Twee

                      Gemeente

                   1

Vergeef me, Everville.

De woorden waren geschreven in verbleekte bruine inkt op papier met de kleur van ongewassen lakens, maar in de zestien jaren dat hij zich in Everville met de testamenten van zijn medeburgers bezighield, had Erwin wel teksten gelezen die nog veel slechter te lezen waren. Bij­voorbeeld de laatste instructies van Evelyn Morris ('Laat de honden in­slapen en begraaf ze met mij'), geschreven met jodium op een schemer­lamp naast haar doodsbed, of Dwight Hansons codicil in de marge van een boek over lokeenden.

Erwin had ergens gelezen dat Oregon een groter percentage ketters had dan alle andere deelstaten: meer activisten, meer mensen die ge­loofden dat de aarde plat was, meer mensen die een wapenarsenaal aan­legden en zich in hun huis verschansten. Al die mensen waren blij dat ze vijfduizend kilometer van de landelijke overheid vandaan waren. Uit het zicht, in een deelstaat die relatief dunbevolkt was, gingen ze hun ei­gen aangename gang, en waar kon je je individuele persoonlijkheid be­ter tot uiting brengen dan in je laatste wilsbeschikking?

Hij had als advocaat en notaris dus al heel wat excentrieke testa­menten onder ogen gehad, maar wat hij nu onder handen had, sloeg al­les. Het was niet zozeer een testament als wel een bekentenis. De be­kentenis was meer dan dertig jaar geleden, in maart 1965, geschreven en sindsdien door niemand gelezen. De schrijver was een zekere Lyle McPherson, wiens bezittingen kennelijk zo verwaarloosbaar waren ge­weest dat niemand na zijn dood de moeite had genomen zich in de ver­deling ervan te verdiepen. Of misschien had zijn enige zoon Frank, door wiens plotselinge dood de bekentenis in Erwins handen was gekomen, het testament ontdekt en gelezen en had hij besloten erover te zwijgen. Waarom hij het niet had vernietigd, wist alleen de dode, maar misschien was McPherson junior diep in zijn hart wel trots geweest op de bewe­ringen die zijn vader in dit document deed en had hij met de gedachte gespeeld het op een dag openbaar te maken.

Of dat nu zo was of niet, de inhoud zou vast en zeker enkele weken de voorpagina van de Everville Tribune hebben gehaald. Misschien zou McPherson, die een keurig maar saai leven had geleid als enige afvoerontstopper en septictank-leeghaler van Everville, er zelfs een zekere roem aan overgehouden hebben.

Als dat inderdaad zijn bedoeling was geweest, had de dood er een stokje voor gestoken. De Tribune had McPherson junior na zijn dood een necrologie van maar zeven regels gegeven, waarvan er vijf gewijd waren aan het droevige feit dat er na Franks verscheiden geen ontstop­per en septictank-leeghaler meer in de stad was. De waarheid omtrent McPherson senior moest nog worden ontdekt, en de ontdekker zat nu in de warmte van de augustuszon voor het raam en vroeg zich af hoe hij zijn vondst het best aan de wereld kenbaar kon maken.

In ieder geval zou het hem in deze tijd van het jaar geen moeite kos­ten om publiciteit te krijgen. Ieder jaar was er in Everville in het laat­ste weekend van augustus een festival. Drie dagen lang verdrongen de mensen zich in haar anders zo rustige straten en kreeg haar bevolking (volgens de telling van vorig jaar november zevenduizend vierhonderd en drie personen) gezelschap van nog eens half zoveel mensen. Alle ho­tels, motels en pensions in dat deel van de Willamette Valley, van Au­rora en Molina in het noorden tot Sublimity en Aumsville in het zui­den, zaten vol, en bijna alle winkels in het stadje deden in het weekend van het festival meer zaken dan in de drie maanden ervoor. De evene­menten van het festival zelf waren van wisselende kwaliteit. De stadsfanfare, waar ook mensen uit de omtrek, tot Wilsonville toe, in mee­speelden, musiceerde heel goed, en de zaterdagse optocht, met de fanfare, praalwagens en majorettes, werd gewoonlijk als het hoogtepunt van het weekend beschouwd. Dan waren er ook de varkensraces en de frisbee-wedstrijden, die slecht georganiseerd waren en nogal eens op vuistgevechten wilden uitdraaien.

Maar de mensenmassa's die iedere augustus met honderden naar Ever­ville kwamen, kwamen niet voor de muziek of voor de varkensraces. Ze kwamen omdat het festival een goed excuus was om te drinken, te dansen en van de laatste zomerdagen te genieten voordat de bladeren begonnen te vallen. In de jaren dat Erwin in het stadje woonde, was het maar één keer voorgekomen dat het tijdens het festival had geregend. Als de weerberichten te vertrouwen waren, zou het de komende week warm worden, met temperaturen die op vrijdag tot dertig graden kon­den oplopen. Ideaal festivalweer. Dorothy Bullard, die het kantoor van de Kamer van Koophandel runde als ze geen waterleidinggeld inde, de vvv beheerde of met politiecommissaris Jed Gilholly flirtte, had in de Tribune van vorige week bekendgemaakt dat de Kamer van Koophan­del dit jaar een recordaantal bezoekers op het festival verwachtte. Wan­neer je iets als een bom wilde laten inslaan, kon je daar moeilijk een be­tere tijd voor uitzoeken,

Met dat in gedachten boog Erwin zich weer over de papieren die hij op zijn schoot had en bestudeerde ze voor de vierde keer.

Vergeef me, Everville, was McPherson senior begonnen. De dingen die ik nu ga schrijven, schrijf ik met tegenzin, maar ik moet de waar­heid op papier zetten zolang ik daar nog toe in staat ben, want ik ben nu de enige die het kan vertellen.

Iedereen in de stad wist wat we die avond deden, en ze waren alle­maal blij dat we het deden. Maar alleen ik, Verl Nordhoff en Richie Dolan kenden het hele verhaal, en nu is Verl dood en Richie is zo gek geworden dat hij zich van kant heeft gemaakt. Ik blijf dus alleen over.

Ik schrijf dit niet om mijn ziel te redden. Ik geloof niet in Hemel en hel. Dat zijn maar woorden. Als ik dood ben, ga ik nergens heen, al­leen de grond in. Ik wil het alleen een keer vertellen, één keer maar, al komt Everville er niet zo mooi uit te voorschijn.

Het volgende gebeurde. Op de avond van 27 augustus 1929 hingen ik en Nordhoff en Dolan drie mensen op. Dat gebeurde aan een boom op de berg. Een van die drie was een invalide man, en daar schaam ik me meer voor dan voor de andere twee. Maar ze zaten er samen in en hij was alleen maar invalide omdat hij slecht bloed had...

De telefoon ging, en Erwin, verdiept in zijn lectuur, schrok ervan. Hij wachtte tot het antwoordapparaat reageerde, maar het was al weken defect en deed nu ook niets. Hij liet de telefoon rinkelen tot degene die belde er genoeg van kreeg en boog zich toen weer over de bekentenis. Waar was hij? O ja, dat slechte bloed.

... en toen ik zag hoe hij daar aan dat touw hing en nog schreeuwde al kon hij geen asem meer krijgen, geloofde ik alles wat de mensen over hem en zijn vrouw en dat dierlijke kind van hem zeiden.

We vonden geen menselijke botten in het huis, zoals we hadden ver­wacht, maar er waren wel andere vreemde dingen, zoals de dingen die op de muren waren geschilderd, en het houtsnijwerk dat de invalide had gemaakt. Daarom staken we het huis in brand, dan hoefde niemand die rare dingen te zien. En ik heb nergens spijt van, want de zoon zat vast en zeker achter onschuldige kinderen aan en de moeder was een hoer geweest. Dat wist iedereen. Ze had een hoerenkast hier in de stad ge­had, alleen was die in de jaren twintig gesloten, en toen was ze gek ge­worden en was ze met haar gekke gezin in dat huis bij de kreek gaan wonen.

Dus toen Rebecca Jenkins verdween en haar lichaam in het stuwmeer werd gevonden, twijfelde niemand aan wat er gebeurd was. Ze hadden haar ontvoerd toen ze van school kwam en met haar gedaan wat ook maar ze gedaan hadden en daarna haar lichaam in de kreek gegooid, en die had het meegevoerd naar het stuwmeer. Alleen was dat niet te bewijzen. Mensen spraken erover en ze zeiden dat het jammer was dat de politie niet kon bewijzen dat die hoer en haar zoon en haar vervloekte

man het hadden gedaan, want iedereen wist dat ze wel vaker met kin­deren gezien waren, kinderen die ze in Portland hadden gevonden en 's avonds mee naar huis hadden genomen, en als ze hier ook nog onder­uit kwamen, met een kind uit Everville zelf, zouden niemands kinderen nog veilig zijn.

Dus toen besloten wij drieën er iets aan te doen. Dolan had het meis­je Jenkins gekend omdat ze vaak naar zijn winkel kwam, en als hij er­aan dacht wat haar was overkomen, kreeg hij het te kwaad en dan had hij zin om de hoer meteen op te knopen. Richie had zelf een dochtertje van Rebecca's leeftijd en hij zei de hele tijd dat als we de kinderen niet konden beschermen we geen knip voor de neus waard waren. Dus dat deden we. We gingen naar de kreek, we brandden het huis plat en toen gingen we met die drie naar de berg en hingen ze op.

En iedereen wist wat we hadden gedaan. Het huis brandde bijna tot de grond toe af en er kwam niemand blussen. Ze bleven allemaal uit het zicht, tot wij gedaan hadden wat we hadden gedaan en weer terug­gekomen waren.

Maar daarmee was het nog niet afgelopen. Het jaar daarop arres­teerde de politie een man uit Scotts Mills die in Sublimity een meisje had vermoord, en die man zei dat hij Rebecca ook had vermoord en haar in de kreek had gegooid.

Op de dag dat ik dat hoorde, ging ik me bezatten en ik bleef een he­le week dronken. De mensen keken daarna anders tegen me aan. Eerst was ik een held geweest en nu was ik een doodgewone moordenaar.

Dolan had het er nog moeilijker mee. Hij begon zich heel kwaad te maken en zei dat het iedereen z'n schuld was omdat iedereen het wist, en in zekere zin had hij daar wel gelijk in. Het was net zo goed de schuld van Everville als van ons, en ik hoop dat als dit wordt gelezen, de men­sen het me zullen vergeven dat ik het heb opgeschreven, maar het is de waarheid, dat zweer ik op het graf van mijn moeder.

En toen kwam er abrupt een eind aan McPhersons verklaring, die meer vragen opriep dan beantwoordde en daardoor des te intrigeren­der was.

Nu Erwin de tekst nog eens doorgelezen had, kreeg de opwinding hem nog meer in zijn greep. Hij stond op, ijsbeerde door zijn kantoor en dacht na over de verschillende dingen die hij kon doen. Het was zijn plicht dit geheim aan het licht te brengen. Daarover bestond geen twij­fel. Maar als hij dat in de week van het festival deed, wanneer de stad zich van zijn beste kant liet zien, zou hij aan de ene kant een veel gro­ter publiek hebben maar aan de andere kant veel van zijn vrienden en cliënten tegen zich in het harnas jagen.

Nou en? zei hij tegen zichzelf. Was hij dan niet van plan om ergens

anders heen te gaan zolang hij nog jong genoeg was om dat te doen? En welk visitekaartje kon beter zijn dan dat van de man die het Mc-Pherson-komplot had blootgelegd? Aan de andere kant was hij zich in dit deel van de wereld op zijn gemak gaan voelen en vond hij dat hij rekening moest houden met de gevoelens van de mensen. Als hij in de­ze week met het nieuws kwam, maakte dat hem tot een uitgestotene.

Hij liep heen en weer en dacht na en besloot ten slotte geen besluit te nemen, in elk geval voorlopig nog niet. Eerst zou hij de feiten on­derzoeken. Hij moest er zeker van zijn dat die bekentenis geen verzin­sel van McPherson was. Hij moest uitzoeken of er inderdaad een meis­je dat Rebecca Jenkins heette uit het stuwmeer was opgedregd, of er ooit een huis bij de kreek had gestaan en zo ja, wat er was gebeurd met degenen die daar hadden gewoond.

Hij maakte in de kamer van Bettijane (die hij een vrije dag had ge­geven opdat ze naar Portland kon rijden om haar moeder op te halen) een fotokopie van McPhersons bekentenis, deed het origineel in een en­velop, plakte die dicht en borg hem op in de kluis. Vervolgens vouwde hij de kopie op, stak hem in de zak van zijn jasje en ging lunchen bij Kitty's Diner. Hij was anders niet geneigd zijn gevoelens te analyseren, maar nu hij door Main Street liep, viel het hem toch wel op hoe para­doxaal zijn gemoed op dat moment was. In zijn hoofd spookten moord, zelfmoord en het ophangen van onschuldige mensen, maar tegelijker­tijd kon hij zich niet herinneren wanneer hij ooit zo tevreden met zijn leven was geweest.