6
I
'Een geluksvogel, die Joe,' zei het gezicht dat Phoebe boven zich zag. Dat gezicht was zo gebarsten als Ungers Kreek na een langdurige droogte.
Phoebe bracht haar hoofd een eindje van het harde kussen omhoog. 'Hoezo?'
ik zei net, hij mag zich gelukkig prijzen dat je zo over hem praat.'
'Wat zei ik dan?'
'Meestal alleen zijn naam,' antwoordde koning Texas.
Ze keek langs zijn modderige schouder. De grot achter hem was immens groot, en gevuld met mensen: ze stonden, zaten, lagen.
'Hebben zij me gehoord?' vroeg ze Texas.
Hij glimlachte geheimzinnig. 'Nee,' zei hij. 'Alleen ik.'
'Heb ik iets gebroken?' zei ze, neerkijkend op haar lichaam.
'Niets,' zei hij. 'Ik heb nooit toegestaan dat hierbeneden het bloed van een vrouw werd vergoten.'
'Wat is het? Pech?'
'Het ergste,' zei hij. 'Het allerergste.'
'En Musnakaff?'
'Wat is er met hem?'
'Heeft hij het overleefd?' Koning Texas schudde zijn hoofd. 'Dus je hebt mij gered en hem niet?'
'Ik heb haar gewaarschuwd, nietwaar?' zei hij bijna kribbig. 'Ik zei dat ik hem zou doden als ze niet terugkwam.'
'Het was niet zijn schuld.'
'En ook niet de mijne,' zei Texas. 'Zij is het probleem. Dat is ze altijd al geweest.'
'Waarom zet je haar dan niet gewoon uit je hoofd? Je hebt gezelschap genoeg.'
'Nee, dat doe ik niet.'
'En zij dan?' zei ze, wijzend naar de mensen achter hem.
'Kijk nog eens goed,' zei hij.
Verbaasd ging ze rechtop zitten en tuurde naar de aanwezigen. Meteen zag ze haar vergissing in. Wat ze voor een groep levende zielen had gehouden, was in werkelijkheid een menigte sculpturen, sommige met
glinsterend erts, andere ruwweg uit blokken steen gehakt, weer andere nauwelijks menselijk van vorm.
'Wie heeft ze gemaakt?' zei ze. 'Jij?'
'Wie anders?'
'Ben je echt helemaal alleen hierbeneden?'
'Niet uit vrije wil. Maar: ja.'
'Dus je hebt die beelden gemaakt om gezelschap te hebben?'
'Nee. Het waren mijn pogingen om een vorm te vinden waarmee ik de genegenheid van meesteres O'Connell kon verwerven.'
Phoebe zwaaide haar benen van het bed en stond op. 'Mag ik ze bekijken?' vroeg ze hem.
'Ga je gang,' zei hij, en deed een stap opzij. En toen ze langs hem liep, mompelde hij: ik zou jou niets kunnen verbieden.'
Ze deed alsof ze die opmerking niet hoorde, want ze vermoedde dat er anders een gesprek zou volgen dat haar niet zou bevallen.
'Heeft ze ooit een van die gezichten gezien?' vroeg ze hem, terwijl ze tussen de beelden door liep.
'Een paar,' antwoordde hij een beetje somber. 'Maar die maakten geen indruk op haar.'
'Misschien heb je het verkeerd begrepen...' begon Phoebe.
'Wat heb ik verkeerd begrepen?'
'... de reden waarom ze niet meer om je geeft. Het heeft vast niets met je uiterlijk te maken. Al was het alleen maar omdat ze half blind is.'
'Wat wil ze dan van mij?' jammerde koning Texas. 'Ik heb snelwegen voor haar aangelegd. Ik heb een haven voor haar aangelegd. Ik heb de grond vlak gemaakt opdat ze haar stad kon dromen.'
'Was ze mooi?' zei Phoebe.
'Nooit.'
'Zelfs niet een beetje?'
'Nee. Ze was al stokoud toen ik haar ontmoette. En ze was toen nog maar net opgehangen. Vies, vuil gebekt...'
'Maar?'
'Maar wat?'
'Er was iets waar je van hield.'
'O ja...' zei hij zachtjes.
'Wat dan?'
'Nou, alleen al het vuur in haar. Haar gretigheid. En natuurlijk de verhalen.'
'Ze vertelde mooie verhalen?'
'Ze heeft Iers bloed, dus natuurlijk waren het mooie verhalen.' Hij glimlachte. 'Zo heeft ze de stad gemaakt,' legde hij uit. 'Ze vertelde
hem. Avond na avond. Zat op de grond en vertelde hem. En dan sliep ze en de volgende morgen was alles er, alles wat ze had verteld. De huizen. De monumenten. De duiven. De vislucht. De mist. De rook. Zo heeft ze de hele stad gemaakt. Verhalen en dromen. Dromen en verhalen. Het was prachtig om te zien. Ik denk dat ik nooit zo verliefd ben geweest als op die ochtenden, wanneer ik opstond en zag wat ze had gemaakt.'
Phoebe luisterde naar zijn overpeinzingen en vatte onwillekeurig sympathie voor hem op. Hij was waarschijnlijk stapelverliefd, precies zoals Maeve had gezegd, en dat maakte hem duidelijk een beetje gek, maar ze kende dat gevoel goed genoeg.
Ergens boven hen was nu een gerommel te horen. Er viel stof uit de barsten in het plafond.
'De Iad is gekomen,' zei hij.
'O mijn God.'
Zijn kiezelogen rolden in hun kassen. 'Ik denk dat de Iad nu haar stad ondersteboven gooit,' zei hij. Er klonk een kalme droefheid in zijn stem door.
ik wil niet hierbeneden begraven zijn.'
'Jij gaat niet dood,' zei hij. 'Wat ik Maeve vertelde, is waar. De Iad trekt voorbij, maar de rots blijft. Hier bij mij ben je veilig.' De trillingen kwamen terug. Phoebe huiverde. 'Kom maar in mijn armen, als je bang bent,' zei Texas.
'Ik ben niet bang,' zei ze. 'Maar ik zou wel graag willen zien wat er boven gebeurt.'
'Dat is geen probleem,' zei hij. 'Kom maar mee.'
Terwijl hij haar door het labyrint van zijn koninkrijk leidde - op de muren had hij wel duizend keer zijn gezicht afgebeeld, oefenend voor een liefdesscène waarvan nu vaststond dat hij hem nooit mee zou maken - mijmerde hij hardop over het leven in de rots. Maar door het tumult dat van boven kwam en dat harder werd met iedere stap die ze zetten, en doordat de muren kraakten en de stenen omlaag regenden, ving ze alleen maar flarden op van wat hij zei.
'... Het is helemaal niet massief...' zei hij op een gegeven moment. '... alles vloeit, als je er maar lang genoeg naar kijkt...'
En even later: '... een fossiel hart, dat heb ik... maar het doet pijn en pijn...'
En later nog: '... San Antonio is de plaats waar je moet sterven. Ik wou dat ik nog vlees had en dat ik in de Alamo kon gaan liggen...'
Ten slotte, na een minuut of tien van zulke fragmenten, leidde hij haar naar een grote kamer, waarvan de hele vloer was aangeveegd en opgepoetst. Daar, in de grond onder haar voeten, was een periscopisch beeld te zien van wat er boven de grond gebeurde. Het was een ontzagwekkend gezicht: de ziedende duisternis in het lichaam van de Iad, die binnendrong in de straten van de stad waar ze nog maar enkele uren geleden had gelopen, en die de restanten van alles wat hij had verwoest voor zich uit duwde. Ze zag een hoofd dat van een gigantisch standbeeld was geslagen en nu door een van de straten rolde en daarbij hele gebouwen omver sloeg. Ze zag iets dat op een klein eiland leek en dat midden op het stadsplein was neergekwakt. Een aantal schepen was tussen de spitsen van de kathedraal terechtgekomen en hun zeilen waren losgegaan alsof ze weg wilden vluchten met de volgende wind.
En tussen die talloze brokstukken lagen wezens die door de bewegingen van de Iad uit de diepten van de droomzee waren opgehaald. De eenvoudigste van hen waren fantasieën op het thema vissen: glanzende scholen visionair leven, in golven over de daken van de stad geworpen en neervallend in glorieuze overdaad. Nog veel buitengewoner waren de wezens die, zo veronderstelde Phoebe, van de bodem van Quiddity omhoog waren getrokken. Hun vormen waren geïnspireerd door (of vormden de inspiratie van) de verhalen die zeelieden op de hele wereld vertelden. Was die glinsterende wikkeling geen zeeslang, met ogen die als ovens in zijn kop brandden? En dat beest dat zijn armen om de masten van een op het droge gesmeten kotter sloeg, was dat niet de moeder van alle octopussen?
'Verdomme,' zei koning Texas. 'Ik heb altijd een hekel aan die stad gehad omdat ik ermee moest wedijveren om haar aandacht, maar zo had hij niet aan zijn eind moeten komen.'
Phoebe zei niets. Haar blik was van de puinhopen naar de Iad zelf gegaan. Wat ze zag, deed haar denken aan een ziekte, een verschrikkelijke, meedogenloze, verterende ziekte. Het bezat geen gezicht. Het bezat geen kwaadaardigheid. Het bezat geen schuldgevoel. Misschien bezat het niet eens een brein. Het kwam omdat het kon komen, omdat niemand het tegenhield.
'Het gaat Everville vernietigen,' zei ze tegen Texas.
'Misschien.'
'Het is geen kwestie van misschien,' protesteerde ze.
'Wat kan jou het schelen?' zei hij. 'Jij vindt het daar toch niet prettig?'
'Nee,' zei Phoebe. 'Maar ik wil ook niet zien dat Everville wordt vernietigd.'
'Dat hoef je niet te zien,' zei Texas. 'Je bent hier bij mij.'
Phoebe dacht daar even over na. Het was duidelijk dat hij zou weigeren als ze hem ronduit vroeg om tussenbeide te komen. Maar misschien was er een andere manier.
'Als ik Maeve was...' begon ze.
'Jij bent niet gek genoeg.'
'Maar als ik haar was... als ik een stad had gesticht zoals zij Everville heeft gesticht, niet met dromen maar gewoon met hard werken...'
'Ja?'
'... en iemand beschermde die stad voor me, hield mijn stad in veiligheid...'
Ze liet de woorden in de lucht hangen. Er volgden vijftien seconden van stilte, seconden waarin Liverpool schudde en trilde onder hun voeten. Toen zei hij:
'Zou je dan van die iemand houden?'
'Misschien wel,' zei ze.
'O mijn God...' mompelde hij.
'Het ziet ernaar uit dat de Iad klaar zijn met de stad,' zei ze. 'Ze beginnen langs de kust te gaan.'
'Mijn kust,' zei koning Texas. 'Ik ben de rots, weet je nog wel?' Hij liep over de spiegel naar haar toe en legde zijn modderhand op haar wang. 'Dank je,' zei hij. 'Jij geeft me hoop.' Hij wendde zich van haar af en zei: 'Blijf hier!'
'Ik was niet...'
'Blijf, zei ik. En kijk.'
2
Tijdens de reis naar Mem-é b'Kether Sabbat had Noach Summa Summamentis gesproken over de macht van de Iad Uroboros om alleen al door hun nabijheid een ieder angst aan te jagen, maar tot op dit moment - nu ze de straten van Liverpool betraden - had Joe nog geen concrete tekenen van die macht gezien. In b'Kether Sabbat was de kwaadwilligheid van de Iad op een afstand gehouden door het starende oog van de 'shu, en toen daar een eind aan kwam, was Joe een geest geworden, immuun voor de invloed. Maar de overlevenden die door de schuddende troosteloosheid dwaalden, waren duidelijk slachtoffers. Ze krijsten en snikten om verlossing van de waanzin die over hen was gekomen. Sommigen hadden de moed opgegeven en zaten met starende ogen in de puinhopen. Anderen werden tot vreselijke daden van zelfverminking gedreven; ze sloegen met hun hoofd tegen stenen of rukten aan hun borst om hun hart tot stoppen te brengen.
Joe kon niets doen om hen te helpen. Hij kon alleen maar ronddwalen, vastbesloten om dan tenminste getuige te zijn van wat de Iad deed. Misschien was er een hoger gerechtshof waar de misdaden van de Iad beoordeeld zouden worden. In dat geval zou hij kunnen getuigen.
Er brandde een groot vuur in de straat voor hem. De vlammen verlichtten de vuile lucht. Toen hij dichterbij kwam, zag hij dat er zo'n twintig mensen bij stonden. Ze stonden er hand in hand omheen en baden hardop.
'... Gij die verdeeld zijt, wees één in ons hart...'
Ze deden een beroep op de 'shu, veronderstelde hij.
'Gij die verdeeld zijt...'
Maar hun gebed werd blijkbaar niet verhoord. Hoewel de Iad niet meer bezig was de stad te verwoesten, spookten er nog resten van zijn schimmige aanwezigheid door de straten, en één zo'n restant, niet meer dan vier meter hoog en lijkend op een zuil van duisternis, naderde het vuur vanaf het andere eind van de straat. Een lid van de groep, een jonge vrouw met een mond die op een vlezige roos leek, verbrak de kring en begon zich van het vuur terug te trekken, wild met haar hoofd zwaaiend. De aanbidder links van haar greep haar hand vast en begon haar naar het vuur terug te trekken.
'Hou vol!' zei hij tegen haar. 'Het is onze enige hoop!'
Maar de schade was al aangericht. Voor zover er iets bezwerends van de cirkel uitging, was dat verdwenen zodra hij was verbroken. Elk van de aanbidders bezweek nu voor de noodlottige invloed van de Iad. Een van de mannen trok een mes en bedreigde de lucht voor hem. Een andere greep in de vlammen, schroeide zijn hand en schreeuwde dat het onheil niet bij hem in de buurt moest komen.
Terwijl hij dat deed, keek hij door het vuur omhoog en verdween plotseling alle verwarring van zijn van pijn vertrokken gezicht. Hij nam zijn hand uit het vuur en staarde Joe aan.
'Kijk...' mompelde hij.
Joe was even verbaasd als de man die naar hem keek. 'Zie je mij?' zei hij.
De man hoorde hem niet. Hij had het te druk met roepen naar zijn medeaanbidders: 'Kijk! Kijk!'
Een ander had hem nu ook gezien; een vrouw met een gezicht dat een en al blauwe plekken was. Zodra ze hem zag, begon ze extatisch te glimlachen.
'Kijk hoe het glanst...' zei ze.
'Het heeft ons verhoord,' mompelde een ander. 'Wij baden en het heeft ons verhoord.'
'Wat zien jullie?' zei Joe tegen hen. Maar voor zover hij kon nagaan, hoorden ze hem niet. Ze staarden alleen maar naar de plaats waar zijn geest stond, en huilden en zetten grote ogen op en spraken hun dankbaarheid uit.
Een van hen keek achterom naar de naderende Iad. Die kwam niet meer dichterbij. Misschien was hij naar het lichaam van zijn natie teruggeroepen, of anders was hij teruggedeinsd voor alle blijdschap die plotseling rondom het vuur heerste.
De jonge vrouw die de kring had verbroken, kwam nu naar Joe toe. Er liepen tranen over haar wangen en ze beefde over haar hele lichaam, maar in haar verlangen het visioen aan te raken kende ze geen angst.
'Laat me je leren kennen,' zei ze terwijl ze haar hand naar Joe uitstak. 'Blijf altijd en eeuwig bij me.'
Die woorden, en de hunkering in haar ogen, brachten hem in grote verwarring. Wat er hier ook was gebeurd, het was iets dat hij niet begreep, laat staan dat hij het wilde. Hij was nog steeds Joe Flicker. Niets meer en niets minder.
ik kan niet...' zei hij, al wist hij dat ze hem niet konden horen, en hij dwong zich om weg te gaan.
Het was moeilijker om weg te gaan dan te komen. Het was of de blik van hun ogen hem vertraagde en hij moest als het ware strijd leveren om zich van hen te bevrijden.
Pas toen hij vijftig meter door de straat had afgelegd en hun verlangen geen vat meer op hem had, durfde hij achterom te kijken. Ze waren elkaar in de armen gevallen en huilden van geluk. Allemaal, behalve de vrouw die had geprobeerd hem aan te raken. Die keek nog in zijn richting, en hoewel hij zo ver weg was dat hij haar ogen niet kon zien, voelde hij dat haar blik op hem gericht was en wist hij dat hij zich er niet zo gemakkelijk van zou kunnen bevrijden.
'Texas!' riep Phoebe uit. 'Verdomme, kun je me horen?'
Ze was al een hele tijd geleden uit de spiegelkamer weggegaan, om de heel goede reden dat die op het punt had gestaan in te storten. Nu, in een tunnel met zijn gezichten langs de wanden, eiste ze dat hij bij haar zou zijn. Maar hij kwam niet. Omdat ze zich herinnerde hoe verschrikkelijk hij het idee vond dat er hier het bloed van een vrouw zou vloeien, groef ze in de rotsscherven onder haar voeten tot ze iets scherps had gevonden. Ze trok haar mouw omhoog en zonder zich de tijd te gunnen er goed over na te denken, maakte ze een tien centimeter lange snee, een eindje boven haar pols. Haar bloed had er nog nooit zo rood uitgezien. Ze gilde van pijn, maar ze liet het stromen, en stromen, en zakte met een duizelend hoofd tegen de muur.
'Wat doe je?'
Bijna onmiddellijk was hij in de gedaante van vloeibare rots voor haar opgedoemd. Hij was woedend.
'Ik zei toch: geen bloed!'
'Haal me hier dan weg...' zei ze, verkild door het zweet dat haar plotseling uitbrak, '... anders blijf ik bloeden.'
Het trillen en schudden werd steeds erger. In de muren was een knarsend geluid te horen, alsof een kolossale motor van de ene versnelling in de andere ging.
'Ik ben de rots,' zei hij.
'Dat zeg je nou al de hele tijd.'
'Als ik zeg dat je veilig bent, ben je veilig.'
De muur achter haar schudde zo hevig dat sommige van de afgewezen gezichten uit elkaar sprongen en op de vloer vielen. 'Ga je me naar boven brengen of niet?' zei ze.
'Ik zal je brengen,' zei hij. Hij maakte zijn voeten van de vloer los en kwam naar haar toe. 'Maar je moet met me meegaan op mijn voorwaarden.'
Ze keek hem door een trillend waas aan. 'Wat... zijn... jouw voorwaarden?' zei ze. Zijn gezicht was ruwer dan ze het tot dan toe had gezien, realiseerde ze zich: als een masker dat met een botte bijl was uitgehouwen.
'Als ik je meeneem,' zei hij, 'dan moet het hier zijn.' Hij spreidde zijn armen. 'Voor je eigen veiligheid moet je in de rots gewiegd liggen. Afgesproken?'
Ze knikte. Het was niet zo'n verschrikkelijk idee. Hij was een koning, hij was een rots, en hij had een hart vol liefde, al was het een fossiel. 'Afgesproken,' zei ze, en terwijl ze haar hand tegen de snee in haar arm drukte om het bloed tegen te houden, liet ze zich door hem in zijn armen nemen.