4
I
' Vergeef me, Everville...'
'Heeft hij dat geschreven?'
'Dat heeft hij geschreven.'
'De hypocriet.'
Erwin en Coker Ammiano liepen door Poppy Lane. Het was bijna negen uur in de avond en als ze op de geluiden uit alle bars en restaurants langs de weg af mochten gaan, waren de festiviteiten in volle gang.
'Ze vergeten zo gemakkelijk,' zei Erwin. 'Vanmiddag nog...'
'Ik weet wat er gebeurd is,' zei Ammiano. 'Ik voelde het.'
'Wij zijn net rook,' zei Erwin, die zich Dolans eerste lessen in geestschap herinnerde.
'Zelfs dat zijn we niet. Rook kan mensen tenminste aan het huilen brengen. Wij kunnen niets doen.'
'Dat is niet waar,' vertelde Erwin hem. 'Je zult het zien als we die vrouw vinden, die Tesla. Zij kan me horen. Tenminste, ze kon me een keer horen. Ze is niet de eerste de beste, weet je. Zoals zij zich gedraagt, is het net of het haar geen moer kan schelen of ze leeft of doodgaat.'
'Dan is ze dom.'
'Nee, ik bedoel, ze is moedig. Toen ze in mijn huis was, dat heb ik je verteld, over Kissoon...'
'Ik weet het nog, Erwin,' zei Coker beleefd.
'Ik heb nooit iets moedigers gezien.'
'Je praat alsof je verliefd bent, mijn vriend.'
'Onzin.'
ik geloof dat je het flink te pakken hebt. Daar hoef je je niet voor te schamen.'
'Het... het is niet zo.'
'Je krijgt een kleur.'
Erwin bracht zijn handen naar zijn wangen. 'Het is zo absurd,' zei hij.
'Wat?'
'Dat ik geen bloed in mijn lichaam heb, niet eens een lichaam heb, en toch een kleur krijg.'
'Ik heb veel tijd gehad om daarover na te denken,' zei Coker Ammiano.
'En ben je tot conclusies gekomen?'
'Een paar.'
'Vertel eens.'
'Wij hebben onszelf bedacht, Erwin. Onze energieën behoren toe aan een grote één-heid - ik geef daar liever geen naam aan, anders zou ik ook proberen dat te bedenken - en wij hebben ze gebruikt, die energieën, voor de herschepping van Erwin Toothaker en Coker Ammiano. Nu zijn die mannen dood en is veel van die kracht tot de bron teruggekeerd. Maar we houden vast aan een beetje ervan, alleen om onze verzinsels nog wat langer in leven te houden. En we dragen kleren waarin we ons prettig voelen, en we vullen onze zakken met dingen die ons troosten. Maar dat kan niet eeuwig doorgaan. Vroeg of laat...' Hij haalde zijn schouders op. 'Vroeg of laat is het uit met ons.'
'Niet met mij,' zei Erwin. 'Ik heb gezien wat er met Dolan is gebeurd, en met Nordhoff en...'
'Er kan een groot verschil bestaan tussen de dingen zoals ze er aan de buitenkant uitzien en zoals ze aan de binnenkant zijn, Erwin. Misschien is er op dat kruispunt niets anders gebeurd dan dat Dolan terugkeerde naar waar hij vandaan kwam.'
'Naar jouw één-heid?'
'Het is niet de mijne, Erwin.' Coker zweeg even, dacht erover na. Toen zei hij: 'Nee, dat neem ik terug. Ik denk toch van wel. En weet je waarom?'
'Nee. Maar ik heb het gevoel dat jij het me gaat vertellen.'
'Omdat ik, als ik daar eenmaal ben, overal ben.' Hij lachte, tevreden over zichzelf. 'En de één-heid is net zo goed van mij als van ieder ander.'
'Waarom heb je er dan niet gewoon aan toegegeven?' wilde Erwin weten.
'Ik wou dat ik daar een antwoord op had. Soms denk ik dat het komt door iets slechts in mij.'
Tets slechts?'
Tets dat ten onrechte is gedaan. In strijd met wat goed is. Ik weet...'
Erwin onderbrak hem. 'Die man!' zei hij, en hij wees naar de overkant van de straat.
'Ik zie hem.'
'Hij was bij Tesla. Hij heet D'Amour.'
'Hij heeft nogal haast.'
'Ik vraag me af of hij weet waar ze is.'
'Er is maar één manier om daarachter te komen.'
'Hem volgen?'
'Precies.'
2
Voordat D'Amour het huis van de Cobbs had verlaten, had hij naar New York gebeld. Norma was blij geweest iets van hem te horen.
ik heb gisteren bezoek gehad,' zei ze. Ze klonk nerveuzer dan Harry haar ooit had meegemaakt. 'Ze kwam gewoon door het raam naar binnen en ging tegenover me zitten.'
'Wie was het?'
'Ze zei dat ze Luie Susan heette. Tenminste in het begin. Toen veranderde het van gedachte, en waarschijnlijk ook van geslacht, en begon het zich de Hammermiet te noemen...'
'... en daarna Peter de Nomade?'
'Op den duur wel,' zei Norma. 'Nou, is dit ding wat het beweert dat het is?'
'Ja.'
'Het heeft Hess gedood?'
'En vele anderen. Wat wilde het?'
'Wat willen die dingen ooit? Het schreeuwde wat. Het liet wat op de vloer vallen. En het vroeg of ik jou op de hoogte wilde stellen...'
'Hoe precies?'
Norma zuchtte. 'Nou... Het vertelde eerst dat de duivel op komst was en dat we dan allemaal gekruisigd zouden worden om wat we gedaan hadden. Het zanikte daar een hele tijd over door. Gaf me een korte geschiedenis van de kruisiging, die ik liever niet had gehoord. Toen zei het: Zeg tegen D'Amour...'
'Laat me eens raden. Ik ben jij en jij bent liefde...' Hij maakte de zin niet af.
'Ja, dat zei het,' zei Norma.
'En wat toen?'
'Niets. Het zei dat ik erg mooie ogen had en dat ze des te mooier waren omdat ik er niets mee kon zien. Toen ging het weg. Ik kan die stank van stront maar niet kwijtraken.'
'Ik vind dat heel erg voor je, Norma.'
'Het valt wel mee. Ik heb wat luchtverfrisser...'
'Nee. Ik bedoel die hele toestand.'
'Weet je, Harry, het heeft me aan het denken gezet.'
'Waarover?'
'Nou, bijvoorbeeld over ons gesprek op het dak.'
ik heb daar ook veel over nagedacht.'
'Ik zeg niet dat ik het helemaal mis had. De wereld verandert wel degelijk, en blijft veranderen, en ik geloof niet dat er op korte termijn veel van terecht zal komen. Maar dit ding, die Luie Susan...' De woorden
vielen even weg. 'Ik weet wat jij denkt,' zei Norma. 'Jij denkt, waarom hakt dat ouwe wijf de knoop niet door?'
'Nee, dat dacht ik niet.'
'Het punt is: ik weet het niet meer.'
'Kijk uit dat het je niet gek maakt.'
'O, daar is het te laat voor,' zei Norma, en er klonk weer een lach in haar stem door. 'Wat is het toch met die demonen? Waarom zijn ze zo gefixeerd op uitwerpselen?'
'Omdat ze willen dat de wereld zo wordt, Norma.'
'Stront.'
'Stront.'
Ze hadden nog een tijdje gepraat, maar niet veel informatie meer uitgewisseld. Pas op het eind, toen Harry zei dat hij moest gaan, vroeg Norma:
'Waarheen?'
'De berg op,' antwoordde hij. 'Om te kijken hoe de duivel eruitziet, oog in oog.'
Nu, een uur na dat gesprek, zwoegde hij de helling op. De bomen stonden hier zo dicht op elkaar dat hij bijna even blind was als Norma, en na alles wat hij de laatste tijd had nagejaagd en verloren - Dusseldorfs dood, het bloedbad van de Zyem Carasophia, de gebeurtenissen in de Badlands en de moord op Maria Nazareno - was het een hele opluchting dat er binnenkort een eind aan alle gebeurtenissen kwam.
Hij dacht aan het portret dat Ted had gemaakt - D'Amour in Wyckoff Street, met die zwarte slang onder de hak van de held. Wat had dat eenvoudig geleken. Wat ontzettend eenvoudig. De demon kronkelt. De demon vergaat. De demon is weg.
Zo was het nooit geweest, behalve in verhalen, en ondanks de woorden die het kind op het kruispunt had uitgesproken (bladeren aan de verhalenboom) verwachtte Harry niet dat het allemaal goed zou aflopen.
Hoe Larry Glodoski ook had geprobeerd zijn orkestleden te paaien en te koeioneren, er waren maar vier van hen naar zijn huis gekomen: Bill Waits, Steve Alstead, Denny Gips en Chas Reidlinger. Larry haalde de whiskyfles te voorschijn en gaf zijn interpretatie van de gebeurtenissen.
'We hebben te maken met een soort manipulatie van de geest,' zei hij. 'Misschien is het een chemische stof, misschien iets dat ze in het water hebben gedaan...'
'Gelukkig niet in de whisky,' merkte Bill op.
'Dit is serieus,' zei Larry. 'Mijne heren, we hebben te maken met een catastrofe.'
'Wat heeft iedereen gezien?' vroeg Gips aan de anderen.
'Vrouwen,' zei Alstead.
'En licht,' voegde Reidlinger daaraan toe.
'Dat was wat ze wilden dat we zagen,' zei Larry.
'Wie zijn ze?' vroeg Waits zich af. 'Ik bedoel, we hebben het Rode Gevaar gehad, we hebben ufo's gehad. Wat is dit nou weer? Begrijp me niet verkeerd, Larry, ik zeg niet dat je gek bent, want ik heb het zelf ook gezien. Ik zou alleen wel eens willen weten waar we mee te maken hebben.'
'Daar komen we niet achter als we hier blijven zitten,' vond Alstead. 'We moeten zelf op onderzoek uitgaan.'
'En waarmee gaan we ons verdedigen?' wilde Waits weten. 'Met trompetten en trommelstokken?'
Op dat moment verscheen Bosley Cowhick voor Glodoski's voordeur. Hij wilde zich bij hen aansluiten. Hij had van zijn zuster, die bevriend was met Alsteads vrouw Rebecca, gehoord dat deze bijeenkomst zou worden gehouden. De vijf mannen moesten eigenlijk niet veel van Bosley's fanatisme hebben, maar omdat ze met zo weinigen waren, konden ze moeilijk nee zeggen. En het moest gezegd worden dat Bosley zijn best deed om zo min mogelijk in apocalyptische termen te spreken. Hij beperkte zich tot enkele opmerkingen over het gevaar dat de stad verloren zou gaan aan machten, vreselijke machten, en dat hij zijn leven veil had voor de verdediging van Everville.
Door die opmerking kwamen ze weer over hun bewapening te spreken. Dat probleem was wel op te lossen. Gips' zwager in Coleman Street was al geobsedeerd door 'dodende stokken' sinds hij die woorden kon uitspreken, en toen de zes mannen kort voor tienen bij hem aanbelden en min of meer eisten dat hij hen van wapens voorzag, deed hij dat maar al te graag. Glodoski vond het niet meer dan beleefd om ook de zwager uit te nodigen met hen mee te gaan. De man weigerde. Hij was ziek, zei hij, en hij zou hen alleen maar vertragen. Maar als ze nog meer wapens nodig hadden, wisten ze waar ze terecht konden.
Vervolgens gingen ze naar Hamrick's bar (dit was een idee van Bill Waits) om de onderneming met een whisky in te luiden. Reidlinger was daartegen. Konden ze niet gewoon doen wat hun te doen stond (wat dat was, stond nog ter discussie) en daarna naar huis gaan en gaan slapen? Hij was in de minderheid. De mannen gingen naar Hamrick, en zelfs Bosley liet zich overhalen een glas cognac te nemen.
'Het kan de mensen gewoon niet schelen,' merkte Bosley op, terwijl hij in de bar om zich heen keek. Die was ongeveer zo vol als de brandweer toestond en iedereen scheen zich uitstekend te amuseren.
'Weet je wat het is, Bosley?' zei Bill Waits. 'Niemand weet eigenlijk precies wat hij heeft gezien. Als je de mensen vroeg wat er vanmiddag gebeurd is, zouden ze allemaal iets anders zeggen.'
'Zo opereert de duivel, Waits,' merkte Bosley zonder enige gewichtigheid op. 'Hij wil dat we het met elkaar oneens zijn. En terwijl wij ruzie maken, gaat hij door met zijn werk.'
'En wat voor werk is dat dan?' vroeg Bill. 'Precies?'
'Laat nou maar, Bill...' zei Chas. 'Laten we hier weggaan en...'
'Nee,' zei Bosley met dikke tong. 'Dat is een goede vraag.'
'En wat is het antwoord, Bosley?'
'Het is het werk dat de duivel al doet sinds het begin der tijden.' Terwijl Bosley sprak, stopte Alstead hem een tweede cognac in zijn hand. Bijna zonder het te beseffen dronk Bosley het glas in één teug leeg, en daarna ging hij verder: 'Hij wil ons van God wegnemen.'
'Ik ben al lang geleden weggegaan,' zei Waits. Hij maakte geen grapje.
'God zal jou vast en zeker missen,' merkte Bosley met evenveel ernst op.
De twee mannen keken elkaar een hele tijd zwijgend aan.
'Hé, Bosley, laat dat nou even,' zei Alstead. 'Ik word niet goed van dat gepraat. En neem nog een glas.'
De kogel in Buddenbaums hersenen had zijn woede alleen maar groter gemaakt.
'Het is het meest ondankbare, hypocriete, kinderachtige, stompzinnige, achterlijke stelletje lamzakken waarvoor ik ooit heb gewerkt,' ging hij tekeer, met zijn hand tegen zijn hoofd, dat al begon te helen. 'O, laat ons nog eens wat zien, Owen. Een leuke moord. Een kleine crime passionelle. Iets met kinderen. Iets met christenen.' Hij wendde zich tot Seth, die voor het raam naar het kruispunt stond te kijken en zijn tirade al bijna een half uur aanhoorde. 'En heb ik ooit nee gezegd?' Hij zweeg. Blijkbaar verwachtte hij een antwoord.
'Waarschijnlijk niet,' zei Seth.
'Zo is het verdomme maar net! Nooit was het me te veel moeite. Wilden ze dat er een president doodging? Geen probleem. Wilden ze een paar bloedbadjes? Dat kon geregeld worden. Ze hoefden het maar te vragen en ik deed het voor ze. Alles!'
Hij liep nu naar het raam, met zijn vingers achteloos op de wond. 'Maar zodra ik iets verkeerd doe - een klein foutje maar - lopen ze achter die trut van een Bombeck aan te snuffelen, en dan is het: We zien je nog wel eens, Owen. We gaan met haar mee en praten over de verdomde verhalenboom.
Hij keek Seth aan, die hem aanstaarde.
'Jij hebt een vraag op je gezicht,' zei Buddenbaum.
'En jij hebt bloed op het jouwe,' zei Seth.
'Is er iets tussen ons gebeurd?'
'Ja,' zei Seth simpelweg, ieder uur, iedere minuut, denk ik anders over jou.'
'Hoe zou jij dan willen dat het tussen ons was?'
Seth dacht even na. 'Ik wou dat we opnieuw konden beginnen,' zei hij. 'Ik wou dat jij weer onder de sterren naar me toe kwam en dat ik je dan over de engelen vertelde.' Weer een korte stilte. 'Ik wou dat ik de engelen nog had.'
'Ik heb ze je afgenomen; bedoel je dat?'
'Ik heb toegestaan dat je dat deed,' antwoordde Seth.
'De vraag...'
'Huh?'
'Je had een vraag op je gezicht.'
'Ja... Ik dacht aan die verhalenboom, dat is alles.'
'Er is geen boom, als dat je vraag is,' zei Buddenbaum. Seth keek teleurgesteld. 'Het is maar een frase die door de een of andere derderangs dichter is bedacht.'
'Wat betekent het?'
Owens stem had zijn scherpte nu verloren. Hij leunde tegen de muur naast het raam waaruit hij twee dagen geleden naar beneden was gevallen. 'Wat het betekent?' zei hij. 'Nou... het betekent dat verhalen zaadjes zijn. Verhalen zijn bloesems. Verhalen zijn vruchten, geplukt en opgegeten. En dan schijten we de zaadjes uit...'
'Weer de grond in?'
'Weer de grond in.'
'Enzovoort enzovoort.'
Buddenbaum zuchtte. 'Enzovoort,' zei hij. 'Met of zonder ons.'
'Je bedoelt niet ons,' zei Seth zachtjes. Het was geen beschuldiging, maar een melancholieke constatering van een feit. Buddenbaum wilde iets zeggen, maar Seth onderbrak hem meteen. 'Ik was er daarbeneden zelf bij, Owen,' zei hij, knikkend naar de straat. 'Jij wilde zonder mij vertrekken, waarheen je ook ging.'
'Ik werd afgeleid,' zei Owen, 'dat is alles. Ik heb hier zo lang op gewacht. Het mocht me niet meer ontglippen.'
'En toch is het je ontglipt,' merkte Seth op.
'Dat zal niet opnieuw gebeuren,' zei Owen nors. 'Bij god, dat gebeurt niet opnieuw.'
'Hoe wou je het voorkomen?'
'Ik heb jouw hulp nodig, Seth,' zei Buddenbaum. 'En ik beloof je...'
'Beloof me niets,' zei Seth. 'Het is beter van niet.'
Buddenbaum zuchtte. 'We zijn in zo korte tijd uit elkaar gegroeid,' zei hij tegen Seth. 'Het is of we in achtenveertig uur een half mensenleven met elkaar hebben doorgebracht.'
Seth keek uit het raam. 'Wat wil je dat ik doe?' zei hij.
'Dat je Tesla Bombeck zoekt en vrede met haar sluit. Zeg tegen haar dat ik haar moet spreken. Zeg wat je maar moet zeggen om haar hierheen te krijgen. Nee, niet hierheen...' Hij dacht aan Rita met het hoog opgestoken haar. 'Er is een lunchroom waar ik ben geweest. Ik weet de naam niet meer. Er hing een blauw bord...'
'De Nook.'
'Ja. Breng haar daarheen. En zeg tegen haar dat ze de avatars buiten gehoorsafstand moet houden, ja?'
'Hoe kan ze dat?'
'Daar vindt ze wel iets op.'
'Goed. En je wilt dat ik haar naar de Nook breng?'
'Als ze wil komen.'
'Wat als ze niet wil?'
'Dan is alles voor niets geweest,' zei Owen. 'En dan zal ik wensen dat ik jouw engelen had om naar te luisteren.'
Toen Harry tussen de bomen vandaan kwam, heerste er diepe stilte in de nacht. Er was geen murmeling te horen, niet in de lucht, niet in het gras, niet in de spleten tussen de rotsen. Toen hij zo ver was geklommen dat hij over de toppen van de bomen kon kijken, wierp hij een blik achterom op Everville. Hij verwachtte min of meer dat er een of ander bevel was uitgevaardigd om de stad te evacueren en dat er inmiddels geen mens meer te zien zou zijn. Maar nee. De lichten brandden nog; er was nog verkeer in de straten. Dat het zo stil was, kwam alleen door
dat de mist die de deur op de top van de berg bedekte alle geluiden in zich opslokte. In de stilte kon hij het bonken van zijn eigen hart in zijn hoofd horen.
'Hier is het gebeurd,' zei Coker Ammiano tegen Erwin. Ze volgden D'Amour over de helling naar de mist.
'Dat ophangen?'
'Nee. De grote strijd tussen de families van Summa Summamentis en Ezso Aetherium. Een dag vol verschrikkingen, veroorzaakt door een kind.'
'Jij was erbij?'
'Jazeker, ik was erbij. En een tijdje later trouwde ik met het kind. Ze heette Maeve O'Connell en ze was de wonderbaarlijkste vrouw die ik ooit heb ontmoet.'
'Hoe dan?'
'Everville was haar droom, een droom die aan haar was doorgegeven door haar vader, Harmon O'Connell.'
'Die van de Hoogten?'
'Dezelfde.'
'Heb je hem ook gekend?'
'Nee. Hij ging dood voordat ik haar ontmoette. Ze dwaalde hier in haar eentje rond en ze kwam ergens waar ze niet welkom was. Het was gewoon een vergissing.'
'En alleen door hier te komen veroorzaakte ze een slachtpartij?'
'Door hier te komen en door te spreken.'
'Te spreken?'
'Er werd daarboven een huwelijk voltrokken, moet je weten.' Hij wees in de richting van de mist. 'En in de wereld waaruit de families kwamen werd geloofd dat stilte heilig is, omdat alleen stilte aan het begin van alles vooraf kan gaan. De liefde werd in stilte bedreven. En een ieder die zo'n stilte verbrak, werd tot de vijanden gerekend.'
'Waarom hebben ze het meisje dan niet gewoon gedood?'
'Omdat de families oude vijanden van elkaar waren en omdat ze allebei dachten dat het kind in dienst van de ander stond. Zodra ze had gesproken, slachtten ze elkaar af.'
'Hier op deze plaats?'
'Hier op deze plaats,' zei Coker. 'Als we wilden, zouden we hier vast nog wel wat botten kunnen opgraven.'
'Ik blijf liever boven de grond, waar ik de hemel kan zien,' zei Erwin.
'Het is vanavond inderdaad een mooie hemel,' zei Coker. Hij legde zijn hoofd in de nek om de sterren te bestuderen. 'Soms is het net of ik honderd mensenlevens alleen ben geweest, en soms, vanavond bijvoor-
beeld, is het of we enkele uren geleden nog blikken hebben gewisseld.' Hij liet een vreemd geluid ontsnappen, en toen Erwin naar hem keek, zag hij dat er tranen over zijn wangen rolden. 'Haar ogen waren de laatste ogen die ik zag. Ik voelde dat ze naar me keek toen ik stervende was. En ik probeerde aan het leven vast te houden, eventjes nog. Probeerde naar haar te blijven kijken, haar te troosten zoals zij mij troostte...' Hij moest even ophouden om zich weer onder controle te krijgen. '... Maar het leven ging uit me weg voordat het uit haar wegging. En toen kwam ik in dit...' Hij opende zijn handen voor hem. 'Toen kwam ik in dit leven-na-de-dood. Haar lichaam werd weggehaald, evenals dat van mijn zoon.'
'Geen wonder dat je Dolan zo haatte.'
'Zeker, ik haatte hem. Maar hij was menselijk. Hij kon het niet helpen.'
'Was jouw volk dan zo perfect?' zei Erwin.
'Er is geen verschil tussen mijn volk en het jouwe,' antwoordde Coker. 'Als je niet op een vleugel of staart meer of minder kijkt. In ons hart zijn we allemaal hetzelfde. Allemaal triest en wreed.' Hij zweeg, veegde de tranen weg en keek intussen de helling op. 'Ik denk dat onze vriend D'Amour op een probleem is gestuit,' zei hij.
In de afgelopen paar minuten, dus tijdens hun verdrietige gesprek, waren Erwin en Coker een meter of vijftig achter D'Amour gebleven, die inmiddels dicht bij de mist was aangekomen. Blijkbaar had hij gevoeld dat de vijand dichtbij was, want hij liet zich nu achter een rots op de grond zakken en bleef doodstil liggen. Even later doemde het probleem waarover Coker had gesproken uit de mist op, en wel in de vorm van niet één maar vier individuen, het ene nog lelijker dan het andere: een magere lat, een dikzak, een rundachtig wezen, een zwartgallig type.
De magerste was ook de energiekste. Hij ging twintig meter de helling af (langs de plaats waar D'Amour lag) en snoof de lucht op.
'Misschien zijn wij het waar hij achteraanzit,' zei Coker.
'Wat zijn het toch?'
'Wezens van Quiddity,' antwoordde Coker.
'Weerzinwekkend.'
'Ze zouden vast en zeker hetzelfde van jou zeggen,' merkte Coker op. Het magere wezen kwam nog verder de helling af. Het had er alle schijn van dat het op de geesten afkwam.
'Wat doen we?' zei Erwin. Naarmate het wezen dichterbij kwam, zag het er angstaanjagender uit.
'Hij kan ons geen kwaad doen,' zei Coker. 'Maar als ze D'Amour zien...'
Het was of het broodmagere wezen Erwin recht aankeek. 'Het ziet me,' zei Erwin geschrokken.
'Dat betwijfel ik.'
'Het ziet me, zeg ik toch!'
'Nou, op weg naar boven zeurde je dat het zo ellendig was om onzichtbaar te zijn. Het is het een of... Verdomme!'
'Wat?'
'Ze hebben hem gevonden.'
Erwin keek langs de magere man en zag dat het wezen dat er het gewelddadigst van de vier uitzag D'Amour had vastgepakt en hem overeind trok. 'Dit is onze schuld,' zei Coker. 'Ik weet zeker dat ze op zoek waren naar ons.'
Erwin was daar niet zo zeker van, maar het leed geen twijfel dat D'Amour in grote moeilijkheden verkeerde. Een van de vier wezens had hem ontwapend en een ander sloeg hem op zijn gezicht. Het wezen dat de helling was afgekomen, had zich van Erwin en Coker afgewend en ging naar zijn metgezellen terug, die nu met hun gevangene in de mist verdwenen.
'Wat doen we?' zei Erwin.
'We volgen,' zei Coker. 'En als ze hem doden, verontschuldigen we ons.'
De vorige keer dat Harry de Hoogten had beklommen, hadden Voights tatoeages hem in staat gesteld om onopgemerkt tot aan de drempel te komen. Maar die truc werkte deze keer niet. Hij wist niet waarom en eigenlijk deed dat er ook niet toe. Hij was in handen van zijn vijanden gevallen, Gamaliel het stokjesinsekt, Bartho de kruisiger, Mutep de ondermaatse en Swanky de dikzak. Daar was niets meer aan te doen.
Hij probeerde zich niet tegen hen te verzetten, niet alleen omdat hij wist dat ze dan alleen maar gewelddadiger zouden worden, maar ook omdat hij nu eenmaal de helling op was gegaan om te zien hoe de duivel eruitzag en ze hem naar de deur brachten waardoor de duivel zou komen. Waarom zou hij dan nog weerstand bieden?
En er was nog een derde reden. Deze wezens waren neven van de demon die het leven van de eerwaarde Hess hadden genomen. Hij was niet goed thuis in hun genealogie, maar aan hun gepraat en onrust en stank kon hij merken dat er een of ander verband was. Misschien zou hij in de laatste minuten voor de komst van de Iad nog van een van deze griezels te horen krijgen wat de boodschap van Luie Susan betekende.
'Ik ben jij en jij bent liefde...'
Zou zelfs op het eind alles nog om de liefde draaien?