3

I

September was voor Harry een maand geweest om orde op zaken te stellen. Hij had zijn kantoortje aan 45th Street opgeruimd, vrienden op­gezocht die hij de hele zomer niet had gezien, zelfs geprobeerd een paar amoureuze vlammen weer te laten oplaaien. Wat dat laatste betrof, had hij geen enkel succes gehad: slechts één van de vrouwen bij wie hij een boodschap insprak, beantwoordde zijn telefoontje, en dan nog alleen om hem eraan te herinneren dat hij vijftig dollar van haar had geleend.

Hij was dus aangenaam verrast toen hij op een dinsdagavond in het begin van oktober een meisje van tegen de twintig voor de deur van zijn appartement aantrof. Ze had een ring door haar linker neusvleugel, droeg een zwarte jurk die korter was dan gezond voor haar was, en had een pakje bij zich.

'Ben jij Harry?' zei ze.

'Ja.'

'Ik ben Sabina. Ik heb iets voor je.' Het was een cilindervormig pak­je, ruim een meter lang en verpakt in bruin papier. 'Wil je het van me aanpakken?' zei ze.

'Wat is het?'

'Ik laat het nog vallen...' zei het meisje, en ze liet het los. Harry ving het op voordat het de grond raakte. 'Het is een cadeau.'

'Van wie?'

'Heb je misschien een glas cola of zoiets voor me?' zei het meisje. Ze keek langs Harry zijn appartement in.

Het woord jazeker was nog maar net uit Harry's mond of Sabina glip­te al langs hem naar binnen. Wat ze aan goede manieren te kort kwam, maakte ze goed met haar curves, vond hij, toen hij haar door de gang zag lopen. 'De keuken is rechts van je,' zei hij, maar ze liep meteen door naar de huiskamer.

'Heb je ook wat sterkers?' zei ze.

ik geloof dat er een paar biertjes in de koelkast staan,' antwoordde hij. Hij drukte de voordeur met zijn voet dicht en volgde haar naar de huiskamer.

'Van bier word ik winderig,' zei ze.

Harry legde het pakje op de vloer, ik heb nog wat rum, geloof ik.'

'Goed.' Ze haalde haar schouders op, alsof Harry degene was die het had voorgesteld en ze eigenlijk helemaal niet zo geïnteresseerd was.

Hij dook de keuken in om de drank te halen en zocht in de kast naar een glas zonder barsten.

'Jij bent niet zo lijp als ik dacht dat je zou zijn,' zei Sabina intussen tegen hem. 'Het ziet er hier niet zo bijzonder uit.'

'Wat had je dan verwacht?'

'Iets gekkers, je weet wel. Ik heb gehoord dat jij met hele rare dingen bezig bent.'

'Wie heeft je dat verteld?'

'Ted.'

'Je hebt Ted gekend?'

'Het was meer dan kennen.' Ze verscheen in de deuropening van de keuken. Ze deed haar best er zwoel uit te zien, maar ondanks de oog­schaduw en de rouge en de bloedrode lippenstift was haar gezicht daar te rond en te kinderlijk voor.

'Wanneer was dat?' vroeg Harry haar.

'O... drie jaar geleden. Ik was veertien toen ik hem ontmoette.'

'Typisch Ted.'

'We hebben nooit iets gedaan dat ik niet wilde.' Ze pakte het glas rum van Harry aan. 'Hij was altijd erg aardig voor me, ook toen hij een beroerde tijd doormaakte.'

'Hij was een beste kerel,' zei Harry.

'Laten we op hem drinken,' stelde Sabina voor.

'Goed.' Ze klonken. 'Op Ted.'

'Waar hij ook moge zijn,' voegde Sabina eraan toe. 'Nou, ga je je ca­deautje nog uitpakken?'

Het was een schilderij. Teds meesterwerk, D'Amour in Wyckoff Street, uit zijn lijst gehaald en nogal slordig opgerold met een gerafeld stuk touw eromheen.

'Hij wilde dat jij het kreeg,' legde Sabina uit. Harry trok de bank ach­teruit om het schilderij helemaal uit te kunnen rollen. Er ging nog even­veel kracht van het doek uit als in Harry's herinnering. Het ziedende kleurenveld van de straat, de dikke laag verf waarin zijn gezicht was uitgesneden, en natuurlijk het detail waarop Ted hem in de galerie vol trots had gewezen: de voet, de hak, de slang die kronkelde alsof hij werd doodgetrapt. 'Als iemand hem er tien mille voor had geboden,' hoorde hij Sabina zeggen, 'had hij je misschien wat anders gegeven. Maar nie­mand heeft het gekocht en dus besloot ik het aan jou te geven.'

'En de galerie had geen bezwaar?'

'Ze weten niet dat het weg is,' zei Sabina. 'Ze hebben het opgeslagen

met alle andere schilderijen die ze niet konden verkopen. Ze zullen wel hebben gedacht dat er vroeg of laat kopers voor zouden komen, maar mensen willen geen schilderijen als die van Ted aan de muur. Ze willen stomme dingen.' Al pratend was ze achter Harry komen staan. Hij rook een lichte honinggeur. 'Als je wilt,' zei ze, 'kom ik nog eens terug om het voor je in te lijsten. Dan kun je het boven je bed hangen...' Ze wierp hem een veelbetekenende blik toe. 'Of ergens anders.'

Harry wilde het meisje niet kwetsen. Door hem het schilderij te bren­gen had ze ongetwijfeld gedaan wat Ted zou hebben gewild, maar hij voelde er weinig voor om iedere morgen bij het wakker worden tegen een afbeelding van Wyckoff Street aan te kijken.

'Volgens mij wil je er nog even over nadenken,' zei Sabina, en ze boog zich naar Harry toe om hem een snelle kus naast zijn mond te geven. 'Ik kom volgende week nog eens langs, goed?' zei ze. 'Dan kun je het me vertellen.' Ze dronk haar rum op en gaf Harry het lege glas. 'Ik vond het erg leuk je te ontmoeten,' zei ze, plotseling weer heel formeel. Ze trok zich langzaam naar de deur terug. Blijkbaar verwachtte ze dat Har­ry haar zou vragen te blijven.

Hij kwam in de verleiding, maar hij wist dat hij, als hij van de situ­atie profiteerde, de volgende morgen niet veel respect voor zichzelf zou hebben. Ze was godsamme pas zeventien. Volgens Teds normen was ze natuurlijk bijna seniel, maar Harry zou eigenlijk willen dat meisjes van zeventien nog van de liefde droomden, en niet door mannen die twee keer zo oud waren met rum werden overgehaald met hem in bed te dui­ken.

Kennelijk begreep ze dat er niets van zou komen. Ze keek hem met een raadselachtig glimlachje aan. 'Jij bent beslist niet zoals ik dacht dat je zou zijn,' merkte ze op, een beetje teleurgesteld.

'Ik denk dat Ted me niet zo goed kende als hij dacht.'

'O, Ted was niet de enige die me over jou vertelde,' zei ze.

'Wie dan nog meer?'

'Iedereen en niemand,' antwoordde ze met een loom schouderopha­len. Ze stond nu bij de deur. 'Tot kijk, misschien,' zei ze, en ze maakte de deur open en ging weg, hem achterlatend met de wens dat hij haar nog wat langer had laten blijven.

Later, toen hij om drie uur in de morgen naar het toilet ging, bleef hij voor het schilderij staan en vroeg zich af of Mimi Lomax' huis in Wyck­off Street nog overeind stond. Die vraag hield hem nog bezig toen hij de volgende morgen wakker werd, en ook nog toen hij naar zijn kan­toor wandelde en daar zijn achterstallige administratie doornam. Niet dat het er iets toe deed of het huis er nog stond of niet, behalve dat die

vraag hem van zijn werk afhield. Hij wist wel wat er aan de hand was: hij was bang. Hoewel hij gruwelen in Palomo Grove had gezien en in Everville oog in oog met de Iad zelf had gestaan, had hij het spookbeeld van Wyckoff Street nooit helemaal uitgebannen. Misschien was het nu tijd om dat te doen: om eens en vooral af te rekenen met dat laatste hoekje van zijn psyche dat nog belaagd werd door het verschaalde idee van een kwaad dat op menselijke zielen joeg.

De rest van de dag, en de dag daarop, liet hij dat idee steeds weer door zijn hoofd gaan. Eigenlijk wist hij wel dat hij er vroeg of laat naar­toe zou gaan, omdat het hem anders helemaal zou beheersen.

Toen hij vrijdagmorgen op kantoor kwam, bleek iemand hem een ge­mummificeerde apenkop te hebben gestuurd. De kop was met grote zorg bevestigd op iets dat verdacht veel op een menselijk bot leek. Hij had wel vaker zulke voorwerpen ontvangen - soms waren het waarschu­wingen geweest, soms talismans van mensen die het goed met hem voor­hadden - maar vandaag leek het of dit voorwerp, waarvan de geur in zijn neusholten prikte, Harry naar iets toe wilde leiden. Waar ben je bang voor? leek het gapende ding hem te vragen. Dingen gaan dood, en verrotten, maar kijk, ik lach.

Hij deed het ding weer in de doos en stond al op het punt het in de vuilnisbak te gooien toen een bijgelovige zenuw in hem begon te tril­len. Hij liet het op zijn bureau staan, vertelde het dat hij gauw terug zou zijn, en vertrok naar Wyckoff Street.

2

Het was een koude dag. Nog niet snijdend koud zoals het in New York kon worden (dat kwam waarschijnlijk over een maand, of hooguit zes weken), maar je kon meteen merken dat je dit jaar niet meer buiten zou lopen in een overhemd met opgestroopte mouwen. Hij vond dat niet erg. De zomermaanden hadden hem altijd de meeste moeilijkheden ge­bracht - deze zomer was geen uitzondering geweest - en hij was blij dat de dingen om hem heen voorlopig weer hun beste dagen hadden gehad. Wat gaf het dat de bomen hun bladeren lieten vallen, en dat die blade­ren wegrotten, en dat het eerder donker werd? Hij kon de extra slaap goed gebruiken.

Hij constateerde dat een groot deel van de buurt rond Wyckoff Street drastisch was veranderd sinds hij daar de vorige keer was geweest. Toen hij dichterbij kwam, durfde hij al te hopen dat zijn bestemming in puin zou liggen.

Maar nee. Wyckoff Street zag er bijna precies zo uit als tien jaar geleden. De huizen waren even grauw en grimmig als toen. In Oregon mochten de rotsen dan smelten, en mochten er barsten springen in de hemel als in een gevallen ei, maar hier was aarde aarde en hemel he­mel, en wat daartussenin leefde, was gebleven waar het was.

Hij liep over het met rommel bezaaide trottoir naar Mimi Lomax' huis, in de verwachting dat het in verval zou verkeren. Ook die ver­wachting kwam niet uit. De huidige eigenaar besteedde er duidelijk veel zorg aan. Het huis had een nieuw dak, een nieuwe schoorsteen, nieu­we dakranden. De deur waarop hij klopte, was kort geleden geverfd.

Er kwam eerst niemand opendoen, al hoorde hij binnen stemmen mompelen. Hij klopte nog eens en nu ging na een minuut of zo de deur een klein eindje open en keek een vrouw van achter in de middelbare leeftijd, haar gezicht strak en ziekelijk, hem met roodomrande ogen aan.

'Bent u hem?' zei ze. Haar stem klonk zwak van vermoeidheid. 'Bent u De Amour?'

'Ik ben D'Amour, ja.' Harry voelde zich meteen al niet op zijn gemak. Hij kon de vrouw ruiken; zurig zweet en vuil. 'Hoe weet u wie ik ben?' vroeg hij haar.

'Ze zei...' antwoordde de vrouw, en ze deed de deur een klein eindje verder open.

'Wie zei?'

'Ze heeft mijn Stevie boven. Ze heeft hem daar al drie dagen.' De tra­nen liepen over haar wangen en ze veegde ze niet weg. 'Ze zei dat ze hem pas zou laten gaan als u hier was.' Ze ging een stap achteruit. 'U moet zorgen dat ze hem laat gaan. Hij is alles wat ik heb.'

Harry haalde diep adem en ging het huis binnen. Aan het eind van de gang stond een vrouw van begin twintig. Lang zwart haar, grote ogen die glansden in de schaduw.

'Dit is Stevies zuster Loretta.'

De jonge vrouw hield haar rozenkrans omklemd en keek Harry aan alsof hij een medeplichtige was van wat het ook maar was dat zich op de bovenverdieping bevond.

De oudere vrouw deed de voordeur dicht en kwam naar Harry toe. 'Hoe wist het dat u hier zou komen?' mompelde ze.

'Ik weet het niet,' antwoordde Harry.

'Het zei dat als we probeerden weg te gaan...' zei Loretta met een stem die nauwelijks boven fluisteren uitkwam, 'het Stevie zou doden.'

'Waarom zegt u het?'

'Omdat het niet menselijk is.' Ze keek met een angstig gezicht naar boven. 'Het komt uit de hel,' fluisterde ze. 'Kunt u dat niet ruiken?'

Er hing inderdaad een vieze stank. Dit was niet de vislucht uit de ka­mer van de Zyem Carasophia. Dit was stront en vuur.

Met bonkend hart liep hij naar de voet van de trap. 'Jullie blijven be­neden,' zei hij tegen de twee vrouwen, en hij begon de trap op te gaan, waarbij hij over de vijfde trede heen stapte, omdat Hess' hoofd daarop had gerust toen hij stierf. Er kwam geen geluid van boven, en nu ook niet van beneden. Hij ging zwijgend de trap op. Hij wist dat het wezen naar iedere krakende traptrede luisterde. Om het niet te laten denken dat hij een vergeefse poging deed om geruisloos te naderen, verbrak hij zelf de stilte.

'Ik kom, of je er nu klaar voor bent of niet,' zei hij.

Het antwoord kwam onmiddellijk. En hij wist binnen één lettergreep al wat voor ding dit was.

'Harry...' zei Luie Susan. 'Waar heb je gezeten? Nee, niet zeggen. Je bent bij de Baas-Man geweest, nietwaar?'

Terwijl de demon sprak, bereikte Harry de bovenverdieping. Hij liep naar de deur. De verf daarvan vertoonde blazen.

'Zoek je werk, Harry?' ging Luie Susan verder. 'Daar zou ik alle be­grip voor hebben. Er zijn heel slechte tijden op komst.'

De deur stond al op een kier van een paar centimeter. Harry gaf er een duwtje tegen en hij zwaaide wijd open. De kamer was bijna hele­maal donker. De gordijnen waren dicht en de lamp op de vloer was aan­gekoekt met zo'n dikke laag uitwerpselen dat hij bijna geen licht meer gaf. Het bed zelf was afgehaald tot op de matras, die zwartgeblakerd was. Op die matras lag een tiener op zijn buik, gekleed in een vuil t-shirt en boxershorts.

'Stevie?' vroeg Harry.

De jongen bewoog niet.

'Hij slaapt nu,' zei Luie Susans gesmoorde stem vanuit de duisternis achter het bed. 'Hij heeft het druk gehad.'

'Waarom laat je die jongen niet gewoon gaan? Het is je om mij te doen.'

'Je overschat je aantrekkingskracht, D'Amour. Waarom zou ik zo'n overjarig type als jij willen hebben als ik ook zoiets zuivers als dit kan krijgen?'

'Waarom heb je hem dan hierheen gebracht?'

'Dat heb ik niet gedaan. Sabina heeft de gedachte misschien in je hoofd geplant. Maar je kwam uit eigen beweging.'

'Sabina is een vriendin van jou?'

'Ze zou zelfs waarschijnlijk liever het woord "minnares" horen. Heb je haar geneukt?'

'Nee.'

'Ah, D'Amour!' zei de Nomade geërgerd. 'Na alle moeite die ik heb gedaan om haar happig te maken... Je gaat me toch niet vertellen dat

je homo bent geworden? Nee. Jij bent heteroseksueler dan goed voor je is. Jij bent saai, D'Amour, saai, saai...'

'Nou, dan ga ik maar weer,' zei Harry, en hij draaide zich om.

Er bewoog iets achter hem; hij hoorde de veren van het bed kraken. Stevie kreunde. 'Wacht,' snauwde de Nomade. 'Keer mij nooit je rug toe.'

Hij keek over zijn schouder. Het wezen was op het bed gewriemeld en verhief nu zijn lichaam van bot en slijm boven zijn slachtoffer. Het had de kleur van de viezigheid op de lamp, maar dan nat, en zijn te naakte anatomie zat vol peristaltische bewegingen.

'Waarom is het altijd stront?' vroeg Harry.

De Nomade hield zijn hoofd schuin. Voor zover hij gelaatstrekken had, leken ze op wonden. 'Omdat stront het enige is dat we hebben, Harry, zolang we niet in onze glorie zijn hersteld. Het is het enige waar­mee God ons laat spelen. Misschien ook een beetje met vuur, van tijd tot tijd, als Hij even niet kijkt. Over vuur gesproken, ik zag de eer­waarde Hess laatst nog branden in zijn cel. Ik zei tegen hem dat ik jou misschien zou ontmoeten...'

Harry schudde zijn hoofd. 'Het lukt niet, Nomade,' zei hij.

'Wat lukt niet?'

'De truc van de gevallen engel. Ik geloof daar niet meer in.' Hij be­gon naar het bed te lopen. 'Weet je waarom? Ik heb een paar van je fa­milieleden in Oregon gezien. Sterker nog, een paar van hen hebben zelfs nog geprobeerd me te kruisigen. Brute klootzakken zoals jij, alleen had­den ze niet jouw pretenties. Ze deden het gewoon voor het bloed en de stront.' Al pratend bleef hij op het bed aflopen, al wist hij absoluut niet wat het wezen zou doen. Het had Hess bliksemsnel van zijn ingewan­den ontdaan en er was geen enkele reden om aan te nemen dat het die kunst verleerd was. Maar als je het van zijn vervalste autobiografie ont­deed, wat hield je dan over? Een schurk die een paar dagen stage had gelopen in een abattoir.

'Staan blijven,' zei het wezen toen Harry een meter van het bed van­daan was. Het schokte van top tot teen. 'Als je nog dichterbij komt, dood ik kleine Stevie. En dan gooi ik hem de trap af, net als Hess.'

Harry bracht zijn handen omhoog alsof hij zich overgaf. 'Goed,' zei hij. 'Verder ga ik niet. Ik wilde alleen kijken of je op je familie lijkt. De gelijkenis is bijna griezelig, weet je.'

De Nomade schudde zijn hoofd. 'Ik was een engel, D'Amour,' zei het met een zorgelijke stem. ik herinner me de hemel. Jazeker. Alsof het gisteren was. Wolken en licht en...'

'En de zee?'

'De zee?'

'Quiddity.'

'Nee!' schreeuwde het. 'Ik was in de hemel. Ik herinner me Gods hart, hoe het sloeg, en sloeg, de hele tijd...'

'Misschien ben je op een strand geboren.'

'Ik heb je gewaarschuwd,' zei het wezen. 'Ik dood de jongen.'

'En wat zou je daarmee bewijzen? Dat je een gevallen engel bent? Of dat je inderdaad een laffe bullebak bent, zoals ik denk?'

De Nomade bracht zijn handen naar zijn ellendige gezicht. 'O, wat ben je toch slim, D'Amour,' verzuchtte hij. 'Jij bent erg slim. Maar dat was Hess ook.' Het wezen haalde zijn vingers van elkaar en blies zijn riooladem uit. 'En kijk eens wat er met hem gebeurd is.'

'Hess was niet slim,' zei Harry zachtjes. 'Ik hield veel van hem en had een groot respect voor hem, maar hij zag het allemaal verkeerd. Jullie hebben eigenlijk best wel veel met elkaar gemeen.' Hij schuifelde een paar centimeter dichter naar het wezen toe. 'Jij denkt dat je uit de he­mel bent gevallen. Hij dacht dat hij in dienst van de hemel werkte. Uit­eindelijk geloofden jullie in dezelfde dingen. Het was dom van je om hem te doden, Nomade. Nu heb je niet veel meer over.'

'Ik heb jou nog,' wierp het wezen tegen. 'Ik zou je tot de Dag des Oordeels kunnen kwellen.'

'Nee.' Harry ging rechtop staan. 'Ik ben niet bang meer voor je. Ik heb geen gebeden nodig...'

'O nee?' gromde het.

'Ik heb geen crucifix meer nodig. Ik heb alleen de ogen in mijn hoofd nodig. En wat ik zie... wat ik zie is een anorectische kleine strontvre­ter.'

En nu stortte het zich op hem, krijsend, alle wonden in zijn hoofd wijd open. Harry deinsde over de vuile vloer terug, vermeed zijn sui­zende klauwen nog net en stond meteen daarop met zijn rug tegen de muur. Toen kwam het op hem af en zwaaide met zijn armen naar zijn hoofd. Harry bracht zijn handen omhoog om zijn ogen te beschermen, maar het wezen wilde ze niet, tenminste nog niet. In plaats daarvan groef het zijn vingers in de huid van Harry's nek en dreef het zijn pun­tige voeten aan weerskanten van Harry's lichaam in de muur.

'Nu nog een keer, D'Amour...' zei het wezen. Harry voelde hoe het bloed over zijn rug liep. Hoorde zijn wervels kraken. 'Ben ik een en­gel?' Zijn gezicht was een paar centimeter van dat van Harry vandaan en de stem kwam uit alle gaten tegelijk. 'Ik wil een antwoord, D'Amour. Het is erg belangrijk voor me. Ik ben in de hemel geweest, nietwaar? Geef het toe.'

Erg, erg langzaam schudde Harry zijn pijnlijke hoofd.

Het wezen zuchtte. 'O, D'Amour,' zei het, en het haalde een van zijn

handen van Harry's nek vandaan en streek er zachtjes mee over zijn strottenhoofd. De grommende klank was uit zijn stem verdwenen. Het was niet meer de Nomade; het was Luie Susan. 'Ik zal je missen,' zei het, en zijn vingers maakten de huid van Harry's keel kapot. 'Er is geen nacht geweest waarin ik niet aan ons heb gedacht...' De stem klonk nu zwoel. 'Hier, samen in het donker.'

Op het bed achter het wezen kreunde de jongen.

'Stil...' zei Luie Susan.

Maar Stevie was te ver heen om zich tot zwijgen te laten brengen. Hij had behoefte aan de troost van een gebed. 'Wees gegroet Maria, moe­der van God...' begon hij.

Het wezen keek naar hem om en de Nomade kwam weer aan de op­pervlakte en schreeuwde dat de jongen zijn bek moest houden. Op dat moment kreeg Harry de hand bij zijn nek te pakken en verstrengelde hij zijn vingers met de klauwen. Vervolgens stuwde hij zich met zijn vol­le gewicht naar voren. De voeten van de Nomade kwamen uit de muur en de twee lichamen tuimelden samen naar het midden van de kamer.

Onmiddellijk dreef het wezen zijn vingers dieper in Harry's nek. Ver­blind door de pijn draaide hij zich om, vastbesloten dat waar ze ook op zouden vallen, het niet op de jongen zou zijn. Ze wankelden wild in het rond, totdat Harry zijn evenwicht verloor en naar voren viel, de No­made voor zich uit duwend.

Het lichaam van de Nomade sloeg tegen de geschroeide deur, die on­der het gezamenlijke gewicht van hun lichamen versplinterde. Door zijn betraande ogen ving Harry een glimp op van het verachtelijke gezicht tegenover hem. Van schrik had de Nomade zijn handen laten verslap­pen. Toen waren ze op de overloop. Vergeleken met het duister van de slaapkamer was het daar bijna licht te noemen. Voor de Nomade was het pijnlijk licht. Het wezen verkrampte met Harry's armen om zich heen en uit zijn bek spoot heet snot. Harry maakte gebruik van dat mo­ment om de klauwen van zijn hals weg te trekken, en daarna vielen ze tegen de trapleuning, die kraakte maar niet brak, en duikelden erover­heen.

Het was een val van een meter of drie, de Nomade onder Harry, nog steeds krijsend. Ze kwamen op de trap terecht en rolden en rolden en kwamen ten slotte enkele treden van beneden af tot stilstand.

Het eerste dat Harry dacht was: god, wat is het stil. Toen deed hij zijn ogen open. Hij lag wang aan wang met het wezen en voelde het prikkende zweet van de Nomade op zijn huid. Hij greep naar de be- spatte trapleuning en begon zich overeind te hijsen. Zijn linkerarm, schouder, ribben en nek deden pijn, maar niet zo erg dat hij niet van het spektakel aan zijn voeten kon genieten.

De Nomade was aan zijn eind gekomen. Zijn lichaam, dat in het dag­licht nog weerzinwekkender was dan in de kamer boven, was niets dan een massa rottend weefsel.

'Ben... je... daar?' vroeg het wezen.

De stem gromde niet meer en was ook niet zijdezacht meer, alsof de persoonlijkheden die het wezen zich had aangemeten tegelijk met zijn gezichtsvermogen waren uitgedoofd.

'Ik ben hier,' antwoordde Harry.

Het probeerde een van zijn handen omhoog te brengen, maar dat luk­te niet. 'Ben je... stervende?' wilde het weten.

'Vandaag nog niet,' zei Harry zachtjes.

'Dat is niet goed,' zei het wezen. 'We moeten samen gaan. Ik... ben... jij..:

'Je hebt niet veel tijd meer,' merkte Harry op. 'Verspil het beetje tijd dat je nog hebt niet aan die onzin.'

'Maar het is waar,' ging het ding verder. 'Ik ben... ik ben jij en... jij bent liefde..:

Harry dacht aan Teds schilderij, aan de slang onder zijn hak. Hij greep zich aan de trapleuning vast en bracht zijn voet omhoog.

'Hou je mond,' zei hij.

Het wezen negeerde hem. '... jij bent liefde..: zei het opnieuw. 'En liefde is..:

Harry zette zijn hak op het hoofd van het wezen. 'Ik waarschuw je,' zei hij.

'.... liefde is wat..:

Hij waarschuwde niet opnieuw, maar drukte zijn voet met kracht in het etterende gezicht, zo hard als zijn vermoeide lichaam toestond. Het viel nog niet mee. Hij voelde dat de viezigheid onder zijn hak bezweek, laag na laag van flinterdun bot en etter, bezwijkend onder zijn gewicht. Kleine krampen gingen de een na de ander door het wezen heen, tot in zijn bloederige vingertoppen. En toen hield dat plotseling op.

In de hal beneden mompelde Loretta het gebed waaraan haar broer boven was begonnen.

' Wees gegroet Maria, moeder van God, de Heer is met u, gij zijt de gezegende onder de vrouwen..:

Het klonk Harry aangenaam in de oren, na het gekrijs en de bedrei­gingen.

'... en gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot..:

Het zou de dood natuurlijk niet tegenhouden. Het zou de onschuldigen niet voor leed behoeden. Maar schoonheid was geen onbelangrijke eigenschap, niet in deze wereld vol rampen.

Al luisterend trok hij zijn hak uit het gezicht van de Nomade. De materie van het wezen, ontdaan van de wil die er vorm aan had gegeven, verloor iedere substantie en begon de trap af te vloeien.

Vijf treden boven de vloer, zag Harry. Net als bij Hess.

De overwinning had haar tol geëist. Naast een rijtwond in de hals en een keelwond had Harry een gebroken sleutelbeen, vier gebroken rib­ben, een gebroken rechterarm en een lichte hersenschudding. En wat Stevie betrof, die drie dagen de gijzelaar van de Nomade was geweest: zijn trauma's waren meer van psychische dan van fysieke aard. Er zou tijd overheen gaan voordat hij genezen was, als hij al ooit zou genezen, maar de eerste stap op die reis werd de dag na de dood van het wezen gezet. Het gezin verliet het huis aan Wyckoff Street, liet het over aan geruchten en roddelverhalen. Ditmaal zou er geen poging worden ge­daan het huis in ere te herstellen. Onbewoond als het nu was, raakte het die winter in verval, volgens sommigen griezelig snel. Er zou nooit meer iemand wonen.

Eén mysterie bleef onopgelost. Waarom had het wezen eigenlijk al die moeite gedaan om hem naar Wyckoff Street terug te krijgen? Was het aan zijn eigen mythologie gaan twijfelen en had het revanche op een oude vijand willen nemen om zijn zelfvertrouwen te herwinnen? Of had het zich op een dag in september alleen maar verveeld en had het zich in zijn hoofd gehaald om het oude spel van verleiding en moord te spe­len, gewoon voor de lol?

Het antwoord op die vragen zou, veronderstelde Harry, op de lange lijst komen van dingen die hij nooit zou weten.

En wat Teds meesterwerk betrof: na een paar dagen te hebben ge­aarzeld besloot Harry het in zijn huiskamer te hangen. Omdat hij mo­menteel maar één hand kon gebruiken, kostte het hem bijna twee uur om het voor elkaar te krijgen, maar toen het hing - of beter gezegd: toen het doek rechtstreeks op de muur was gespijkerd - zag het er be­ter uit dan in de galerie. Nu het geen lijst had, leek het net of Teds vi­sioen uit de muur gebloed was.

Van de mooie Sabina, die bij het bezorgen van het schilderij vermoe­delijk in opdracht van de Nomade had gehandeld, was geen spoor meer te bekennen. Toch liet Harry voor alle zekerheid twee nieuwe sloten op zijn deur zetten.

Ruim twee weken na het eindspel in Wyckoff Street kreeg hij opeens een telefoontje van een nerveuze Raul.

'Je moet meteen in een vliegtuig stappen, Harry. Waar je ook mee be­zig bent...'

'Waar ben je?'

ik ben in Omaha. Ik ging op zoek naar Tesla.'

'En?'

'Ik heb haar gevonden. Maar... niet helemaal zoals ik had verwacht.'

'Ze mankeert toch niets?' zei Harry. Er volgde een stilte aan de an­dere kant van de lijn. 'Raul?'

'Ja, ik ben er nog. Ik weet niet of ze iets mankeert of niet. Je moet zelf maar komen kijken.'

'Is ze in Grillo's huis?'

'Ja. Ik ben haar vanuit Los Angeles gevolgd. Ze had haar buren ver­teld dat ze naar Nebraska ging. Dat is in Hollywood een onmiskenbaar teken van krankzinnigheid. Hoe gauw kun je hier zijn?'

'Ik neem vandaag nog het vliegtuig, als dat lukt. Wil je me van het vliegveld afhalen? Ik ben er niet zo best aan toe.'

'Wat is er gebeurd?'

'Ik ben in wat stront gestapt. Maar nu is het dood.'