3
I
Harry keerde later die dag naar Morningside Heights terug en hield het huis drie dagen lang in de gaten, omdat het altijd mogelijk was dat Kissoon terug zou komen. Hij wist niet precies wat hij met Kissoon zou doen, maar voelde zich zekerder van zichzelf omdat hij de speelkaarten en de landkaart in zijn bezit had. Beide, vermoedde hij, waren van waarde voor Kissoon. Ze zouden Kissoon er waarschijnlijk van weerhouden Harry te doden, omdat hij dan nooit te weten zou komen waar ze verborgen waren. Tenminste, daar ging Harry van uit.
Het bleek allemaal tijdverspilling te zijn. Na drie dagen van bijna voortdurend wachten, drie dagen waarin hij nog geen glimp van Kissoon had opgevangen, ging hij naar het huis terug. De Lix aan de voet van de trap was nu een korstige vlek op de vloerplanken geworden. Kissoons slaapkamer was inmiddels overhoopgehaald, vermoedelijk door de voormalige bewoner die op zoek naar de kaarten was geweest. Hij zou niet terugkomen, vermoedde Harry. Hij was hier klaar. Hij was op weg ergens naartoe.
De volgende dag vertrok Harry naar North Dakota en begon hij aan iets dat hem de volgende zeven weken van zijn leven volledig zou bezighouden. De enige die hij op de hoogte stelde, was Norma. Ondanks haar vragen weigerde hij haar nadere details te geven, want hij was bang dat Kissoon een agent onder de doden had en dat die zou kunnen meeluisteren. De enige ander aan wie hij het bijna had verteld, was Grillo, maar hij had uiteindelijk besloten dat niet te doen. Hij had nooit zeker geweten wat Grillo van plan was en ook niet tot welk kamp hij behoorde. Als Harry iets aan Grillo vertelde om met behulp van diens Rif beter in staat te zijn Kissoon te vinden, riskeerde hij dat de informatie ook bij de vijand terecht zou komen. Het was beter om stilletjes te verdwijnen. Dan zouden ze denken dat hij dood was of anderszins onschadelijk gemaakt.
Harry bracht elf dagen in North Dakota door, eerst in Jamestown en daarna in Napoleon en Wishek, waar hij bij toeval een spoor oppikte dat hem naar het westen leidde, de Badlands in. Daar was hij, in een tijd van verschrikkelijke hitte aan het eind van juli, Kissoon op een dag
of hooguit twee dagen genaderd, maar Kissoon was verder gegaan, met achterlating van opnieuw een bloedbad. Ditmaal was er geen brand geweest die de bizarre aard van de lijken camoufleerde, en na korte tijd werden alle meldingen van het incident verboden. Maar Harry had genoeg informatie kunnen verzamelen om er zeker van te zijn dat Kissoon hier had gedaan wat hij ook in New York had gedaan: een groep ballingen uit Quiddity vinden en vernietigen. Hij kon niet ontdekken of die ballingen ook op het punt hadden gestaan een deur te openen om in de Metakosmos terug te komen, maar hij nam aan van wel. Waarom zou Kissoon anders de moeite nemen ze af te slachten?
Die veronderstelling ging gepaard met een vraag die hem al had beziggehouden sinds hij uit New York was vertrokken. Waarom kregen die ballingen, nadat ze zo lang in de Kosmos hadden geleefd, nu opeens toegang tot Quiddity? Hadden ze plotseling een bezwering ontdekt die deuren opende waar vroeger alleen massieve muren waren geweest? Of werden die muren om de een of andere reden dunner? Was de scheidingswand tussen deze wereld en de Metakosmos zwak geworden?
De hitte maakte hem niet bepaald evenwichtiger. Toen hij nog in Wishek was, waar hij hoopte te ontdekken waar Kissoon nu naartoe was gegaan, werden zijn angsten steeds groter. Het was of de hitte hallucinaties bij hem verwekte. Twee keer in even zoveel dagen meende hij Kissoon te zien lopen en achtervolgde hij hem, om voorbij een hoek opeens te constateren dat de straten leeg waren. En tegen de avond, als de scherpe lijnen van de wereld vager werden, was het of hij de schaduwen zag bewegen. Het leek wel of de duisternis de zwakste plek in de muur van de Kosmos was en of daar de eerste barsten ontstonden.
Om zich enigszins gerust te stellen keek hij naar de mensen om hem heen, die geharde, ongecompliceerde mannen en vrouwen die deze vreugdeloze uithoek van de planeet tot woonplaats hadden gekozen. Het kon bijna niet anders of ze beschikten over een moeizaam verworven waarheid die hen hielp het delirium op een afstand te houden. Hij kon daar natuurlijk niet rechtstreeks naar vragen (ze waren al argwanend genoeg), maar hij luisterde aandachtig naar hun gesprekken, want misschien kon hij daar een eenvoudige wijsheid uit afleiden die hij kon gebruiken tegen de waanzin die hem bekroop. Maar ook dat leverde niets op. Deze mensen waren even somber en wreed en troosteloos als iedereen die hij had ontmoet. Overdag deden ze met een nors gezicht hun doffe plicht en hielden hun gevoelens zorgvuldig verborgen, 's Avonds werden de mannen dronken (en soms gewelddadig), terwijl de vrouwen thuisbleven en naar dezelfde praatshows en politieseries keken die de hersenen in het hele land aantastten.
Hij was dan ook blij dat hij uiteindelijk naar Minnesota kon gaan.
Hij had over sektemoorden bij Duluth gelezen en hoopte te ontdekken dat Kissoon daar de hand in had gehad. Hij werd teleurgesteld. Op de dag na zijn aankomst werden de sekteleden, twee broers en hun gezamenlijke vriendin, alle drie zo psychotisch als een deur, gearresteerd en bekenden ze de slachtpartij.
Terwijl het spoor steeds onduidelijker werd, dacht hij erover om naar Grillo in Omaha te gaan. Hij deed dat niet graag, want Grillo's minachting zat hem nog dwars, maar hij kreeg steeds meer het gevoel dat hij geen keus had. Hij stelde het telefoontje naar Grillo een dag uit. Toen verdreef hij zijn ergernis met een halve fles whiskey en draaide het nummer, om vervolgens te ontdekken dat Grillo niet thuis was. Hij wilde geen boodschap inspreken, want zelfs dat zou tot de verkeerde oren kunnen doordringen. In plaats daarvan dronk hij de rest van de wiskey op en toen hij naar bed ging, was hij zo dronken als hij in geen jaren was geweest.
En hij droomde; droomde dat hij weer in Wyckoff Street was, daar in die groezelige kamer met de demon die broeder Hess had vermoord. Het vlees van die demon was als as in een windvlaag, vervagend en oplichtend in de stoffige lucht.
De demon had zichzelf in de lange uren van die confrontatie vele namen gegeven: de Hammermiet, Peter de Nomade, Luie Susan. Maar tegen het eind had het wezen, uit vermoeidheid of uit verveling, al die namen opgegeven, op één na.
'Ik ben D'Amour,' had het wezen keer op keer gezegd. 'Ik ben jij en jij bent liefde en daardoor draait de wereld.'
De demon had die onzin waarschijnlijk wel twee- of driehonderd keer herhaald, telkens op een andere manier - als wijsheid van de preekstoel, als een uitnodiging tot geslachtsgemeenschap, als liedje bij het touwtjespringen - totdat de woorden zo krachtig in Harry's hoofd waren geprent dat hij ze nooit meer zou vergeten.
Vreemd genoeg was hij erg kalm toen hij uit die droom ontwaakte. Het was of zijn onderbewustzijn een verband had gelegd dat zijn bewuste geest niet kon leggen, of het hem die verschrikkelijke tijd als een bron van wijsheid had aangewezen.
Met een bonkend hoofd ging hij op zoek naar een cafetaria die dag en nacht geopend was. Hij vond er een aan de snelweg en bleef daar tot het eerste ochtendlicht zitten, piekerend over die woorden. Het was natuurlijk niet de eerste keer dat hij dat deed. Veel prettige herinneringen waren in zijn brein gestorven, waren voorgoed verdwenen in de vergetelheid die het geluk te wachten staat, maar de woorden van de demon hadden zijn hoofd nooit verlaten.
Ik ben jij, had de demon beweerd. Nou, dat was duidelijk genoeg.
Welke infernale verleider had niet geprobeerd zijn slachtoffer te verleiden met het idee dat het allemaal een spel met spiegels was?
En jij bent liefde, had de demon gemompeld. Dat was ook nog wel te verklaren. Per slot van rekening heette hij D'Amour.
En daardoor draait de wereld, had de demon gefluisterd. Een cliché natuurlijk, dat nagenoeg iedere betekenis had verloren omdat het zo vaak was herhaald. Het bood geen enkel inzicht.
En toch hadden die woorden een betekenis; daar was hij zeker van. De woorden waren bedacht als val, met als lokaas een klein beetje betekenis. Hij had gewoon nooit begrepen wat die betekenis was. En hij vond het antwoord ook niet toen hij daar zat na te denken, zes koppen koffie lang, gevolgd - bij het aanbreken van de nieuwe dag - door Canadese bacon en drie gebakken eieren. Hij zou gewoon verder moeten gaan en erop vertrouwen dat het lot hem naar Kissoon zou brengen.
Versterkt door het voedsel ging hij naar zijn motel terug en keek daar weer op de kaart die hij uit dat krot in Morningside Heights had meegenomen.
Kissoon had nog meer plaatsen op de kaart aangegeven, al hadden die kennelijk geen van alle zoveel betekenis voor hem gehad als New York of Jamestown. Er was zo'n plaats in Florida, een in Oregon, en er waren er twee in Arizona, en verder nog zo'n stuk of zes. Waar moest hij beginnen?
Hij koos voor Arizona, al was het alleen maar omdat hij eens van een vrouw had gehouden die in Phoenix geboren en getogen was.
2
Hij deed vijf dagen over de reis en kwam uiteindelijk in Mammoth, Arizona, terecht, waar op een straathoek een vrouw met een stem als water over rotsen hem bij zijn naam riep. Ze was erg klein. Haar huid was als bruin papier dat verkreukeld was door het vele gebruik, en haar ogen stonden zo diep in hun kassen dat hij er niet helemaal zeker van kon zijn of ze op hem gericht waren.
'Ik ben Maria Lourdes Nazareno,' had ze tegen hem gezegd, 'Ik heb zestien dagen op je gewacht.'
'Ik wist niet dat ik hier verwacht werd,' zei Harry. 'Altijd,' zei de vrouw. 'Hoe gaat het trouwens met Tesla?' 'Je kent Tesla?'
'Ik heb haar drie jaar geleden op deze zelfde straathoek ontmoet.' 'Een populaire plek,' merkte Harry op. 'Is er iets bijzonders aan deze plaats?'
'Ja,' antwoordde de vrouw met een lachje, 'Ik. Hoe gaat het met haar?'
'De laatste keer dat ik haar sprak, was ze nog net zo gek als altijd,' zei Harry.
'En jij? Ben jij ook gek?'
'Heel waarschijnlijk wel.'
Zo te zien was de vrouw tevreden over dat antwoord. Ze bracht haar hoofd omhoog en voor het eerst zag Harry haar ogen. De irissen hadden gouden vlekjes.
'Ik heb Tesla een pistool gegeven,' ging de vrouw verder. 'Heeft ze dat nog?' Harry gaf geen antwoord. 'D'Amour?'
'Ben jij wat ik denk dat jij bent?' mompelde Harry.
'Wat bedoel je?'
'Dat weet je verdomd goed.'
Opnieuw die glimlach. 'Je kunt het aan de ogen zien, hè? Tesla zag het niet. Maar ik denk dat ze die dag high was.'
'Zijn jullie met velen?'
'We zijn met erg weinig,' antwoordde Maria, 'en het grootste deel van ons is Sapas Humana. Maar er is een klein stukje...' Ze deed haar duim en wijsvinger een centimeter van elkaar om te demonstreren hoe klein. 'Een klein stukje van mij voelt zich geroepen door Quiddity. Dat maakt me wijs.'
'Hoe?'
'Het laat me zien dat jij en Tesla eraan komen.'
is dat alles wat je ziet?'
'Hoezo? Had je iets in gedachten?'
'Ja.'
'Wat?'
'Kissoon.'
De vrouw huiverde zichtbaar. 'Dus je zit achter hèm aan.'
'Is hij hier?'
'Nee.'
is hij hier geweest?'
'Nee. Hoezo? Verwacht je hem?'
'Ik ben bang van wel.'
De vrouw keek zorgelijk. 'We dachten dat we hier veilig waren,' zei ze. 'We hebben niet geprobeerd een neirica te openen. We hebben de kracht niet. Daarom dachten we dat hij ons niet zou opmerken.'
ik ben bang dat hij weet dat jullie hier zijn.'
ik moet gaan. Ik moet iedereen waarschuwen.' Ze pakte Harry's hand vast. Haar handpalmen waren klam. 'Bedankt. Ik zal ooit iets voor je terugdoen.'
'Dat hoeft niet.'
'O, maar dat moet wel,' zei ze, en voordat Harry nog kon protesteren, was ze weg, de straat over en uit het zicht verdwenen.
Hij bleef in Mammoth overnachten, al was hij er vrij zeker van dat de vrouw de waarheid sprak en dat Kissoon dus niet in de buurt was. Vermoeid na al die weken van reizen, ging hij vroeg naar bed, om kort na één uur wakker te worden doordat er op zijn deur werd geklopt.
'Wie is daar?' mompelde hij, zoekend naar het lichtknopje.
Het antwoord was geen naam, maar een adres. 'Een-twee-een, Spiro Street,' zei een diepe, sissende stem.
'Maria?' Hij pakte zijn pistool en liep naar de deur, maar toen hij die had geopend, was er niemand meer op de gang.
Hij kleedde zich aan, ging naar de hal, vroeg de nachtportier waar Spiro Street was en liep naar buiten. De straat die hij zocht, bevond zich aan de rand van de stad en veel van de huizen verkeerden in zo'n slechte staat van onderhoud dat het hem verbaasde nog tekenen van bewoning te zien: roestige auto's op garagepaden, zakken vuilnis opgestapeld op de kale grond waar eens gazons waren geweest. Nummer honderdeenentwintig bevond zich in betere staat dan sommige andere huizen, maar bood evengoed een troosteloze aanblik. Harry legde zijn hand even op zijn pistool en ging toen naar de voordeur. Die stond op een kier.
'Maria?' zei hij. De stilte was zo diep dat hij zijn stem niet hoefde te verheffen.
Er kwam geen antwoord. Nadat hij nog een keer had geroepen, duwde hij tegen de deur, die wijd open zwaaide. Op de versleten vloerbedekking stond een dikke witte kaars op een etensbord, omringd door kralen. Maria zat daarvoor gehurkt, haar ogen neergeslagen.
'Ik ben het,' zei hij tegen haar. 'Harry. Wat wil je?'
'Op dit moment niets,' zei een stem achter hem. Hij tastte naar zijn pistool, maar voordat zijn hand zich daaromheen had gesloten, greep een koude hand zijn achterhoofd vast. 'Nee,' zei de stem simpelweg.
Hij liet zijn handen zonder wapen zien.
'Ik heb een boodschap...' zei Harry.
Een andere stem nu, de stem van degene die de boodschap in zijn motel had overgebracht. 'Ze wilde je spreken,' zei hij.
'Goed. Hier ben ik dan.'
'Alleen ben je verdomme veel te laat,' zei de eerste man. 'Hij had haar al gevonden.'
Harry's maag dreigde zich om te keren. Hij keek nog eens goed naar Maria. Er was geen teken van leven.
'O Jezus.'
'Het vloeken gaat je gemakkelijk af,' zei de boodschapper. 'Maria zei
dat je een heilig man was, maar daar geloof ik niets van.'
De hand verstrakte zich om Harry's achterhoofd en gedurende een misselijkmakend moment meende hij zijn schedel te horen kraken. Toen zei zijn kweller heel zachtjes: 'Ik ben jij, en jij bent liefde...'
'Hou op,' gromde Harry.
'Ik lees alleen maar je gedachten, D'Amour,' zei de man. 'Ik probeer na te gaan of jij onze vijand of onze vriend bent.'
'Ik ben geen van beide.'
'Jij bent een brenger van de dood, weet je dat? Eerst New York...'
'Ik ben op zoek naar Kissoon.'
'Dat weten we,' was het antwoord. 'Dat heeft ze ons verteld. Daarom zond ze haar geest uit, om hem te vinden. Opdat jij hem kon uitschakelen en een held kon worden. Daar droom je toch van?'
'Soms...'
'Zielig.'
'Na alle kwaad dat hij jullie volk heeft aangedaan, had ik eigenlijk verwacht dat jullie me graag zouden helpen.'
'Maria is gestorven om je te helpen,' was het antwoord. 'Haar leven is onze bijdrage aan de zaak. Ze was onze moeder, D'Amour.'
'O... Dat spijt me. Geloof me, ik wilde dit niet.'
'Zij wist beter wat je wilde dan jij,' zei de boodschapper. 'Daarom ging ze erop uit en vond hem voor je. Hij kwam achter haar aan en zoog haar ziel leeg, maar ze had hem gevonden.'
'Kon ze jullie nog vertellen waar hij is?'
'Ja.'
'Gaan jullie het mij vertellen?'
'Wat gretig,' zei de man die zijn achterhoofd vasthield, en hij boog zich dichter naar Harry's oor toe.
'Hij heeft jullie moeder vermoord, verdomme nog aan toe,' zei Harry. 'Willen jullie hem niet dood hebben?'
'Wat wij willen, doet niet ter zake,' antwoordde de andere zoon. 'Dat hebben we al lang geleden geleerd.'
'Laat mij het dan voor jullie willen,' zei Harry. 'Laat me een manier vinden om die schoft te doden.'
'Wat een moorddadig hart,' mompelde de man bij zijn oor. 'Waar blijf je nu met je metafysica?'
'Welke metafysica?'
'Ik ben jij, en jij bent liefde...'
'Dat is niet van mij,' zei Harry.
'Van wie dan wel?'
'Als ik dat wist...'
'Als je dat wist?'
'... zou ik hier misschien niet zijn om het vuile werk voor jullie op te knappen.'
Er volgde een lange stilte. Toen zei de boodschapper: 'Wat er hierna ook gebeurt...'
'Ja?'
'... of jij hem nu doodt of hij jou....'
'Laat me eens raden. Kom niet terug.'
'Precies.'
'Afgesproken.'
Weer een stilte. De kaars voor Maria flakkerde.
'Kissoon is in Oregon,' zei de boodschapper. 'In een plaats die Everville heet.'
'Weten jullie dat zeker?' Er kwam geen antwoord. 'Ja, natuurlijk weten jullie dat.' De hand ging niet van Harry's achterhoofd vandaan, al bleven beide zoons zwijgen. 'Hebben we verder nog iets met elkaar te bespreken?' vroeg Harry.
Opnieuw stilte.
in dat geval wil ik nu graag gaan. Ik moet morgen vroeg op pad.'
Nog steeds stilte. Ten slotte stak Harry zijn hand omhoog en streek aarzelend over zijn achterhoofd. De hand was weg en alleen het gevoel van het contact was achtergebleven. Hij keek om. Maria's beide kinderen waren verdwenen.
Hij blies de kaars uit die voor de dode vrouw stond en nam zwijgend afscheid van haar. Toen ging hij naar zijn hotel terug en keek hoe hij in Everville kon komen.