10
Na het tumult heerste er stilte.
De hagel van stenen ging over in een lichte motregen en hield toen helemaal op. De zee kwam na al haar razernij tot kalmte en kabbelde tegen het strand, met wateren die nu zo dik waren als modder. Er was geen teken van leven in de ondiepten, of je zou de glanzende restanten van Iad-eieren, deinend in de viezigheid, leven moeten noemen. En er waren ook geen vogels.
Phoebe zat tussen de puinhopen van wat eens de haven van Liverpool was geweest en huilde. Achter haar lagen de schepen die hier eens voor anker hadden gelegen verbrijzeld in de straten - straten die niets meer waren dan ravijnen tussen bergen van rokend puin.
Wat nu? dacht ze. Ze kon niet meer naar huis. En nu ze haar gidsen in deze wildernis was kwijtgeraakt, had ze weinig of geen hoop dat ze Joe zou vinden. Het idee dat ze Everville nooit terug zou zien, kon ze wel verdragen - makkelijk zelfs - maar het idee dat ze voor altijd van Joe gescheiden zou zijn was ondraaglijk. Ze zou dat een tijdje voor zichzelf verborgen moeten houden, anders verloor ze haar verstand.
Ze dacht aan het lot van koning Texas. Kon rots sterven, vroeg ze zich af, of dook hij gewoon een tijdje onder om weer op krachten te komen? In het laatste geval liet hij straks misschien zijn gezicht weer zien en hielp hij haar met zoeken. Het was een verwaarloosbare hoop, maar het was genoeg om haar voor de totale wanhoop te behoeden.
Na een tijdje begon haar maag te knorren, en omdat ze wist dat de honger haar alleen maar verdrietiger zou maken, stond ze op en liep de puinhopen in, op zoek naar voedsel.
Niet meer dan een paar kilometer van haar vandaan stond Joe in de sluiers van stof die nog neervielen op de plaats waar de deur was geweest. Hij dacht aan de betekenis van alles wat hij had gezien. Dit was geen totale overwinning, wist hij, bij lange na niet, al was het alleen maar omdat een deel van de Iad kans had gezien over de drempel in de Kosmos binnen te dringen voordat het strand omhoog was gekomen om drempel en deur te annexeren. Verder was hij er beslist niet zeker van dat het grootste deel, dat nu ergens onder de voeten van zijn geest begraven lag, dood was. En bovendien betwijfelde hij of het continent waar die macht vandaan was gekomen nu volledig verlaten was. De invasiemacht mocht dan misschien verslagen zijn, de natie die haar had uitgezonden was nog intact, daar ergens voorbij de Ephemeris. En later zouden ze komen, wist hij. En opnieuw, en opnieuw. Wat de Iad ook waren - de dromers of de gedroomden - welke ambities ze ook koesterden, ze hadden vandaag een strijdmacht naar het Heiter Incendo gestuurd, waar ze ongetwijfeld voorbereidingen zouden treffen voor een grotere en misschien wel definitieve invasie.
Hij wist niet of hij een rol in de verdediging van de Kosmos kon spelen, maar voorlopig kon dat hem niet veel schelen. Hij had nu een dringender probleem op te lossen: dat van zijn eigen identiteit. Het was een mooi avontuur geweest dat hem uiteindelijk op deze zelfde plek had teruggebracht: de reis met de Fanacapan, die heerlijke hereniging met Phoebe in het wier, de reis naar b'Kether Sabbat, zijn laatste ontmoeting met Noach en zijn ontdekkingen in de buik van de Iad; dat alles was buitengewoon. Maar nu was de reis voorbij. De Fanacapan was gezonken; Phoebe was ergens in Everville en rouwde om hem; b'Kether Sabbat lag vermoedelijk in puin; Noach was dood; de Iad was begraven.
En wat was hij, die deze reis had ondernomen? Geen levend mens, dat stond vast. Hij was alles kwijtgeraakt dat hij als Joe had kunnen identificeren, met uitzondering van de gedachten die hij nu vormde, en hoe zeker waren die? Was hij soms een functie van de droomzee? Of een stukje van de Zehrapushu? Of alleen maar een herinnering aan hemzelf, een herinnering die in de loop van de tijd zou vervagen?
Wat, verdomme, wat?
Ten slotte besloot hij, kwaad op zijn eigen overpeinzingen, de straat weer op te gaan om naar de figuren rond het vuur te zoeken die hem kennelijk als de belichaming van hun verhoorde gebeden hadden gezien. Als hij onder hen iemand ontdekte die de rudimenten van het leven na de dood begreep, zou hij misschien met hem of haar kunnen communiceren en dan kreeg hij misschien te horen wat er met hem aan de hand was. Of anders moest hij zich er maar gewoon bij neerleggen dat hij het niet wist.
Meer bij toeval dan doelbewust ging Phoebe naar Maeve O'Connells huis aan Canning Street terug. Toen ze eindelijk voor het hek stond, dacht ze onwillekeurig dat haar instinct haar hierheen had gevoerd. Het huis was er beter aan toe dan de meeste andere huizen waar ze langs was gelopen, maar het was de catastrofe niet ongeschonden doorgekomen. De helft van het dak was ingezakt, zodat ze balken en slaapkamers kon zien, en het pad naar de voordeur lag bezaaid met leisteen, stukken dakgoot en glasscherven.
Eenmaal binnen, ontdekte ze dat de benedenverdieping bijna nog net zo was als toen ze was weggegaan. Omdat haar maag zich liet gelden, ging ze regelrecht naar de keuken, waar ze nog maar enkele uren eerder tipsy was geworden van het rouwbessensap, en maakte iets te eten klaar. Ditmaal stelde ze niet met grote zorg een sandwich samen. Ze legde gewoon plakken vleeswaar en augurken en brood en kaas en allerlei vruchten midden op de tafel en viel erop aan. Na een minuut of tien was haar maag getemd en begon ze een beetje langzamer te eten. Ze spoelde alles weg met een drankje dat uit twee delen water en een deel sap bestond. Na een half glas daarvan bekroop haar een aangename loomheid, en ze liet haar gedachten nu over de dingen gaan die haar eerder tot tranen hadden gebracht.
Misschien had ze toch nog wel een paar dingen om dankbaar voor te zijn. Ze was niet dood, en dat was een wonder. Ze was niet gek. Ze zou nooit meer slapen en ontwaken in het bed dat ze al die jaren met Morton had gedeeld, en nooit meer op een miezerige maandagmorgen naar haar werk gaan en daar een half dozijn snotterende stumpers op de stoep aantreffen, maar was dat reden tot verdriet of zelfbeklag? Nee. Ze was achter haar grootste hoop op geluk afgegaan - door een deur die achter haar dichtgeslagen was. Er was geen weg terug en het had geen enkele zin daarover te gaan zitten grienen.
Terwijl ze at, was er wind opgestoken, en die blies stof tegen het keukenraam en verduisterde het interieur. Ze stond op en vond een olielamp, die ze aanstak en meenam naar boven. Onderweg stak ze overal lampen aan. Het deed een beetje spookachtig aan. De lege gangen, de lege kamers, de schilderijen aan de muren - die ze niet echt had opgemerkt toen ze het huis voor het eerst verkende maar die bijna allemaal nogal gewaagd waren - staarden op haar neer. Van tijd tot tijd gromde en verschoof de rotsbodem onder de stad. Dan kraakten de muren en rammelden de ruiten.
Uiteindelijk vond ze haar weg naar Maeve O'Connells kamer, waarvan het plafond nog intact was, en terwijl ze zich een dievegge voelde (en dat een heel prettig gevoel vond), onderzocht ze drie kleerkasten en een ladenkast. Er waren natuurlijk kleren in overvloed, en hoeden en boeken en parfums en allerlei snuisterijen, eindeloos veel snuisterijen.
Had de oude vrouw dit alles in haar dromen opgeroepen, vroeg Phoebe zich af, zoals ze volgens koning Texas de hele stad had gedroomd? Had ze van de kleren gedroomd en hadden die er, toen ze wakker werd, gehangen, perfect passend en klaar om gedragen te worden?
Als dat zo was, moest Phoebe dat trucje ook leren, want in deze kasten hing niets dat ook maar enigszins geschikt voor haar was en haar zomerjurk hing er in vuile flarden bij. En als ze dan toch dingen aan het
dromen was, kon ze zich misschien ook van een paar luxe voorwerpen voorzien. Een televisie (zou ze de programma's ook moeten dromen? zo ja, dan werden het allemaal herhalingen van oude series), een modern toilet (het sanitair in het huis was primitief) en misschien een ijsmachine.
En uiteindelijk misschien ook een metgezel. Waarom niet? Als ze hier de rest van haar leven zou blijven - en het leek erop dat ze weinig keus had - vertikte ze het om al die jaren alleen te blijven. Zeker, ze had op weg hierheen wel wat overlevenden in de puinhopen gezien, maar waarom zou ze troost zoeken bij vreemden als ze zelf ook iemand kon bedenken?
Toen ze de kamer grondig had doorzocht, besefte ze dat ze de gordijnen niet had geopend. Met enige moeite (ze bestonden uit verscheidene lagen stof en waren waarschijnlijk in vele jaren niet open geweest) zag ze kans ze opzij te trekken. Wat ze te zien kreeg, overtrof haar verwachtingen. Het raam dat door de gordijnen aan het oog was onttrokken, was enorm groot. Het bood uitzicht op wat eens de haven was geweest, en daarachter Quiddity, waarvan de eens zo woelige wateren nu kalm waren. Hoewel er geen zon aan de hemel stond, had alles een opvallende helderheid. Als ze zin had gehad, had ze ieder rimpeltje op het oppervlak van de droomzee kunnen tellen.
Turend over de wateren, dacht ze met een zucht aan haar ontmoeting met Joe, in dat wierbed. Ze herinnerde zich hoe ze zich helemaal had laten gaan in de gelukzaligheid van de vormloosheid, terwijl Joe en die planten haar zoveel genot schonken. Was het mogelijk, vroeg ze zich af, om Joe te dromen - om haar ogen te sluiten en uit haar geheugen de man op te roepen die ze had verloren? Het zou natuurlijk niet helemaal echt zijn, maar het was beter om iets te hebben dat op hem leek, als een dierbare foto, dan helemaal niets. Misschien zou hij zelfs het bed met haar delen.
Ze hield haar hand tegen haar wang. Die voelde warm aan.
'Schaam je, Phoebe Cobb,' zei ze met een glimlachje tegen zichzelf.
Toen haalde ze een sprei en een kussen van Maeves hemelbed (ze kon het niet opbrengen om tussen de snippers van koning Texas' liefdesbrieven te slapen) en maakte een bed op voor zichzelf. In het glinsterend licht van de droomzee ging ze liggen en probeerde ze in haar dromen de man op te roepen van wie ze hield.