3

I

Het getij nam Joe eindelijk mee, haalde hem weg uit de duisternis en voerde hem mee, zoals ook de Fanacapan was meegevoerd. Een tijdlang was hij zich daar nauwelijks van bewust. Sterker nog, hij besefte nau­welijks nog dat hij leefde. Telkens weer zakte hij uit het bewustzijn weg. Soms gingen zijn ogen nog juist zo lang open dat hij een glimp kon op­vangen van de kolkende hemel hoog boven hem. Het leek wel of hemel en zee van plaats gewisseld hadden. Op een gegeven moment meende hij ook brandende vogels te zien die als gevleugelde meteoren uit de zie­dende lucht vielen. En toen hij eens vanuit zijn ooghoek iets zag schit­teren, keek hij opzij en zag een 'shu die zich bliksemsnel door het kol­kende water bewoog, met een glans in zijn ogen. Hij herinnerde zich het gesprek dat hij op het strand met Noach had gehad - 'Als één 'shu je welgezind is, zijn vele je welgezind' - en zakte enigszins getroost in zijn dromen weg. Misschien kende dat wezen hem en misschien leidde het hem op de een of andere manier door deze maalstroom.

Als hij niet helemaal wakker was, wat vaak gebeurde, herinnerde hij zich Phoebe in het wier, en dan zag hij haar lichaam weer stijgen en da­len, weelderig en bleek. En zelfs in zijn slaap kwamen er dan tranen bij de gedachte dat ze van hem weg was gegaan, terug naar de wereld van de levenden, en dat zijn herinneringen het enige waren dat hij nog van haar over had.

Toen vervaagden zelfs de dromen waarin hij Phoebe zag. Hij zweefde door een wolk van vuile rook en zijn geest was te zwak om een gedachte te vormen. Schepen gingen aan hem voorbij, maar hij zag ze niet. Als hij ze had gezien, als hij had gezien hoe ze schommelden en kraakten, boordevol met mensen die uit de Ephemeris wegvluchtten, had hij mis­schien geprobeerd een touw te pakken te krijgen om zich aan boord te hijsen, liever dan zich door de stroming waartegen zij vochten te laten meevoeren naar de archipel. Op zijn minst had hij, bij het zien van de angst op de gezichten van de passagiers, zich mentaal kunnen voorbe­reiden op wat hem aan de wal te wachten zou staan. Maar hij zag niets en wist niets en werd meegevoerd, steeds maar verder, tussen de resten van versplinterde schepen die waren vergaan bij gebrek aan kapiteins,

tussen de lijken van verdoemde reizigers, langs plaatsen waar de zee dik was van de gele as, of waar spinnenwebben van vuur om hem heen glin­sterden, als brandende vloten.

Geleidelijk werd de zee ondieper en minder onstuimig, en ten slotte spoelde hij aan land op een eiland dat in zijn glorietijd het eiland van Mem-é b'Kether Sabbat was genoemd. En daar lag hij dan, tussen wat er verder nog aanspoelde, zijn ballen bloedend, zijn geest volkomen in de war, en intussen werd het eiland stelselmatig afgebroken en kwam de afbreker van het eiland, de Iad Uroboros, steeds dichter bij het strand waarop hij sliep.

                                                       2

De afstand tussen de kusten van Mem-é b'Kether Sabbat en de berg­helling waar Tesla en Phoebe aan het klimmen waren, was niet gemak­kelijk te meten. Hoewel generaties van denkers in zowel de Kosmos als de Metakosmos hadden geprobeerd een theorie over de afstand tussen de twee werelden te ontwikkelen, waren ze het lang niet met elkaar eens. Het enige waarover overeenstemming bestond, was dat de afstand niet met een liniaal en een abacus te meten was. Per slot van rekening ging het niet simpelweg om de afstand tussen twee punten; het ging om de afstand tussen twee staten. Volgens sommigen kon je het beste uitgaan van een geheel symbolische ruimte, zoals die tussen gelovige en god­heid, en zou er een nieuw systeem van metingen moeten komen dat op zulke gevallen van toepassing was. Anderen zeiden dat een ziel die van­uit het Heiter Incendo in Quiddity kwam, zo'n radicale verandering on­derging dat de afstand, als het woord 'afstand' nog van toepassing was (wat zij betwijfelden), het best kon worden beschreven en geanalyseerd door uit te gaan van het vocabulaire van spirituele hervorming. Dat standpunt bleek onhoudbaar, omdat de hervorming van de een dan de ketterij van de ander zou zijn.

Ten slotte waren er die beweerden dat de relatie tussen Sapas Hu­mana en de droomzee alleen in de geest bestond en dat iedere poging om de afstand te meten tot mislukken gedoemd was. Het ging boven de macht van ieder mens, zeiden ze, om de afstand tussen de ene ge­dachte en de andere te meten. Deze denkers werden door sommige van hun vijanden van defaitisme beschuldigd en door anderen van metafy­sisch geklungel. Mannen en vrouwen kwamen maar drie keer in de droomzee, zo werd hun gezegd. De rest van hun leven was Quiddity veel verder dan een gedachte van hen vandaan. Nee, zei de leider van deze stroming, een mysticus uit Joom die Carasophia heette. De muur

tussen de Kosmos en de Metakosmos werd geleidelijk dunner en zou, zo voorspelde hij, binnenkort helemaal verdwijnen. Op dat moment zou blijken dat het brein van Sapas Humana, dat zo pathetisch oppervlak­kig leek, in staat was tot het wonderbaarlijke, zelfs in zijn huidige oer­staat.

Carasophia was gedood om zijn theorieën, vermoord in een veld zon­nebloemen bij Eliphas, maar hij zou zijn overtuigingen bevestigd heb­ben gezien als hij in het hoofd had kunnen kijken van de mensen die langs de route van de optocht in Everville stonden. De mensen droom­den vandaag, al hadden ze hun ogen wijd open.

Ouders droomden dat ze van hun kinderen verlost waren; kinderen droomden dat ze de macht van hun ouders bezaten.

Minnaars zagen in eikaars ogen de komende nacht; oude mensen ke­ken naar hun handen of naar de hemel en zagen hetzelfde.

Dromen van sex, dromen van vergetelheid: dromen van circus en drinkgelagen.

En verderop langs de route zat een man voor een raam waaruit hij kort geleden naar beneden was gevallen. Hij droomde ervan hoe het zou zijn als hij de Kunst voor zichzelf zou hebben en tijd en afstand voorgoed verdwenen zouden zijn.

'Owen?'

Buddenbaum had niet verwacht dat hij de jongen terug zou zien, in elk geval niet voor middernacht. Maar daar was hij en hij zag er ver­leidelijker uit dan ooit.

'Wel, wel...'

'Hoe gaat het met je?' vroeg Seth.

'Al wat beter.'

'Goed, ik heb wat gekoelde biertjes meegebracht.'

'Dat was attent van je.'

'Je kunt het als een vredesaanbod zien.'

'Dat is dan aangenomen,' zei Buddenbaum. 'Kom hier eens zitten.' Hij klopte op de planken naast hem. 'Je ziet er moe uit.'

'Ik heb niet goed geslapen.'

'Gehamer in de hemel?'

'Nee. Ik dacht aan jou.'

'Lieve help.'

'Mooie gedachten,' zei Seth, terwijl hij naast Buddenbaum ging zit­ten.

'O ja?'

'Ja. Ik wil met je meegaan, Owen.'

'Met me mee waarheen?'

'Waar het maar is dat je hierna heen gaat.'

'Ik ga nergens heen,' zei Owen.

'Je komt in Everville wonen?'

'Ik kom nergens wonen.'

'Is dat jouw manier om me te vertellen dat je me niet in de buurt wilt hebben?' zei Seth. 'Waarom zeg je in dat geval niet gewoon dat ik op moet krassen?'

'Nee, dat bedoel ik helemaal niet,' antwoordde Owen.

'Dan begrijp ik het niet.'

Owen keek uit het raam en dacht na. 'Ik weet zo weinig van je af,' zei hij, 'en toch heb ik het gevoel...'

'Wat?'

'Ik heb nooit iemand echt vertrouwd,' zei Owen. 'Dat is de waarheid. Ik heb het vaak gewild, maar ik was altijd bang dat ik teleurgesteld zou worden.' Hij keek Seth aan. 'Ik weet dat ik mezelf een heleboel gevoelens heb ontzegd,' ging hij aarzelend verder, 'misschien zelfs liefde. Maar ik heb daarvoor gekozen en het heeft me voor veel moeilijkheden be­hoed.'

'Je hebt nooit van iemand gehouden?'

'Verliefdheden, ja. Iedere dag. In Italië ieder uur. Allemaal belache­lijk. Vernederend en belachelijk. Maar liefde? Nee. Mijn vertrouwen in iemand zou nooit groot genoeg kunnen zijn voor liefde.' Hij slaakte een diepe zucht. 'En nu is het bijna te laat.'

'Waarom?'

'Omdat liefde een menselijke aandoening is, en binnenkort ben ik daarvoor niet meer ontvankelijk. Zo. Nu heb ik het gezegd.'

'Je bedoelt... dat je niet meer menselijk zult zijn?'

'Dat bedoel ik.'

'Vanwege de avatars?'

'In zekere zin.'

'Wil je het uitleggen?'

'Sta eens op,' zei Owen en hij trok Seth overeind. 'Kijk nu eens uit het raam.' Seth deed het. Owen ging achter hem staan en legde zijn han­den op Seths schouders. 'Kijk eens naar het kruispunt.'

Er was geen verkeer beneden. Totdat de optocht voorbij was, moch­ten er alleen voetgangers in de straten komen.

'Waar moet ik naar kijken?' wilde Seth weten.

'Dat zul je wel zien,' zei Owen, en hij bewoog zijn handen omhoog naar Seths hals.

'Krijg ik een massage?'

'Stil nu even,' zei Owen. 'Laat... laat het visioen nu maar komen.'

Seth voelde een tinteling in zijn nek, en die verspreidde zich snel naar de onderkant van zijn schedel. Hij slaakte een zucht van genot. 'Dat is een lekker gevoel.'

'Blijf naar de straat kijken.'

'Ik wou alleen dat je...' Hij sprak niet verder. Zijn mond viel open van verbazing en hij greep de vensterbank krampachtig vast. 'O. Mijn. God.'

Het kruispunt smolt. De straten veranderden in rivieren van lava, ver­sierd met opflikkerende rode en goudkleurige linten. Ze bewogen zich, alle vier, naar het midden van het kruispunt. Hun schittering nam nog steeds toe en ze werden ook steeds breder. Toen ze elkaar ontmoetten, vormden ze kleurrijke linten, zo stralend dat Seth er niet langer dan een seconde naar kon kijken.

'Wat is dat?' fluisterde hij.

'Het is mooi, nietwaar?'

'O God, ja. Heb jij dat gemaakt?'

'Zoiets wordt niet gemaakt, Seth. Het komt niet uit de lucht vallen, zoals een gedicht. Het enige dat ik kan doen, is het in beweging zetten.'

'Goed dan. Heb jij het in beweging gezet?'

'Ja. Heel lang geleden.'

'Je hebt me nog steeds niet verteld wat het is.'

'Het is een uitnodiging voor een dans,' zei Owen zachtjes, met zijn mond dicht bij Seths oor.

'Wat voor dans?'

'De dans van het zijn en het worden,' zei hij. 'Kijk ernaar en vergeet je engelen, je gehamer in de lucht vanaf de kant van de hemel. Dit is de plaats waar de wonderen komen.'

'Waar dingen samenkomen.'

'Precies.'

'Mijn reis eindigt op het kruispunt. Dat heb je gezegd.'

'Onthou dat,' zei Owen met een hardere stem. 'Onthou dat ik nooit tegen je heb gelogen. Ik heb nooit tegen je gezegd dat ik hier altijd zou blijven.'

'Nee, dat heb je niet gezegd. Ik wou van wel, maar je hebt het niet gezegd.'

'Zolang we elkaar maar goed begrijpen, kunnen we ons vandaag goed amuseren.'

Seth wendde zijn blik van de straat af. 'Ik geloof dat ik er niet lan­ger naar kan kijken,' zei hij. 'Ik word er beroerd van.'

Owen streek zacht over Seths hoofd. 'Zo,' zei hij. 'Nu is het weg.'

Seth keek weer naar het kruispunt. Het visioen was inderdaad ver­dwenen. 'Wat gaat er gebeuren?' zei hij tegen Owen. 'Jij gaat midden

op het kruispunt staan en dan komt er iets dat jou weghaalt?'

'Zo simpel is het niet,' antwoordde Owen.

'Wat dan?'

'Dat weet ik zelf niet precies.'

'Maar je weet wat er aan het eind van dit alles met je gaat gebeuren?'

'Ik weet dat ik bevrijd zal worden van de tijd. Het verleden, de toe­komst en het moment van dromen daartussenin zullen één onsterfelij­ke dag zijn...' Zijn stem werd zachter toen hij dat citaat uitsprak en de laatste woorden waren nog maar nauwelijks hoorbaar.

'Wat is het moment van dromen?' zei Seth.

Owen trok de jongen dichter naar zich toe en drukte een kus op zijn lippen. 'Je hebt mij niet nodig om daarachter te komen,' zei hij.

'Maar ik heb je wel nodig,' zei Seth. 'Ik wil niet dat je weggaat, Owen.'

'Ik moet gaan,' zei Buddenbaum. 'Ik heb geen keus.'

'Toch wel. Je kunt bij mij blijven, tenminste een tijdje. Leer me iets van wat je weet.' Zijn hand schoof over Owens borst omlaag. 'En als je me geen dingen leert...' Zijn hand lag nu op Owens riem, maakte de gesp los. '... kunnen we neuken.'

'Je moet beseffen dat ik al heel lang heb gewacht,' zei Owen. 'Al die tijd heb ik plannen gemaakt en van alles ondernomen om hier te ko­men. Geloof me, het was niet gemakkelijk. Vaak heb ik het bijna op­gegeven.' Seth had Owens riem losgemaakt en was nu bezig met de kno­pen van zijn broek. Owen sprak alsof de handelingen van de jongen hem koud lieten. 'Maar ik hield vast aan het visioen,' zei hij.

Seths vingers hadden Owens geslacht gevonden. Het was duidelijk dat zijn onverschilligheid alleen maar komedie was.

'Ga verder!' zei Seth, met zijn hand om het ding heen.,

'Ben jij altijd zo opgewonden?' vroeg Owen.

'Dat weet ik niet meer,' zei Seth. 'Alles wat is gebeurd voordat ik jou ontmoette...' Hij haalde zijn schouders op. 'Het is een waas.'

'Doe niet zo belachelijk.'

'Echt waar. Ik heb gewacht tot jij zou komen. Ik wist dat je zou ko­men. Misschien wist ik niet hoe je eruit zou zien...'

'Luister naar me.'

'Ik luister.'

'Ik ben niet jouw grote liefde.'

'Hoe weet jij dat?'

'Omdat ik niet kan zijn wat jij wilt dat ik ben. Ik kan niet op je blij­ven passen.'

Seth bleef hem strelen. 'Nou en?' zei hij.

'Dus zul je iemand anders moeten vinden om van te houden.'

'Niet als jij me met je meeneemt,' zei Seth, 'naar de dans.' Hij keek

uit het raam, keek naar de harde, grijze straat. 'Ik zou de hitte daarvan kunnen verdragen, als ik bij jou was.'

'Ik denk van niet.'

'Ik kan het! Als je me de kans maar geeft.' Hij ging voor Owen op zijn hurken zitten en bewoog zijn tong over de halfharde pik van de man. 'Stel je eens voor hoe het zou zijn,' zei hij, tussen het likken en kussen door, 'als wij daarbeneden samen zouden zijn.'

'Je weet niet wat je van me vraagt.'

'Vertel het me dan. Leer het me dan. Ik kan zijn wat jij wilt dat ik ben. Geloof me.'

Owen streelde het gezicht van de jongen. 'Ik geloof je,' zei hij, met zijn pik spelend. 'Ik heb je al eerder gezegd dat je opmerkelijk bent.'

Seth keek glimlachend naar hem op. Toen nam hij de gezwollen pik in zijn mond en zoog eraan. Zijn techniek liet te wensen over, maar hij voltrok de daad met een vuur dat hem in erg korte tijd tot een expert zou kunnen maken. Owen streek met zijn handen door het haar van de jongen en liet een huiverende zucht ontsnappen. Als hij werd behaagd, verloor hij meestal zijn greep op alles behalve op datgene wat hij op dat moment bij de hand, of bij de mond, had. Maar niet nu. Misschien werd alles wat hij op deze dag deed, beïnvloed door het feit dat het de laat­ste keer was (zijn laatste ontbijt, zijn laatste middag, zijn laatste keer pijpen), misschien kwam het gewoon doordat de jongen hem zo voor zich ingenomen had - hoe dan ook, de gewaarwordingen die zich van­uit zijn kruis door zijn lichaam verspreidden, maakten zijn gedachten bijna kristalhelder.

Wat had het voor zin, zo vroeg hij zich af, om een onsterfelijke dag te leven, als je dat helemaal alleen moest doen? Het had geen zin om wijs en eenzaam de eeuwigheid in te gaan. Misschien had hij bij het kie­zen van iemand met wie hij die ervaring zou delen iemand kunnen ne­men die dichter bij zijn fysieke ideaal kwam, maar in de stroom van mogelijkheden die zich in korte tijd op straat zouden voordoen zou daar waarschijnlijk wel een mouw aan te passen zijn. Wanneer de machten van de evolutie werden ontketend, zou het gemakkelijk zijn het profiel van de jongen te repareren en zijn heupen smaller te maken. Hij keek neer op Seth en streek met zijn duim over de natte samenkomst van lip en schacht.

'Jij bent inderdaad een vlugge leerling,' zei hij. De jongen grijnsde om zijn lolly heen. 'Doorgaan, doorgaan,' zei Owen, en hij duwde zijn vol­le lengte in Seths keel. Seth kokhalsde een beetje, maar omdat hij een geboren pijper was, deinsde hij niet voor de uitdaging terug. 'Grote go­den,' zei Owen. 'Jij bezit veel overredingskracht, wist je dat?' Hij streel­de Seths gezicht. De jukbeenderen zaten te laag en de neus was te breed.

En het haar was karakterloos: een vaalblonde zwabber die hij helemaal opnieuw zou moeten vormen. Zou hij hem zwarte krulletjes tot op zijn schouders geven, als op een schilderij van Botticelli? Of misschien zou hij hem blonde haren geven, door de zon gebleekt, met een lok die over zijn ogen viel. Hij hoefde nu nog niet te kiezen. Dat kon later nog wel. Kort voor de afschaffing van 'nu' en 'later'.

Hij voelde de vertrouwde tinteling in zijn kruis.

'Zo is het genoeg,' zei hij zachtjes. 'Ik wil dat het nu nog niet afge­lopen is.'

Als de jongen hem hoorde, gehoorzaamde hij niet. Hij had zijn ogen dicht en ging helemaal op in zijn orale rêverie. Zijn speeksel stroomde zo overdadig dat het door zijn beweging aan de wortel van Owens pik was gaan schuimen.

Mijn pik is Venus, dacht Owen, die zich uit de branding verheft.

Die gedachte amuseerde hem, en terwijl hij om zijn eigen humor gie­chelde, bracht de mond van de jongen hem tot een crisis.

'Nee!' riep hij uit, en hij trok zich met kracht tussen Seth's lippen van­daan. Vervolgens kneep hij zo hard achter de kop dat het pijn deed. Een ogenblik dacht hij dat hij de strijd had verloren. Hij kreunde en er scho­ten krampen door hem heen en hij sloot zijn ogen voor de betoverende aanblik van Seth die met een glanzende kin voor hem neerknielde. Hij kneep nog harder en geleidelijk nam de crisis af.

'Dat scheelde niet veel,' verzuchtte hij.

'Ik dacht dat ik het af moest maken.'

Seth deed zijn ogen weer open. Inmiddels had hij zijn ritssluiting open­gemaakt en was hij met zijn eigen pik bezig.

'Ik heb geen tijd om te herstellen,' antwoordde Owen. 'Eigenlijk had ik helemaal niet mogen toestaan dat je begon, maar...'

'Jij kuste mij eerst,' zei Seth een beetje kribbig.

'Mea culpa, zei Owen, en hij bracht zijn handen omhoog in een ge­baar van overgave. 'De volgende keer zal ik verstandiger zijn.'

Seth keek somber. 'Er komt toch geen volgende keer?' zei hij.

'Seth...'

'Je hoeft niet tegen me te liegen,' zei de jongen, en hij stopte zijn ge­slacht weer weg. 'Ik ben niet dom.'

'Nee, dat ben je niet,' zei Owen. 'Wil je nu opstaan?' Seth kwam over­eind en veegde met zijn hand over zijn lippen en kin. 'Omdat jij niet dom bent, heb ik je al die dingen verteld. Ik vertrouw jou geheimen toe die ik aan geen andere levende ziel heb toevertrouwd.'

'Waarom?'

'Eerlijk gezegd weet ik dat niet. Misschien omdat ik jouw gezelschap dringender nodig heb dan ik dacht.'

'Maar voor hoe lang?'

'Ik zei: zet me niet onder druk, Seth. Er zijn consequenties aan ver­bonden. Ik moet zeker weten dat ik niet alles waarvoor ik heb gevoch­ten kwijtraak als ik je meeneem. Dus zet me niet onder druk.' Seth liet zijn hoofd zakken. 'Kijk me aan.' Langzaam bracht Seth zijn hoofd weer omhoog. Het huilen stond hem nader dan het lachen. 'Ik kan niet ver­antwoordelijk voor jou zijn, jongen. Begrijp je dat?' Seth knikte. 'Ik weet zelf niet wat er daarbuiten gaat gebeuren. Niet precies. Ik weet al­leen dat er veel krachtige geesten zijn weggevaagd, verdwenen, omdat ze bij de dans kwamen en merkten dat ze de passen niet kenden.' Hij haalde zijn schouders op en zuchtte. 'Ik weet niet wat ik voor jou voel, Seth, maar ik weet wel dat ik jou niet in een plant wil laten verande­ren. Dat zou ik mezelf nooit kunnen vergeven. Aan de andere kant...' Hij pakte de kin van de jongen vast, met zijn duim in het kuiltje. 'Aan de andere kant schijnen onze lotsbestemmingen met elkaar verbonden te zijn.' Seth deed zijn mond open om iets te zeggen, maar Owen bracht hem met een blik tot zwijgen. 'Ik wil hier geen woord meer over ho­ren,' zei hij.

'Ik wilde niet iets zeggen.'

'Ja, dat wilde je wel.'

'Niet daarover.'

'Waarover dan?'

'Ik wilde zeggen: ik hoor het muziekkorps. Luister.'

Hij had gelijk. Het geluid van trommels en koperblazers drong van­uit de verte door het gebroken raam tot hen door.

'De optocht is begonnen,' zei Seth.

'Eindelijk,' antwoordde Owen, en hij keek nu voorbij Seth naar het kruispunt. 'O mijn jongen, nu zullen we zien...'