7
I
Vrijdagmiddag om een uur of vier, toen Tesla en Phoebe in Everville bezig waren elkaar beter te leren kennen en Joe onder een al tamelijk donkere hemel op het strand van Quiddity lag, zat Howie Katz met Amy in zijn armen op de drempel. Hij keek naar de regen die uit het noordoosten kwam opzetten. Een fikse bui, dacht hij, misschien wat onweer, en er zou een eind aan de hitte komen.
De baby had de vorige nacht niet goed geslapen en was het grootste deel van de dag humeurig geweest, maar nu lag ze tevreden in zijn armen, meer slapend dan wakker. Jo-Beth was een halfuur geleden naar bed gegaan. Ze had gezegd dat ze last van haar maag had. Het was helemaal stil in huis. Trouwens ook op straat, afgezien van de honden uit de buurt, die op dit moment drukker dan ooit waren. Ze renden rond met hun neus omhoog en hun oren gespitst, een en al opwinding. Als hij een beter huis voor hen allen had gevonden, zouden ze een hond nemen, besloot hij. Het zou goed voor Amy zijn om een dier bij zich te hebben als ze opgroeide. Een hond kon haar beschermen en haar speelkameraadje zijn.
'En hij zal van je houden,' fluisterde Howie in haar oor. 'Want iedereen houdt van je.' Ze werd een beetje rusteloos in zijn armen. 'Wil je naar bed, schatje?' zei hij. Hij tilde haar op en kuste haar gezicht, ik zal je naar boven brengen.'
Hij ging op zijn tenen naar boven en legde Amy in de logeerkamer, omdat hij Jo-Beth niet wilde storen. Daarna nam hij een snelle douche.
Het was prettig goed om zijn hoofd onder de koude waterstraal te houden en het zweet en vuil van die dag weg te wassen, zo aangenaam dat hij een stijve kreeg zonder zichzelf te beroeren. Hij probeerde daar niet op te letten - waste zijn haar, boende zijn rug - maar het water bleef er maar tegenaan slaan en uiteindelijk nam hij zijn lid in de hand. Hij had voor het laatst de liefde met Jo-Beth bedreven toen ze vier maanden zwanger was, en toen was ze gaan huilen en had ze gezegd dat hij haar niet mocht aanraken. Op dat moment had hij zich voor het eerst gerealiseerd hoe problematisch de zwangerschap zou worden. In de daaropvolgende maanden had hij soms het gevoel dat hij met twee vrouwen leefde, een liefhebbende vrouw en haar krengerige tweelingzusje.
De liefhebbende Jo-Beth wilde geen sex, maar ze wilde wel zijn armen om haar heen, en ze wilde dat hij haar troostte als ze huilde. De krengerige tweelingzus moest niets van hem: geen kussen, geen gezelschap, niets. De krengerige zuster zei: ik wou dat ik je nooit had ontmoet, en ze zei het zo overtuigend dat hij er geen moment aan twijfelde dat ze het meende. En dan kwam de oude Jo-Beth weer aan de oppervlakte, meestal in tranen, en dan vertelde ze hem dat het haar speet, zo vreselijk speet, en dat ze niet wist wat ze zonder hem zou moeten beginnen.
In die tijd had hij geleerd zijn libido te beteugelen en te verbergen. Hij had een voorraad pornoblaadjes in de garage, vond een softporno-kanaal waar hij laat op de avond naar kon kijken, had zelfs een paar natte dromen. Maar Jo-Beth speelde steeds een rol in zijn fantasieën. Zelfs in de laatste twee weken van haar zwangerschap, toen ze enorm dik was, raakte hij ontzettend opgewonden als hij haar zag. Ze had dat ook wel geweten en scheen het helemaal niet prettig te vinden dat hij belangstelling voor haar had: ze deed de badkamerdeur op slot als ze zich waste of douchte en keerde hem haar rug toe als ze zich uitkleedde om naar bed te gaan. Ze had een bevende puber van hem gemaakt, die vanuit zijn ooghoek naar haar keek in de hoop een glimp op te vangen van de verboden delen. Later haalde hij zich alles weer voor de geest terwijl hij zich aftrok.
Hij had daar genoeg van gekregen. Het was tijd dat ze weer man en vrouw werden, in plaats van verlegen vreemden die toevallig een bed deelden. Hij zette de douche uit, droogde zich vlug af, sloeg toen de handdoek om zijn middel en ging de slaapkamer in.
De donder kwam aangerold, diep en daverend, maar Jo-Beth was er niet wakker van geworden. Ze lag volledig aangekleed op het bed, haar bleke gezicht zilverig van het zweet in het halfduister. Hij ging naar het raam en zette het een klein stukje open. De wolken waren zwanger van de regen. Nog een paar minuten en ze zouden hun water op het stoffige dak en de stoffige tuin laten neerdansen.
Achter hem mompelde Jo-Beth in haar slaap. Hij liep terug naar het bed en ging voorzichtig bij haar zitten. Opnieuw mompelde ze iets - hij kon het niet verstaan - en tilde toen haar hand op, waarbij ze met haar vingers langs zijn schouder kwam. Haar hand ging naar haar mond en ging toen, alsof ze in haar slaap had beseft dat er iemand bij haar zat, terug naar zijn arm.
Hij wist zeker dat ze wakker was geworden, maar toch was dat niet zo. Er verscheen een vaag glimlachje op haar gezicht, en haar hand ging van zijn arm naar zijn borst. Haar aanraking was vederlicht maar overweldigend erotisch, misschien wel omdat haar onderbewustzijn haar liet doen wat ze, als ze wakker was, niet kon of wilde doen. Hij liet haar
hand op zijn borst begaan, en trok intussen voorzichtig aan de punt van zijn handdoek. Zijn erectie had de kop opgestoken, wilde graag aangeraakt worden. Hij bewoog niet, haalde geen adem, keek alleen naar haar hand, die over zijn gespierde buik ging en ten slotte zijn pik vond.
Hij blies zijn adem zo zachtjes mogelijk uit, genietend van haar aandacht. Haar hand bleef niet langer op zijn geslacht rusten dan op zijn borst of buik, maar inmiddels hadden haar vingers zich over zijn ballen en zijn dij bewogen en was hij zo opgewonden dat hij bang was dat hij, als ze terugkwam, zich niet meer zou kunnen beheersen. Hij keek niet meer naar haar vingers, maar naar haar gezicht, maar de aanblik van dat mooie gezicht wond hem nog meer op. Hij kneep zijn ogen stijf dicht en probeerde zich de straat buiten het huis voor te stellen, de onweerswolken, de motor waaraan hij de vorige dag had gewerkt, maar waar hij in zijn gedachten ook ging, haar gezicht vond hem altijd terug.
En nu hoorde hij haar weer mompelen, de woorden nog steeds onbegrijpelijk, en zonder dat hij het wilde, deed hij zijn ogen open om naar haar lippen te kijken.
Het was te veel. Hij slaakte een diepe zucht, en alsof ze daarop reageerde, werd het gemompel indringender, en haar hand, die op zijn been had gelegen, begon weer omhoog te gaan naar zijn kruis. Hij voelde de eerste siddering achter zijn ballen en stak zijn hand omlaag om zijn pik vast te pakken, in de hoop het onvermijdelijke nog even te kunnen uitstellen. Maar het leek wel of ze die beweging voelde, want haar hand ging naar zijn geslacht en bereikte dat voordat hij haar kon tegenhouden, en meteen stroomde hij over.
'O god...' hijgde hij, en liet zijn hoofd achterover vallen. Hij kon haar woorden nu voor het eerst verstaan...
'Het is goed,' zei ze. Hij kon alleen maar hijgen. 'Het is goed, Tommy. Echt waar. Echt waar. Het is goed...'
'Tommy?'
Hij bleef spuiten terwijl haar gladde hand zijn pik bewerkte, maar het genot was al weg.
'Nee,' zei hij. 'Hou op.'
Ze gehoorzaamde hem niet, want ze hoorde hem niet. In een soort delirium ging ze verder: 'EchtwaarechtwaarechtwaarhetisgoedTommyhetisgoed.'
Hij nam zijn hand van haar weg, kotsmisselijk, en wilde opstaan. Maar ze greep zijn hand vast. Ondanks haar gesloten ogen wist ze precies waar hij was. Het praten hield op.
'Wacht,' zei ze.
Zijn pik droop gedachteloos door. Hij kwam in de verleiding om nu schrijlings op haar te gaan zitten: ze moest haar ogen maar eens open-
doen, dan kon ze het zien, rauw en nat. Dan kon hij zeggen: ik ben het, Howie. Weet je nog wel? Je bent met mij getrouwd.
Maar hij schaamde zich te veel voor zijn kwetsbaarheid, voor zijn zweet, en voor de angst in hem, die nu een lichte huivering door zijn buik joeg. De angst dat Tommy-Ray McGuire dichtbij was, en steeds dichterbij kwam. Onwillekeurig keek hij in de halfduistere kamer om zich heen, op zoek naar een teken, welk teken dan ook, van de Doodsjongen. Dat was er natuurlijk niet. Hij was er niet in levenden lijve. Tenminste, nog niet. Hij was in Jo-Beth's geest. En dat was in zekere zin nog veel erger.
Hij greep zijn handdoek om zijn naaktheid te bedekken, trok zijn hand weg en ging naar de deur. Zijn woede was al verdwenen, was vervallen tot as en misselijkheid.
Voordat hij zijn hand op de deurkruk had gelegd, deed Jo-Beth haar ogen open.
'Howie?' zei ze.
'Wie verwachtte je anders?'
Ze stak haar plakkerige hand uit en ging rechtop zitten. 'Wat was er aan de hand?' zei ze op verwijtende toon.
Hij zou zich niet laten beschuldigen, terwijl ze zelf de schuldige was. 'Jij droomde van Tommy-Ray,' zei hij.
Ze zwaaide haar benen van het bed en veegde zijn zaad van haar vingers aan het laken af. 'Waar heb je het over?' zei ze. Er zaten rode vlekken op haar nek en borst, onmiskenbare tekens dat zij ook opgewonden was geweest. Waarschijnlijk was ze dat nog steeds.
'Je zei de hele tijd zijn naam,' antwoordde Howie.
'Niet waar.'
'Dacht je dat ik zoiets verzon?' zei hij met stemverheffing.
'Ja, waarschijnlijk wel!' schreeuwde ze.
Aan haar houding kon hij merken dat ze heel goed wist dat hij de waarheid sprak (zo fel was ze alleen als ze iets te verbergen had), en dat betekende dat ze, ook als ze wakker was, iets over haar broer wist. Bij die gedachte wilde Howie huilen, of kotsen, of beide. Hij trok de deur open en strompelde de overloop op. Op dat moment begon het te regenen, een plotselinge taptoe tegen het raam. Hij keek op, zag de pur- perzwarte wolken door het glas waar de regen tegenaan sloeg, voelde hoe de donder het huis aan het schudden bracht.
Amy was wakker geworden en lag te snikken in de logeerkamer. Hij wilde naar haar toe, maar hoorde Jo-Beth bij de slaapkamerdeur en wilde zich, zoals hij er nu aan toe was, met angst op zijn gezicht, niet aan haar laten zien. Ze zou de volgende keer dat ze Tommy-Ray in haar dromen zag vast en zeker tegen hem zeggen: kom me maar halen. Je hebt hier geen concurrentie.
Hij ging de badkamer in en gooide de deur achter zich dicht. Na een tijdje hield Amy op met huilen. En weer een tijdje later was het onweer voorbij, maar de lucht was er niet door gezuiverd en de hitte was even drukkend als daarvoor.
2
'Grillo? Met Howie.'
ik verwachtte niet...'
'Heb je iets m-m-meer over Tommy-Ray gehoord?'
is er iets gebeurd?'
'Min of meer.'
'Wil je het me vertellen?'
'Nu nog niet, nee, ik m-m-moet alleen w-w-weten waar hij is. Hij k- k-komt haar halen...'
'Rustig maar, Howie.'
'... Ik w-w-wéét dat hij haar komt halen.'
'Hij weet niet waar jullie wonen, Howie.'
'Hij zit in haar hoofd, Grillo. Hij had gelijk. Ik - v-v-verdomme - ik heb in geen v-vijf jaar gestotterd.' Hij nam even de tijd om diep adem te halen. 'Ik dacht dat het afgelopen was. In elk g-g-geval met hem.'
'Dat dachten we allemaal.'
'Ik d-d-dacht dat hij weg was en dat het afgelopen was. Maar hij is er n-n-nog, in haar. Dus g-g-ga me niet vertellen dat hij niet weet waar we wonen. Hij weet precies waar we wonen.'
'Waar ben je op dit moment?'
'Bij een benzinestation, een paar honderd meter van ons huis. Ik w- w-wilde niet thuis bellen.'
'Ga maar terug. Heb je wapens?'
'Ik heb een pistool Maar w-w-wat heb ik d-d-daaraan? Ik bedoel, als hij in leven is...'
'Dan is hij de dood te slim af geweest.'
'En aan een p-p-pistool heb je n-n-niks.'
'Verdomme.'
'Ja, zeg dat wel. Verdomme. Ja. Verdomme!' Grillo hoorde hem met zijn vuist tegen de telefoon slaan. Toen klonk er een gedempt geluid. Het duurde even voor hij besefte dat Katz huilde.
'Luister nou, Howie...' Het gedempte geluid ging verder. Hij had zijn hand over de hoorn gelegd opdat Grillo het niet zou horen. Ik ken dat gevoel, dacht Grillo bij zichzelf. Als ik huil en niemand hoort me, huil ik misschien helemaal niet. Alleen werkte dat niet. 'Howie? Ben je daar
nog?' Er volgde een korte stilte en toen was Howie weer aan de lijn. De tranen hadden hem enigszins tot rust gebracht.
'Ik ben er nog,' zei hij.
'Ik kom naar je toe. We vinden wel een oplossing.'
'O ja?'
intussen wil ik dat je volhoudt. Ja?'
'Als hij nu eens... ik bedoel, als h-h-hij haar nu eens komt halen?'
'Doe wat je moet doen. Ga desnoods verhuizen. Maar hou contact met me.'
'Ja.'
'Verder nog iets?'
'Hij krijgt haar niet, Grillo.'
'Dat weet ik.'
'Wat ik ook m-m-moet doen, hij krijgt haar niet.'
Wat heb ik gedaan? Dat was het enige dat Grillo kon bedenken toen hij de hoorn op de haak had gelegd: hoe heb ik dit kunnen aanbieden? Hij kon Howie niet helpen. Jezus, hij kon zichzelf amper helpen.
Hij zat voor de schermen - die volliepen als regentonnen tijdens een wolkbreuk: nieuws dat binnenkwam uit alle deelstaten, allemaal slecht nieuws - en zocht naar een manier om onder zijn aanbod uit te komen, maar hij wist dat hij niet met zichzelf zou kunnen leven als hij terugkrabbelde en als er dan iets gebeurde.
Het was een feit dat er iets zou gebeuren. Zo niet vannacht, dan wel morgennacht. Zo niet morgennacht, dan de nacht daarna. De wereld verloor haar verstand. De bewijzen waren te zien op de schermen. Welk beter moment konden de wederopstandelingen kiezen om hun rekeningen te vereffenen? Hij moest alles in het werk stellen, hoe weinig dat ook was, hoe onbeduidend dat ook was, want anders zou hij zichzelf nooit meer in de spiegel kunnen aankijken.
Hij zette de schermen af en pakte een weekendtas. Hij was daar bijna mee klaar, toen de telefoon ging. Ditmaal was het Tesla. Ze belde uit Everville.
ik ga bij een vrouw logeren die ik hier heb ontmoet. Ze heeft iemand nodig om haar gezelschap te houden. Heb je een pen?' Grillo noteerde het nummer en stelde haar in het kort op de hoogte van de situatie bij de Katzen. Ze klonk nauwelijks verbaasd. 'Er worden dit weekend een hoop eindspelen gespeeld,' zei ze. Hij vertelde haar dat hij naar de Katzen toe ging. Daarna kwamen ze over D'Amour te spreken.
ik heb altijd gedacht dat zijn totems en tatoeages alleen maar onzin waren,' zei Grillo, 'maar nu...'
'Nu wou je dat je er een had?'
'Ik wou dat ik iets had waar ik in geloofde,' zei Grillo. iets dat me kan helpen als Tommy-Ray vrij rondloopt.'
'O, hij loopt heus wel vrij rond,' zei Tesla grimmig. 'Zo ongeveer alles wat vrij kan rondlopen, loopt momenteel vrij rond.'
Grillo dacht daar even over na. Toen zei hij: 'Waar hebben we dit toch aan verdiend, Tes?' 'Aan het toeval, denk ik.'
Het onweer dat boven het huis van de Katzen was losgebroken, bewoog zich gestaag naar het zuidwesten en ontdeed zich onderwijl van zijn regenbuien. Op de gladde straten en snelwegen deed zich een aantal botsingen voor, op één na zonder persoonlijk letsel. Die ene uitzondering deed zich op tweehonderdvijftig kilometer afstand van het huis voor, op de Interstate 84. Een minibusje met een gezin van zes personen slipte op het verraderlijke asfalt, sloeg tegen een auto op de andere rijbaan, vloog over de middenberm en raakte zes auto's die in zuidelijke richting reden, en schoot ten slotte van het talud af.
De politie, ambulances en brandweerwagens waren opmerkelijk vlug ter plaatse, gezien het feit dat de weg in beide richtingen geblokkeerd was en de regen in zulke stromen naar beneden kwam dat het zicht beperkt werd tot vijftien meter. Toen ze arriveerden, waren er al vijf levens weggeëbd. Drie anderen, onder wie de bestuurder van het mini- busje, waren dood voordat ze uit de wrakstukken gezaagd konden worden.
Bijna alsof het gefascineerd werd door de chaos die het had aangericht, nam de snelheid van het onweer af. Het bleef bijna een halfuur boven de plaats van het ongeluk hangen en de zondvloed beukte de rook neer die uit de brandende voertuigen opsteeg, In een bittere, verblindende soep van rook en regen bewogen redders en slachtoffers zich als fantomen, stinkend en bevlekt met bloed en benzine. Sommige overlevenden hadden het geluk dat ze nog konden huilen. De meesten strompelden alleen maar van vuur naar vuur, van lichaam naar lichaam, alsof ze op zoek waren naar hun verstand.
Maar er was ook één fantoom dat geen redder was en ook niet gered hoefde te worden, dat zich door de helse chaos bewoog met een gemak dat tot nachtmerries zou leiden bij allen die hem zagen.
Hij was jong, dat fantoom, en volgens iedereen ook griezelig knap: blond, gebruind en met een brede, blinkende glimlach. En hij zong. Het was vooral dat zingen, meer nog dan zijn ongedwongen manier van lopen, meer nog dan zijn joviale lach, dat degenen die later over hem spraken zo van streek maakte. Dat hij van wrak tot wrak ging, met dat eenvoudige, naamloze deuntje op zijn lippen, was zonder meer demonisch te noemen.
Niet dat iedereen hem zijn gang liet gaan. Een politieagent zag hem op de achterbank van een van de autowrakken grijpen en beval hem daarmee op te houden. Het fantoom negeerde dat bevel en sloeg het achterraampje in om iets te kunnen pakken dat hij op de achterbank had gezien. De agent eiste opnieuw dat hij daarmee ophield en trok zijn pistool om zijn bevel kracht bij te zetten. Bij wijze van antwoord onderbrak het fantoom zijn lied lang genoeg om te zeggen: ik heb hier iets te doen.'
Toen hernam hij het deuntje op het punt waarop hij was gestopt en trok het lichaam van een klein meisje, waarvan het erbarmelijke lijk in de chaos over het hoofd was gezien, door het gebroken raampje naar buiten. De agent richtte zijn wapen op het hart van de dief en beval hem het kind neer te leggen, maar ook dit bevel werd genegeerd. Het fantoom zwaaide het lichaam over zijn schouders, als een herder die een lam draagt, en maakte aanstalten om te vertrekken.
Van wat er nu gebeurde, waren vijf mensen getuige, onder wie de politieagent. Ze waren allemaal uiterst opgewonden, maar niemand was zo hevig getraumatiseerd dat hij hallucineerde. Niettemin waren hun getuigenverklaringen uiterst bizar. De lijkendief keerde de agent de rug toe en begon naar het talud te lopen, en terwijl hij dat deed, ging er een rilling door de rook om hem heen. Gedurende enkele ogenblikken was het of er menselijke gedaanten in die golven van rook te zien waren - hun gezichten lang en vertrokken, hun lichamen pezig maar zacht, alsof hun botten uit hen weggezogen waren - gedaanten die duidelijk in dienst van de dief waren, want ze sloten zich om hem heen als een weeklagende wolk die niemand, zelfs de agent niet, durfde te doorbreken.
Vijf uur later werd het lichaam van het kind - een driejarig meisje, dat Lorena Hernandez heette - in een groepje berken op nog geen kilometer van de snelweg ontdekt. Ze was van haar bloederige kleren ontdaan en haar lichaam was zorgvuldig, bijna liefdevol, met regenwater gewassen. Vervolgens was haar kleine lichaam in de foetushouding op de natte grond gelegd: de beentjes tegen haar buik, de kin tegen haar borst. Er waren geen sporen van seksueel misbruik. Maar de ogen waren uit het hoofd verdwenen.
Van de zingende adonis die haar had meegenomen en die zoveel moeite had gedaan om haar op deze manier neer te leggen, was geen spoor te bekennen. Letterlijk geen spoor. Geen voetsporen in het gras, geen vingerafdrukken op haar lichaam: niets. Het was of de ontvoerder bij
het voltrekken van zijn grimmig en onverklaarbaar ritueel zwevend in de lucht had gehangen.
Een verslag van die gebeurtenissen werd diezelfde avond nog aan het Rif uitgebracht, maar er was daar niemand om het te lezen. Grillo was op weg naar Idaho en bij hem thuis stapelden de meldingen zich in ongekend tempo op. Vreemde, verschrikkelijke verhalen.
In Minnesota was een man die een hartoperatie onderging op de operatietafel wakker geworden en had hij, terwijl de anesthesist verwoede pogingen deed hem weer in comateuze toestand te brengen, zijn chirurgen gewaarschuwd dat de staarteters eraan kwamen: de staarteters kwamen eraan en niets kon hen tegenhouden. Daarna was hij gestorven.
Op de campus van het Austin College in Texas was een vrouw in het wit, volgens de getuigen vergezeld door zes grote albinohonden, in de grond verdwenen alsof ze een trap afging. Er was een gesnik uit de aarde gekomen, zo deerniswekkend dat een van degenen die het had gehoord een uur later een zelfmoordpoging deed.
In Atlanta was dominee Donald Merrill, midden in een vervaarlijke preek, plotseling van zijn onderwerp - er is slechts één liefde, Gods liefde - afgeweken om over de naderende dreiging te spreken. Zijn woorden werden live uitgezonden in het hele land en de camera's bleven op hem gericht toen hij wilde gebaren maakte en zich in steeds duisterder bewoordingen uitdrukte. Toen veranderde hij opnieuw van onderwerp. Nu begon hij over de menselijke anatomie. Het antwoord is hier, zei hij, en voor de ogen van zijn verbijsterde gemeente begon hij zich uit te kleden: hier, in de borst, in de buik, in het kruis. Toen hij alleen nog zijn ondergoed en sokken aanhad, werd de uitzending gestaakt, maar hij ging evengoed door. Hij gaf zijn geschokte en gefascineerde gemeente opdracht naar huis te gaan, voor een grote spiegel te gaan staan en zichzelf naakt te bestuderen, totdat - zo stelde hij het - de naderende dreiging voorbij was en de tijd stilstond.
Onder de vele rapporten die aan het Rif werden uitgebracht, was er één waarin Tesla zeer geïnteresseerd zou zijn geweest, als ze ervan had geweten. Het was iets dat van grote invloed zou zijn op de toekomstige gebeurtenissen.
Het kwam van de Baja. Twee bezoekers uit Engeland, parapsychologen die een boek over de mysteries van geest en materie aan het schrijven waren, gingen daar naar een bijna mythische plaats, waar zich volgens de geruchten enkele jaren geleden een aantal grote, indrukwekkende gebeurtenissen had voltrokken. Zo waren ze natuurlijk op de plaats ge-
komen waar Fletcher voor het eerst de Nuncio had gecreëerd: de Misión de Santa Catrina. Daar, op een kaap met uitzicht over de blauwe Stille Oceaan, waren ze de ruïnes aan het fotograferen, toen een van de mensen die het kleine schrijn in de puinhopen nog steeds verzorgden, opeens naar hen toe kwam rennen, met tranen over haar gezicht, en hun vertelde dat de vorige avond een vuur de Misión was binnengelopen, een vuur in de gedaante van een man.
Fletcher, zei ze, Fletcher, Fletcher...
Maar dat verhaal was net als vele andere algauw begraven onder de honderden die ieder uur uit alle deelstaten binnenkwamen. Verhalen over het bizarre en onpeilbare, over het groteske, het smerige en het ronduit belachelijke. Onopgemerkt, ongelezen en ongeordend, groeide het Rif in onwetendheid van zichzelf, een hoeveelheid kennis zonder iets of iemand om er leiding aan te geven.