelf had gewild? Sinds wanneer was dat een halsmisdrijf? Dat hij te diep in geheimen had gespit die onder de oppervlakte hadden moeten blijven? Dat was ook geen zonde, tenminste niet voor zover hij wist. Hij had gewoon pech gehad.

Ten slotte ging hij op een grafsteen zitten, dicht bij de plek waar hij Nordhoff en de rest voor het eerst had ontmoet. Zijn blik viel op de steen recht voor hem, en hij las het opschrift hardop voor:

Thomas twijfelde, maar ik weet: Er is respijt van wat de dood ons deed;

Ik, hier gelegen, zal op een dag hier staan, En de stormwind ruiken en ten hemel gaan.

Laat hen die door het stof zijn verblind Nimmer verbreken wat hen met mij verbindt.

En daarom verzoek ik: verlos mij alzo ras van de trouweloosheid van Ongelovige Thomas.

Die woorden, in hun eenvoud en kwetsbaarheid, ontroerden hem diep. Toen hij aan het eind van het gedicht was gekomen, klonk zijn stem ge­smoord en liepen de tranen over zijn wangen.

Hij begroef zijn gezicht in zijn handen en schommelde heen en weer zonder iets tegen zijn tranen te kunnen beginnen. Wat had het voor zin om met de hoop op een leven-na-de-dood door het leven te gaan als het hiernamaals uit deze absurde leegte bestond? Het was ondraaglijk!

'Is het zo'n slecht gedicht?' zei een stem ergens boven hem.

Hij keek over zijn schouder. De boom bezat zijn laatste weelde voor­dat de herfst zou inzetten, takken zwaar van bladeren, maar hij ving een glimp op van iemand die ertussendoor bewoog.

'Laat je eens zien,' zei hij.

'Liever niet,' was het antwoord. 'Ik heb al lang geleden geleerd dat het veilig is om in bomen te blijven.'

'Neem een ander in de maling,' zei Erwin.

'Wat is het probleem?'

'Ik wil in de wereld terug.'

'O, dat,' zei de man in de boom. 'Dat is onmogelijk, dus breek je hart er maar niet over.' Er schudde iets in de bladerkruin doordat de man van positie veranderde. 'Ze zijn weg, hè?' zei hij. 'Wie?'

'Die idioten die hier bij elkaar kwamen. Nordhoff en Dolan...' Het woord 'Dolan' klonk bijna alsof hij het uitspuwde. 'En de rest. Ik kwam de berg af om mijn zaken met hen af te handelen, maar ik zie ze niet en ruik ze niet...'

'O nee?'

'Nee. Ik zie alleen jou. Waar zijn ze heen?'

'Dat is moeilijk uit te leggen,' zei Erwin.

'Probeer het eens.'

Hij deed het. Hij beschreef alles wat hij op het kruispunt had gezien en gevoeld, hoewel zijn juridisch vocabulaire niet helemaal toereikend was. In ieder geval deed het hem goed zijn hart uit te storten.

'Dus ze werden weggeplukt, hè?'

'Daar leek het op,' zei Erwin.

'Dat kon niet uitblijven,' zei de bewoner van de boom. 'Er is hier een bloederige daad verricht, en dat moest vroeg of laat een vervolg krij­gen.'

'Ik weet waar je het over hebt,' zei Erwin. 'Ik heb een bekentenis ge­lezen...'

'Van wie?'

'Van een zekere McPherson.'

De man stootte een keelklank uit die Erwin aan het huiveren bracht. 'Spreek die naam niet uit!' zei hij.

'Waarom niet?'

'Doe het niet!' bulderde de man. 'Trouwens, ik had het niet over zijn gruweldaden. Er heeft zich nog een andere slachtpartij op Harmons Hoogten voorgedaan, voordat de berg die naam droeg. En ik heb lang genoeg gewacht om de gevolgen daarvan te mogen zien.'

'Wie ben jij?' vroeg Erwin. 'Waarom verberg je je in die boom?'

ik denk dat jij wel genoeg vreemde dingen hebt gezien voor één dag,' antwoordde de man, 'zonder dat je mij te zien krijgt.'

'Ik kan het wel aan,' zei Erwin. 'Laat je eens zien.'

Enkele ogenblikken bleef het stil in de boom. Toen zei de man: 'Zo­als je wilt,' en met geruis van bladeren klauterde hij omlaag tot hij in het zicht kwam. Hij was niet zo vreemd. Zeker, hij zat onder de litte­kens en zag er nogal beestachtig uit, maar hij leek op een mens.

'Zo,' zei hij, toen hij op de grond was aangekomen. 'Nu kun je me zien.'

'Aangenaam... kennis te maken,' zei Erwin. 'Ik was al bang dat ik voortaan alleen zou zijn.'

'Hoe heet je?'

'Erwin Toothaker. En jij?'

Het gewonde beest boog zijn hoofd. 'Het is mij ook een genoegen,' zei hij. 'Mijn naam is Coker Ammiano.'