3

I

Vrijdagmorgen, en het was te laat voor uitvluchten. Als de schappen niet vol stonden, als de ruiten niet glansden, als de deur niet was geverfd, als de straat niet was geveegd, als de hond niet was getrimd, als de schom­mel niet was gerepareerd, als de lakens niet waren gestreken, als de taar­ten niet waren besteld, dan was het nu te laat. Er waren mensen geko­men die graag wat geld wilden uitgeven om plezier te hebben, dus alles wat niet was afgemaakt zou nog even onvoltooid moeten blijven.

'Geen twijfel mogelijk,' had Dorothy Bullard tegen haar man gezegd, toen ze opstond en de zon op de vensterbank zag schijnen. 'Dit wordt het beste festival tot nu toe.'

Daar leek het inderdaad op. Toen ze even voor achten uur door Main Street reed, was het daar al drukker dan op een normale zaterdagmid­dag, en het deed haar goed om onder al die mensen op de trottoirs maar heel weinig bekende gezichten te zien. Dit waren bezoekers, mensen die de vorige avond naar hun motel- of pensionkamer waren gekomen en die naar het centrum waren gelopen of gereden om hun weekend met ham, eieren en een beetje Evervilliaanse gastvrijheid te beginnen.

Zodra ze bij de Kamer van Koophandel was aangekomen, ging ze naar Gilholly, die zijn kamer aan dezelfde gang had, om te horen of er nog nieuws was over Phoebe Cobb. Gilholly was er nog niet, maar Dorothy's favoriete agent, Ned Bantam, zat met de festivaleditie van de Tribune en een pak melk voor zich achter zijn bureau.

'Het belooft een prima weekend te worden, Dottie schatje,' zei hij grijnzend. Ze had hem meermalen verboden haar zo aan te spreken, maar hij deed het toch en deed het met zoveel charme dat ze er maar over opgehouden was.

'Hebben jullie Joe Flicker al gearresteerd?'

'Dan moeten we hem eerst vinden.'

'Jullie hebben hem niet gevonden?'

'Als we hem hadden gevonden, hadden we hem gearresteerd, Dottie,' antwoordde Ned. 'Kijk niet zo moeilijk. We krijgen hem heus wel.'

'Denken jullie dat hij gevaarlijk is?'

'Dat moet je aan Morton Cobb vragen,' zei Ned. 'Al ben je dan een beetje te laat.'

'Hoe bedoel je?'

'Wist je het nog niet?' zei Ned. 'Die arme kerel is vannacht gestor­ven.'

'O mijn god.' Dorothy voelde zich opeens misselijk. 'Dus midden in dit weekend krijgen we een jacht op een moordenaar?'

'Zo houden we de spanning erin, nietwaar?'

'Dat is helemaal niet leuk,' zei Dorothy. 'We werken er het hele jaar aan om...'

'Maak je geen zorgen,' zei Ned. 'Flicker zit waarschijnlijk allang in Idaho.'

'En zij?' zei Dorothy. Ze kende Phoebe alleen van gezicht. Die vrouw verbeeldde zich heel wat, was haar indruk geweest.

'Wat is er met haar?'

'Wordt ze gearresteerd?'

'Jed heeft Barney haar huis de hele nacht in de gaten laten houden voor het geval Flicker terug zou komen, maar dat doet hij heus niet. Ik bedoel maar, waarom zou hij dat doen?'

Dorothy gaf geen antwoord, al lag er een op het puntje van haar tong. Liefde natuurlijk. Hij kon terugkomen uit liefde.

'Dus hij was nergens te bekennen?'

Ned schudde zijn hoofd. Dorothy vond het ergens wel een prettig idee dat de minnaar van dat mens van Cobb niet bij haar terug was geko­men. Ze had alle rendez-vous gehad die ze ooit zou krijgen. Nu zou ze de prijs moeten betalen.

Nu haar zorgen enigszins waren weggenomen, vroeg ze Ned of hij haar op de hoogte wilde houden van de jacht op de moordenaar, en daarna ging ze aan het werk. Ze was ervan overtuigd dat zelfs als de misdadiger niet in Idaho was, hij in ieder geval te ver weg was om de komende drie dagen te kunnen bederven.

2

Hij was haar niet komen halen. Dat was de gedachte waarmee Phoebe wakker werd. Ze had bij de achterdeur staan wachten en wachten tot het daglicht alle sterren uit de hemel had verdreven, en hij was haar niet komen halen.

Ze zat nu aan de keukentafel met de resten van een bord pannekoe­ken tussen haar ellebogen, en vroeg zich af wat ze moest doen. Aan de ene kant dacht ze: ga nu weg, zolang het nog kan. Als je hier blijft, moet je tegenover iedereen die je tegenkomt de treurende weduwe uithangen. En dan moet je ook nog de hele begrafenis regelen en de verzekerings-

polissen doornemen. En vergeet Gilholly niet. Die komt vast en zeker terug om me nog meer vragen te stellen.

Maar toen was er een ander stemmetje en dat gaf haar een heel an­der advies. Als je nu de stad uitgaat, vindt hij je nooit meer, zei die stem. Misschien is hij verdwaald in het donker, misschien heeft Morton hem ernstiger verwond dat jij dacht, misschien ligt hij ergens dood te bloe­den.

Het komt hierop neer, zei die stem: heb je genoeg vertrouwen in hem om te geloven dat hij je komt halen? Zo niet, ga dan nu weg. Zo wel, verzamel dan al je moed en blijf hier.

Wanneer het zo eenvoudig werd geformuleerd, was het eigenlijk wel duidelijk wat ze moest doen. Natuurlijk vertrouwde ze hem. Natuur­lijk, natuurlijk.

Ze zette een pot erg sterke koffie om over haar vermoeidheid heen te komen, nam een douche, fatsoeneerde haar haar en kleedde zich aan. Om kwart voor negen, net toen ze naar de praktijk wilde gaan, ging de telefoon. Ze vloog eropaf en griste de hoorn van de haak, met bonkend hart, maar wat ze te horen kreeg, was die vervelende stem van Gilholly.

'Ik wou alleen even weten waar je was,' zei hij.

'Ik stond net op het punt naar mijn werk te gaan,' zei Phoebe. 'Dat wil zeggen, als jij dat goed vindt.'

'Dan weet ik dus waar je te vinden bent.'

'Ja.'

'Je vriend is gisteravond niet thuisgekomen.'

Ze had al bijna nee gezegd toen ze besefte dat hij haar geen vraag stelde: hij deelde haar iets mee. Hij wist al dat Joe niet naar huis was teruggekomen. Dat betekende dat een van zijn mannen de hele nacht het huis in de gaten had gehouden; en dat betekende weer dat Joe die man misschien had gezien en daarom op een afstand was gebleven. Dat alles ging in enkele seconden door haar hoofd, maar niet zo snel dat hij haar stilte niet opmerkte.

'Ben je er nog?' vroeg Gilholly.

Ze was blij dat dit een telefoongesprek was en ze de glimlach die zich over haar gezicht verspreidde niet hoefde te verbergen.

'Ja.' Ze deed haar best om haar opluchting niet in haar stem te laten doorklinken. 'Ja, ik ben er nog.'

'Als hij contact met je probeert op te nemen...'

ik weet het, ik weet het. Dan zal ik je bellen, Jed. Dat beloof ik.'

Ze legde de hoorn op de haak en bleef bevend op de trap zitten. Toen waren er opeens tranen van opluchting en geluk, en het duurde wel tien minuten voordat ze die tranen voldoende onder controle had om te kun­nen opstaan en haar gezicht te kunnen wassen.

                                                             3

Ondanks de inspanningen van de vorige avond was Buddenbaum zoals altijd enkele minuten voor zonsopgang wakker geworden, onder invloed van een lichaamsklok die zo nauwkeurig was afgesteld dat hij in bijna tachtig jaar geen enkele zonsopgang had gemist. Per slot van rekening was alles wat hij deed een epos, en hij kende niets dat zo dramatisch was als wat zich iedere morgen en avond afspeelde. Toch had de over­winning van het licht op de duisternis die ochtend een bijzondere bete­kenis. Het licht viel op het schouwtoneel van een verhaal dat, zo hoop­te hij, langer in de herinnering zou voortleven dan alle andere verhalen uit de geschiedenis.

Het was anderhalve eeuw geleden dat hij het zaad had gezaaid waar­uit Everville was ontsproten, anderhalve eeuw waarin hij nog veel meer zaadjes had uitgestrooid, hopend op een apotheose. De meeste jaren wa­ren eenzaam en frustrerend geweest, jaren waarin hij door het hele land had gezworven, altijd een vreemdeling, altijd een buitenstaander. Na­tuurlijk waren er voordelen verbonden aan de staat waarin hij verkeer­de, al was het alleen maar dat hij zich zo gemakkelijk los had kunnen maken van de misdaden en kwellingen en tragedies die de pioniersdroom van het paradijs al binnen zo korte tijd hadden verzuurd. Zelfs in een stadje als Everville was nog maar weinig over van het hartstochtelijke, zuivere droombeeld van de zielen met wie hij in Independence, Missouri, contact had gelegd. Het was een droombeeld dat gevoed werd door wanhoop en onwetendheid, maar welke zwakheden en absurditeiten er ook aan verbonden waren geweest, hij was er op een bepaalde manier toch door ontroerd. En de herinnering ontroerde hem npg steeds.

Er was in die harde harten iets geweest om voor te sterven, en dat was een grotere gave dan degenen die ermee gezegend waren zelf be­seften, een gave die degenen die na hen waren gekomen niet hadden ontvangen. Dat was een prozaïsch stelletje, vond Owen, bouwers van nieuwbouwwijken en oprichters van commissies: mannen en vrouwen die alle gevoel voor de broze, verschrikkelijke heiligheid van de dingen verloren hadden.

Er waren natuurlijk altijd uitzonderingen, zoals de jongen die in het bed achter hem lag te slapen. Hij en de kleine Maeve O'Connell zou­den elkaar heel goed begrepen hebben, dacht Owen. En na al die jaren was zijn instinct zo scherp geworden dat hij iemand als Seth meestal binnen enkele uren na aankomst in een nieuwe stad kon vinden. In al­le steden en dorpen waren er een of twee jonge mensen die droombeel­den hadden of gehamer hoorden of in tongen spraken. Jammer genoeg, hadden velen van hen hun toevlucht gezocht in drugs, vooral in de grotere steden. Hij vond ze op groezelige straathoeken, waar ze in drugs handelden en onderwijl met één oog naar de hemel keken, en dan leid­de hij ze voorzichtig weg naar een kamer als deze (in hoeveel van dit soort kamers was hij geweest? tienduizenden), waar ze visioenen uit­wisselden tegen sodomie.

'Owen?'

Het haar van de jongen lag over het kussen gespreid alsof hij zweef­de.

'Goedemorgen,' antwoordde Owen.

'Kom je niet meer in bed?'

'Hoe laat is het?'

'Bijna zeven uur,' zei Seth. 'We hoeven nog niet op te staan.' Hij rek­te zich uit en gleed daarbij over het bed.

Owen keek naar het bosje haar onder de armen van de jongen en vroeg zich af hoe verlangen ontstond.

ik moet vandaag op verkenning uit,' antwoordde hij. 'Heb je zin om mee te gaan?'

'Dat hangt ervan af wat je gaat verkennen,' zei Seth, terwijl hij zich­zelf schaamteloos betastte onder het laken.

Owen glimlachte en liep naar het voeteneind van het bed. De jongen was in één nacht tijd van een verschoppeling in een verleider veranderd. Hij tilde het laken nu tussen zijn knieën op, net hoog genoeg om Owen een blik op zijn achterste te gunnen.

'Och, we kunnen hier nog wel een uurtje blijven,' gaf Owen toe, en hij trok de ceintuur uit de ochtendjas om de jongen te laten zien wat hij zich had aangehaald. Seth kreeg een kleur. Zijn gezicht, hals en borst werden op slag rood.

'Dat gebeurde ook in mijn droom,' zei hij.

'Leugenaar.'

'Echt waar,' protesteerde Seth.

Het laken hing nog als een tent over zijn opgetrokken knieën. Owen maakte geen aanstalten het weg te trekken en knielde alleen tussen Seth's voeten neer en keek naar hem. Zijn pik stak uit zijn ochtendjas naar voren.

'Vertel het me...' zei hij.

'Wat moet ik je vertellen?'

'Wat je droomde.' Seth keek nu een beetje aarzelend. 'Toe dan,' zei Owen, 'of ik bedek hem weer.'

'Nou,' zei Seth. 'Ik droomde... O, dit klinkt zo stom.'

'Voor de dag ermee.'

ik droomde...' Hij wees naar Owens pik. ik droomde dat hij een ha­mer was.'

'Een hamer?'

'Ja. Ik droomde dat hij van je gescheiden was, weet je, en ik had hem in mijn hand, en het was een hamer.'

Hoe vreemd dat beeld ook was, in het licht van het gesprek dat ze de vorige avond op straat hadden gehad, vond Owen het helemaal niet zo absurd. Maar er kwam nog meer.

ik gebruikte hem om een huis te bouwen.'

'Verzin je dit?'

'Nee. Ik zweer het je. Ik zat op het dak van dat huis. Het was alleen een houten geraamte, maar het was een groot huis, ergens op de berg, en er waren spijkers die net kleine staafjes van vuur waren, en je pik...' Hij richtte zich half op en stak zijn hand uit om de kop van Owens stij­ve aan te raken. 'Je pik sloeg die spijkers erin. Hielp me mijn huis te bouwen.' Hij keek op naar Owens gezicht en haalde zijn schouders op. ik zei je toch dat het stom was.'

'Waar was de rest van mij?' wilde Owen weten.

'Dat weet ik niet meer,' zei Seth.

'Huh.'

'Niet kwaad worden.'

ik word niet kwaad.'

'Het was gewoon een stomme droom. Ik dacht aan dat gehamer en... moeten we het er nog langer over hebben?' Hij schoof zijn hand om Owens geslacht, dat aan omvang en stevigheid had ingeboet tijdens het verhaal over wat het in Seth's droom had gedaan, en probeerde het met strelingen weer in dezelfde staat als daarstraks te krijgen. Maar tot Seth's grote teleurstelling lukte dat niet.

'We hebben vanmiddag nog wel wat tijd,' zei Owen tegen hem.

'Goed,' zei Seth. Hij liet zich weer op het bed zakken en trok het la­ken van zijn onderlichaam weg. 'Maar hiermee is het een beetje lastig lopen.'

Owen keek met een vaag gevoel van onbehagen naar het bijna haarloze kruis. Hij werd niet verontrust door de aanblik zelf - het instru­mentarium van de jongen was mooi, zij het enigszins vreemd gepro­portioneerd - maar door de gedachte dat zijn mannelijkheid zou worden gebruikt om op spijkers van vuur te hameren, terwijl de rest van zijn li­chaam uit de herinnering was verdwenen.

Meestal waren dromen natuurlijk waardeloos. Luchtbellen in de ko­kende soep van een slapende geest, uiteenspattend zodra ze aan de op­pervlakte kwamen. Maar soms waren het onthullingen over het verle­den, en soms waren het voorspellingen, en soms manifestaties van het heden. En soms - o, dat was zeldzaam, maar hij had het meegemaakt - waren het tekenen dat de belofte van de Kunst geen loze belofte was:

dat de menselijke geest verleden, heden en toekomst als één eeuwig mo­ment kon kennen. Hij geloofde niet dat Seth's droom van huis en ha­mer tot die categorie behoorde, maar toch had die droom iets waardoor zijn handpalmen klam werden en de haartjes in zijn nek overeind gin­gen staan. Er zat iets achter, al kon hij niet bevroeden wat.

'Waar denk je aan?'

Seth keek met een zorgelijke uitdrukking op zijn smalle, bleke gezicht naar hem op.

'Kruispunten,' antwoordde Owen.

'Wat is daarmee?'

'Daar gaan we vanmorgen naar zoeken.' Hij kwam van het bed en ging naar het toilet om te pissen. 'Ik wil het eerste kruispunt in de stad vinden.'

'Waarom?' wilde Seth weten.

Hij dacht erover om tegen de jongen te liegen, maar waarom zou hij dat doen? Het antwoord was toch een paradox.

'Omdat mijn reis eindigt waar de wegen elkaar kruisen,' zei hij.

'Wat betekent dat?'

'Dat betekent... dat ik hier niet erg lang meer zal zijn,' zei Owen van­uit de deuropening van de badkamer. 'Daarom moeten we ons goed amuseren.'

De jongen keek terneergeslagen. 'Wat moet ik doen als jij weg bent?' zei hij.

Owen dacht een ogenblik na. Toen zei hij:

'Misschien een huis bouwen?'