3

Het was niet muziek die haar uiteindelijk overeind liet komen, en even­min de handen van engelen. Het was een schreeuw die zich boven de echo's van de trompetten verhief en die haar grote schrik aanjoeg.

'Verdomme, O'Connell!' Ze kende die stem. Het was Whitney. 'God­allemachtig! Wat heb je gedaan?' schreeuwde hij.

Ze kwam overeind en begon op het kabaal af te lopen. Na het felle wit van de sneeuwstorm raakten haar ogen maar moeilijk gewend aan het halfduister. Hoe dieper ze in het bos doordrong, des te donkerder werd het, maar de razernij in Whitney's stem dreef haar voort. Ze sloeg geen acht op wat ze op haar weg vond. De trompetten waren tot zwij­gen gekomen. Misschien hadden de engelen hem tekeer horen gaan, dacht Maeve, en wilden ze hun harmonieuze geluiden niet in onreine lucht laten horen. Of misschien wachtten ze alleen maar even af om te zien wat menselijke razernij was.

'Jij wist het!' schreeuwde Whitney nu. 'Jij heb ons in de hel gebracht!'

Maeve kon hem nu zien. Ze zag hem tussen de bomen lopen en in de schaduw naar zijn slachtoffer zoeken.

'O'Connell? O'Connell! Hiervoor zul je branden in een zee van vuur. Branden en branden en...'

Hij bleef staan, draaide zich met een ruk om en zag Maeve meteen. Voordat ze zich kon terugtrekken, schreeuwde hij: ik zie je wel! Kom hier, klein kreng!'

Maeve had geen keus. Hij had zijn geweer op haar gericht. En nu ze tussen de bomen door naar hem toeliep, zag ze dat hij niet alleen was. Sheldon Sturgis en Pottruck stonden maar een paar meter van hem van­daan. Sturgis zat tegen een boom aan, doodsbang voor iets in de tak­ken boven hem, waarop hij zijn geweer had gericht. Pottruck keek met een grijns op zijn stompzinnige gezicht naar Whitney's fratsen.

'O'Connell?' riep Whitney. ik heb hier je kleine meisje.' Hij richtte zijn geweer nog wat preciezer. 'Als ik de trekker overhaal, raak ik haar precies tussen de ogen. En ik zal het doen ook. Hoor je me, O'Connell?'

'Niet schieten,' zei Sturgis. 'Dan komt het terug.'

'Het komt toch wel terug,' zei Whitney. 'O'Connell heeft het gestuurd om onze zielen te halen.'

'O Jezus Christus in de Hemel...' snikte Sturgis.

'Daar blijven staan,' zei Whitney tegen Maeve. 'En nu roep je naar

je pappie en zeg je tegen hem dat hij zijn demon van ons weg moet hou­den, anders schiet ik je dood.'

'Hij heeft niet... hij heeft geen demonen,' zei Maeve. Ze wilde Whit­ney niet laten blijken dat ze bang was, maar ze kon zich niet beheersen. De tranen liepen over haar wangen.

'Zeg het tegen hem,' zei Whitney, 'roep het maar.' Hij stak zijn ge­weer in Maeves richting en het was nu nog maar zo'n dertig centime­ter van haar gezicht vandaan. 'Als je niet roept, schiet ik je dood. Jij bent het kind van de duivel, dat ben je. Het is geen misdaad om zulk gebroed te doden. Toe dan. Roep hem.'

'Papa?'

'Harder!'

'Papa?'

Er kwam geen antwoord uit het halfduister. 'Hij hoort me niet.'

'Ik hoor je, kind,' zei haar vader. Ze keek in de richting van zijn stem en daar was hij. Hij kwam uit de duisternis naar haar toe.

'Laat je geweer vallen!' schreeuwde Pottruck hem toe.

Zodra hij dat deed, begonnen de trompetten weer, nog luider dan te­voren. De muziek sloeg zich met zo'n geweld om Maeves hart dat ze moest hijgen om lucht te krijgen.

'Wat is er?' hoorde ze haar vader zeggen. Ze keek weer in zijn rich­ting en zag dat hij nog steeds dichterbij kwam.

'Blijf waar je bent!' schreeuwde Whitney, maar haar vader liep door.

Er volgde geen tweede waarschuwing. Whitney schoot op hem, niet één keer maar twee keer. De ene kogel trof hem in zijn schouder en de andere in zijn buik. Hij strompelde door, maar voordat hij nog twee stappen kon zetten, zakte hij door zijn benen en viel hij op de grond.

'Papa!' schreeuwde ze, en ze zou naar hem toe zijn gegaan, als op dat moment de trompetten niet weer een salvo hadden laten horen, en ter­wijl hun muziek in haar opsteeg, maakten felle uitbarstingen van wit licht de wereld onzichtbaar. Ze viel in onmacht neer.

'Ik hoor het komen...'

'Hou je bek, Sturgis.'

'Het komt! Het komt terug. Whitney! Wat moeten we doen?'

Maeve kwam bij van Sturgis' schelle kreten. Ze deed haar ogen open en zag haar vader liggen waar hij was gevallen. Hij bewoog nog, zag ze, zijn handen grepen ritmisch naar zijn buik, zijn benen stuiptrekten.

'Whitney!' krijste Sturgis. 'Het komt terug.'

Ze kon hem niet zien, maar hoorde wel het zwiepen van de takken, alsof er plotseling een wind was opgestoken. Whitney zat te bidden.

'Onze Vader die in de Hemelen zijt...'

Maeve bewoog haar hoofd een beetje, in de hoop een glimp van het

trio op te vangen zonder de aandacht op zichzelf te vestigen. Whitney zat op zijn knieën, Sturgis zat nog tegen de boom en Pottruck keek wild zwaaiend omhoog in de takken: 'Kom dan, verrekte klootzak! Kom dan!'

Blijkbaar waren ze Maeve vergeten. Ze kwam voorzichtig overeind en zocht steun bij de dichtstbijzijnde boomstam. Toen keek ze achter­om naar haar vader, die zijn hoofd een paar centimeter van de grond had getild en naar Pottruck keek. Pottruck schoot nu omhoog in de zwiepende takken.

Sturgis krijste: 'Christus, nee!' Whitney begon overeind te komen, en op datzelfde moment kwam een gedaante die Maeve in haar verbijste­ring niet van de omringende takken kon onderscheiden, een gedaante even donker als de takken en met dezelfde zwiepende bewegingen, op Pottruck neer.

Wat het ook was, het was geen engel. Het had geen veren. Het was niet rood of blauw of goudkleurig. Het beest was naakt, daar was ze tamelijk zeker van, en zijn huid glom. Dat was alles wat ze kon zien voordat het Pottruck oppakte en wegdroeg, de boom in.

Hij gilde en krijste, en hoe hartgrondig Maeve de man ook haatte, ze wou nu dat ze hem voor deze kwelling kon behoeden, al was het alleen maar om een eind aan zijn gekrijs te maken. Ze hield haar handen over haar oren, maar zijn kreten vonden een weg tussen haar vingers door en zwollen aan. Intussen kwam er van alles uit de takken naar bene­den. Eerst kwam het geweer en toen druppelde er bloed omlaag. Toen viel een van Pottrucks armen uit de boom, gevolgd door een stuk vlees dat ze niet kon thuisbrengen, en toen nog een stuk. En nog steeds schreeuwde hij, hoewel het druppelen van het bloed nu een ware regen was geworden en zijn kronkelende ingewanden in glanzende lussen uit de boom glibberden.

Plotseling kwam Sturgis uit zijn schuilplaats en begon in de boom te schieten. Misschien verloste hij Pottruck uit zijn lijden, of misschien scheurde het beest gewoon de keel van de man eruit. Hoe dan ook, aan het afgrijselijke geluid kwam een eind en even later viel Pottrucks li­chaam, zo zeer toegetakeld dat het nog nauwelijks menselijk leek, uit de takken. Het bleef dampend op de grond liggen.

Het bladerdak kwam tot rust. Sturgis trok zich in de duisternis terug, hij probeerde zijn snikken te onderdrukken. Maeve verstijfde. Ze hoop­te vurig dat Whitney met hem mee zou gaan. Maar dat deed hij niet. In plaats daarvan begon hij naar haar vader te lopen.

'Zie je wat je deed doordat je de kwade aanriep?' zei hij.

ik... heb... niemand aangeroepen,' hijgde Harmon.

'Beveel het naar de hellepoel terug te keren, O'Connell. Beveel het!'

Maeve keek weer in Sturgis' richting. De man was gevlucht. Maar haar blik viel op Pottrucks geweer, dat onder de druipende takken lag, een meter van zijn lijk vandaan.

'Toon berouw,' zei Whitney tegen Harmon. 'Stuur die duivel terug naar waar hij vandaan komt, of anders schiet ik je handen eraf, en dan je pik, net zolang tot je smeekt om berouw te mogen tonen.'

Omdat Sturgis nu weg was en Whitney met zijn rug naar haar toe stond, hoefde Maeve niet meer zo voorzichtig te zijn. Met haar blik op de takken, waar het beest nog moest zitten, begon ze naar het geweer toe te lopen. Ze zag geen teken van het wezen, daarvoor was de wir­war van takken te dicht, maar ze voelde dat het naar haar keek.

'Alsjeblieft...' fluisterde ze naar het wezen, zo zachtjes dat Whitney het niet zou kunnen horen, 'doe me... geen kwaad...'

Het beest bewoog niet. Er schudde geen takje; er viel geen naald.

Ze keek naar de grond. Voor haar lag Pottrucks lichaam, dat niets menselijks meer had. Ze had wel vaker lijken gezien. Lijken in Ierse greppels, lijken in de goten van Liverpool, lijken langs de weg naar het beloofde land. Dit lijk was bloediger dan de meeste, maar het deed haar niet veel. Ze stapte eroverheen en bukte zich om het geweer op te pak­ken.

Toen ze dat deed, hoorde ze het ding boven haar een diepe zucht sla­ken. Ze verstijfde met bonkend hart en verwachtte ieder moment dat de klauwen haar van de grond zouden graaien. Maar nee. Weer een zucht, bijna vol droevenis. Ze wist dat het niet verstandig was daar lan­ger te blijven staan dan nodig was, maar ze kon haar nieuwsgierigheid niet bedwingen. Ze pakte het geweer, ging overeind staan en keek om­hoog in de wirwar van takken. Op dat moment viel er een druppel bloed op haar wang. Een tweede druppel viel tussen haar lippen. Het was niet Pottrucks bloed, dat wist ze zodra de vloeistof op haar tong kwam. De druppel was niet zilt, maar zoet, als honing, en hoewel ze wist dat het van het beest afkomstig was (Pottruck had blijkbaar toch niet zo slecht geschoten), won haar honger het van haar fijngevoeligheid. Ze deed haar mond een beetje verder open, in de hoop dat er nog een druppel zou vallen, en ze werd niet teleurgesteld. Een kleine regen van druppels trof haar opgeheven gezicht en sommige vielen tussen haar lippen door. Het speeksel liep haar in de mond en onwillekeurig zuchtte ze van genot.

Het wezen in de boom verplaatste zich nu en ze ving een glimp van hem op. Zijn vleugels waren gespreid, alsof hij op het punt stond zich op haar hoofd te storten. Als ze zich in dat schemerduister niet vergis­te, hield het zijn kop een beetje schuin.

En het bloed bleef komen. De druppels misten haar mond niet meer maar vielen rechtstreeks op haar tong. Dit was geen toeval, wist ze. Het

beest voedde haar. Het perste zijn gewonde vlees boven haar gezicht uit als een met honing doorweekte spons.

Gekreun van haar vader wekte haar uit haar vreemde mijmeringen. Ze wendde haar gezicht van het wezen dat haar voedde af en keek weer tussen de boomstammen door. Whitney zat naast Harmons lichaam ge­hurkt en hield zijn geweer op het hoofd van haar vader gericht.

Ze begon haar hen toe te lopen, vlugger en veerkrachtiger dan ze in weken had gelopen. Haar buik deed geen pijn meer. Haar hoofd dui­zelde niet meer.

Whitney zag haar pas toen ze hem al tot op zes of zeven meter ge­naderd was, met Pottrucks bloederige geweer op hem gericht. Ze had nooit eerder zo'n wapen gebruikt, maar van zo'n afstand zou een schot altijd wel énige schade aanrichten. Whitney dacht dat blijkbaar ook, want hij begon kribbig te kijken.

'Ik zou daar maar voorzichtig mee zijn, kind,' zei hij.

'Laat papa met rust.'

ik raakte hem niet aan.'

'Leugenaar.'

'Nee, echt niet. Ik zweer het je.'

'Maeve, meisje...' mompelde Harmon, en hij bracht met grote moei­te zijn hoofd omhoog. '... ga terug naar de wagen. Alsjeblieft. Er is... Er is hier iets verschrikkelijks.'

'Nee, dat is niet waar,' antwoordde Maeve, met het bloed van het beest nog zoet op haar tong. 'Het zal ons niets doen.' Ze keek Whitney weer aan. 'We moeten mijn papa helpen voordat hij sterft. Leg jij je ge­weer neer.' Whitney deed het en Maeve liep dichter naar ze toe. Met haar wapen nog steeds op Whitney gericht, keek ze naar haar vader. Hij zag er deerniswekkend uit. Zijn jasje en overhemd waren donker van het bloed, van kraag tot riem.

'Help hem overeind,' zei ze tegen Whitney. 'Welke kant moeten we op om bij de wagens te komen?'

'Ga jij maar, kind,' zei Harmon zachtjes, ik heb geen leven meer in me.'

'Dat is niet waar. We brengen je naar de wagens en dan kan mevrouw Winthrop je verbinden en...'

'Nee,' zei Harmon. 'Het is te laat.'

Maeve was bij haar vader aangekomen en keek recht in zijn ogen. 'Je moet beter worden,' zei ze. 'Wat moet er anders van Everville terecht­komen?'

'Dat was een mooie droom van me,' mompelde hij, en hij bracht zijn bevende hand naar haar omhoog. Ze pakte hem vast. 'Maar jij bent nog mooier, kind,' zei hij. 'Jij bent de mooiste droom die ik ooit heb gehad.

En omdat ik weet dat jij op de wereld bent, valt het me niet zo zwaar om te sterven.'

Toen gingen zijn ogen knipperend dicht.

'Papa?' zei ze. 'Papa?'

'Hij is naar de hel gegaan...' mompelde Whitney.

Ze keek naar hem op. Hij glimlachte. De tranen die ze had ingehou­den kwamen er nu in een bittere stroom uit, van verdriet en van woe­de, en ze knielde bij haar vader neer en drukte haar gezicht tegen zijn koude wang. 'Luister naar me...' zei ze tegen hem.

Voelde ze een trilling in zijn lichaam, alsof hij zich nog aan een klein stukje leven vastklampte om de stem van zijn kind in de duisternis te kunnen horen?

'... Ik ga de stad bouwen, papa,' fluisterde ze. 'Ik zal het doen. Dat beloof ik je. Het zal niet alleen maar een droom zijn...'

Toen ze was uitgesproken, voelde ze een vederlichte ademtocht tegen haar wang. Ze wist dat hij haar had gehoord en daarna was heengegaan.

De vreugde omdat hij haar had gehoord, was van korte duur.

'Jij zult niets bouwen,' zei Whitney.

Ze keek naar hem op. Hij had zijn wapen weer opgepakt en richtte het op haar hart.

'Sta op,' zei hij. Toen ze dat deed, sloeg hij Pottrucks geweer uit haar hand. 'Jouw tranen laten me koud,' ging hij verder. 'Jij gaat je vader achterna.'

Ze bracht haar armen voor zich alsof haar handen zijn kogels kon­den tegenhouden.

'Alstublieft...' mompelde ze, achteruit strompelend.

'Staan blijven,' schreeuwde hij, en terwijl hij dat schreeuwde, vuurde hij. De kogel sloeg een paar centimeter van haar voeten vandaan in de grond. 'Jij gaat met mij mee, voor het geval dat die duivel van je vader terugkomt.'

Hij had dat nog maar amper gezegd of in de takken een paar meter achter hem was een wilde beweging te horen.

'O Heer in de Hemel...' fluisterde Whitney, en hij rende op Maeve af, draaide haar om en trok haar met haar rug tegen zich aan. Ze snikte dat hij haar niets moest doen, maar hij greep haar haren vast en trok haar overeind. Toen begon hij achteruit weg te lopen van de plaats waar de takken in beweging waren. Maeve zag zich gedwongen hem stap voor stap te volgen.

Ze hadden zo'n zes stappen gezet toen er een eind aan de beweging in de takken kwam. Het gewonde beest wilde blijkbaar niet nog een ko­gel riskeren. Whitney's paniekerige ademhaling werd wat regelmatiger. 'Het komt wel goed,' zei hij. 'De Heer waakt over mij.'

Hij had dat nog maar net gezegd of het beest kwam te voorschijn. Het bewoog zich met zo'n snelheid en heftigheid door de bomen boven hen dat dikke takken afknapten en op de grond vielen. Maeve zag haar kans schoon. Ze greep omhoog en stak met haar nagels in Whitney's hand, waarbij ze haar lichaam meedraaide. Haar vettige haar glipte uit zijn hand en voordat hij haar weer te pakken kon krijgen, was ze ach­ter de dichtstbijzijnde boom gevlucht.

Ze had drie stappen gezet, niet meer, toen er iets voor haar neerviel waarvan ze eerst dacht dat het twee takken waren. Toen ze haar armen omhoogbracht om haar gezicht te beschermen, zag ze dat ze zich had vergist. De takken grepen haar vast, met vingers die lang genoeg waren om haar taille te omsluiten. In één keer werd alle lucht uit haar longen geperst en ze werd van de grond getrokken en verdween in het gebla­derte van de bomen.

Whitney schoot, en schoot opnieuw, maar zo snel als haar gewonde redder haar van de grond had gepakt, zo snel vluchtte hij nu weg.

'Hou vast,' zei hij tegen haar, met zijn handen warm op haar huid, en nog voordat ze hem goed en wel vast had, vloog het beest met zijn last omhoog door de bomen. Zijn vleugels sneden als zeisen de takken door.