8

1       

Everville stond die donderdagmorgen vroeg op, al was het de vorige avond later naar bed gegaan dan het gewend was. Er moesten span­doeken worden opgehangen en ramen worden gelapt. Het gras moest worden gemaaid en de straten moesten worden geveegd. Dit was geen dag om stil te zitten.

In de Kamer van Koophandel maakte Dorothy Bullard zich druk om de wolken die 's nachts aan de hemel waren gekomen. De weerman had zon, zon, zon beloofd, en nu was het al elf uur tweeëntwintig en had ze nog geen straaltje zonneschijn gezien. Ze verborg haar ongerustheid door zelf een stralend gezicht te zetten en stortte zich op haar werk. Ze organiseerde de verspreiding van de festivalbrochures, die net waren binnengekomen. Die brochures moesten naar de verspreidingspunten waar ze altijd heen gingen. Dorothy was gek op lijsten. Zonder lijsten was er niets dan chaos.

Kort voor de middag reed Frank Carlsen op het kruispunt van Whittier Street en Main Street met zijn stationcar tegen de achterkant van een stilstaande vrachtwagen. De botsing bracht het verkeer op Main Street bijna een uur lang volledig tot stilstand. Carlsen werd naar het politiebureau gebracht, waar hij toegaf dat hij de feestelijkheden dit jaar een beetje vroeg had ingezet: een paar biertjes maar, om in de stemming te komen. De vrachtwagen had niet veel schade, en Ed Olson, die hem had opgebracht, stuurde hem met een reprimande weg: ik zal voor jou een oogje dichtknijpen, Frank,' zei hij, 'dus zorg dat je nuchter blijft en dat je mij niet voor gek zet.'

Om kwart over twaalf was Main Street weer vrij. Dorothy keek uit het raam van haar kantoor en zag dat de wolken ijler begonnen te wor­den. De zon kwam eindelijk door.

2       

Erwin was kort na tienen naar de kreek vertrokken. Onderweg was hij nog even bij Kitty's Diner aangegaan om krachten op te doen met appelpannekoeken en koffie. Bosley was uitbundiger dan ooit. Op som­mige dagen vond Erwin dat irritant maar vandaag kon hij erom glim­lachen.

Toen zijn honger was gestild, ging Erwin naar de kreek. Hij parkeerde zijn auto naast het gebouw van de vrijmetselaarsloge in First Street en ging lopend verder. Hij was blij dat hij stevige laarzen en een oude trui had aangetrokken. De warmte van de nazomer had, samen met de re­gens van een week of wat geleden, het struikgewas dichter dan ooit ge­maakt, en tegen de tijd dat hij bij de kreek was aangekomen, had hij schrammen op zijn hals, gezicht en handen, en genoeg takjes in zijn trui om een vuurtje te kunnen stoken.

In de loop van de eeuwen had de kreek een diepe geul uitgehold. Haar ondiepe, snelstromende wateren werden overschaduwd door voorwe­reldlijke varens. Hij was hier in minstens zes jaar niet meer geweest en het verbaasde hem opnieuw dat het net was of hij de bewoonde wereld ver achter zich had gelaten. Hoewel hij amper een kilometer van Main Street vandaan was, overstemden de muggen het geroezemoes van het verkeer, terwijl voor hem, aan de overkant van de kreek, de dichtbeboste helling zich naar de Hoogten verhief, de Hoogten die nog woest en onbewoond waren, nam hij aan. Hij was alleen en dat was eigenlijk wel een prettig gevoel. Hij zou op zijn gemak naar het huis bij de kreek zoeken en intussen over zijn toekomst nadenken.

3

Joe belde Phoebe 's morgens bij de dokter op en vroeg of ze hem in de lunchpauze, in plaats van later op de middag, kon ontmoeten. Ze waar­schuwde hem dat ze dan maar een paar minuten bij elkaar konden zijn, want het was tien minuten rijden tussen praktijk en huis. Waarschijn­lijk nog langer, omdat er zoveel extra verkeer was. Hij had daar al over nagedacht. Kom naar mijn huis, stelde hij voor, dat is maar een paar minuten rijden. Ze zei dat ze dat zou doen. Ik ben er kort na halfeen, zei ze tegen hem.

'Ik zal op je wachten,' zei hij, en ze kreeg kippevel van de warmte in zijn stem.

De rest van de ochtend had ze een nerveus glimlachje om haar mond­hoeken, en om twaalf uur achtentwintig was ze weg. Ze was nog maar twee keer bij hem thuis geweest, een keer toen Morton thuis met griep in bed lag en een keer in zijn vakantie. Het was riskanter dan bij haar thuis, omdat je het appartementengebouw niet binnen kon komen zon­der gezien te worden. Zeker vandaag niet, nu er zoveel mensen op straat

waren. Het kon haar niet schelen. Ze parkeerde vlak voor het gebouw en liep uitdagend de zijtrap naar Joe's voordeur op. Ze hoopte bijna dat iemand haar zag.

Haar knokkels hadden de deur nog maar nauwelijks aangeraakt of hij ging al open. Joe had alleen zijn shorts aan en was drijfnat van het zweet.

'De ventilator is kapot,' zei hij, terwijl hij haar naar binnen leidde. 'Maar jij vindt het niet erg om te zweten, hè?'

Zoals gewoonlijk was het een bende in zijn woning, en het was nog smoorheet ook. Hij maakte een plek op de bank voor haar vrij, maar in plaats van te gaan zitten volgde ze hem naar de keuken, waar hij een glas ijswater voor haar inschonk. En daar bleven ze, terwijl het lawaai van de straat door het open raam naar binnen kwam.

'Ik heb eens nagedacht,' zei hij. 'Hoe eerder we ermee voor den dag komen, hoe beter het is.'

ik ga maandag met een advocaat praten.'

Hij grinnikte. 'Goed zo.' Hij legde zijn armen over haar schouders en vouwde zijn handen achter haar nek samen. 'Wil je dat ik meega?'

'Nee. Ik doe het wel.'

'En daarna gaan we hier weg. Zo ver mogelijk.'

'Waarheen je maar wil.'

'Ergens waar het warm is,' zei hij. 'Ik hou van warmte.'

'Mij best,' zei ze. Ze deed haar duim tegen zijn wang en wreef erover. 'Verf,' zei ze.

'Kus me,' zei hij.

'We moeten praten.'

'We kunnen praten terwijl we neuken.' 'Joe...'

'Goed, dan neuken we terwijl we praten, wat zeg je daarvan?' Hij kwam een beetje dichterbij. 'Het is te warm om nee te zeggen.' Er liep zweet tussen haar borsten door, tussen haar billen, tussen haar dijen. Ze was bijna duizelig van de warmte.

'Ja?' zei hij.

'Ja,' zei ze, en daar stond ze met een duizelend hoofd, terwijl hij haar, knoop voor knoop, sluiting voor sluiting, aan de lucht blootstelde.

4

Erwin had de kreek eerst stroomafwaarts gevolgd. Hij dacht dat het huis eerder op het vlakkere terrein te vinden zou zijn dan op de hellingen van de Hoogten. Ofwel hij vergiste zich daarin, ontdekte hij, ofwel dit deel

van McPhersons bekentenis was een leugen. Na een uur gaf hij het vol­gen van de kreek op en maakte hij rechtsomkeert en liep terug naar de plaats waar hij begonnen was. Daar bleef hij een paar minuten staan om een sigaret te roken en zich af te vragen wat hij nu zou doen. Bosley's pannekoeken hielden hem nog wel minstens anderhalf uur op de been, maar na al dat geklauter over rotsen en door struikgewas had hij dorst gekregen. Misschien kon hij wel even pauze nemen. Een kop koffie bij Kitty's, en dan weer verkwikt op zoek. Even later besloot hij toch maar geen pauze te nemen en door te gaan met zoeken. Als hij het huis een­maal had gevonden, zou de koffie hem trouwens veel beter smaken.

Naarmate hij hoger kwam, werd het terrein steeds moeilijker be­gaanbaar, en toen hij zich een kwartier lang door het dichte kreupel­hout had geworsteld, zijn handen groen van het mos, zijn knieën ont­veld van het uitglijden over rotsen, voelde hij er veel voor om de aftocht te blazen. Hij bleef even staan om zijn trui uit te trekken, want hij kook­te zowat, en toen hij hem over zijn gezicht had getrokken, zag hij iets bijzonders tussen de bomen. Hij begon er al naartoe te lopen voordat hij zijn armen uit de trui had en toen hij dichterbij kwam, ontsnapten hem kleine geluidjes van plezier.

'O... o... dat is het! Dat is het!'

Daar was het, recht voor hem. Vuur en houtrot hadden niet veel van de planken overgelaten, maar de bakstenen schoorstenen stonden nog overeind.

Hij hing zijn trui aan een tak en baande zich een weg door het struik­gewas tot hij bij de voorkant van het huis was aangekomen, voor zo­ver het een huis en geen hut was geweest, en stapte over de drempel.

Er waren nog enkele deerniswekkende sporen te zien van het leven dat hier ooit was geleid. Fragmenten van verkoolde meubelen, een stuk vergane vloerbedekking, scherven van borden, een gehavende emmer. Het was natuurlijk een trieste aanblik, maar Erwin kon wel juichen. Hij twijfelde er nu helemaal niet meer aan dat McPhersons bekentenis op waarheid berustte. Hij had bewijzen genoeg om zijn ontdekking in de openbaarheid te brengen zonder bang te hoeven zijn dat hij werd te­gengesproken. Hij moest nu alleen nog uitdenken hoe hij het meeste profijt van zijn bekendmaking kon hebben.

Hij ging op zijn hurken zitten en trok een scherf serviesgoed uit de wirwar van kreupelhout. Voor het eerst ging er een lichte rilling van on­behagen door hem heen. Hij geloofde niet in spoken - de doden waren de doden en bleven dood - maar de stilte van deze plaats werkte op zijn zenuwen. Het was tijd om terug te gaan, tijd om die kop koffie te ne­men, met misschien een punt worteltaart erbij om het te vieren.

Terwijl hij het stof van de scherf veegde, kwam hij overeind, en toen

hij dat deed, zag hij iets bewegen in de bomen aan de overkant van de kreek. Hij keek ernaar en zijn maag maakte een sprongetje. Er stond daar iemand naar hem te kijken. De scherf gleed uit zijn vingers. De haartjes in zijn nek gingen overeind staan.

De schaduw tussen de bomen was zo dicht dat hij niet veel kon zien van degene die naar hem stond te kijken, maar het was duidelijk dat het geen gewone wandelaar was. De man droeg iets dat donker en wijd was, bijna een gewaad, en zijn gezicht werd voor de helft aan het oog onttrokken door een grote baard. Hij hield zijn bleke handen voor zich gevouwen.

Hij boog zijn hoofd nu in Erwins richting, alsof hij wilde zeggen: 'Ik zie dat jij me ziet. Toen bracht hij zijn linkerhand omhoog en wenkte Erwin naar zich toe. Natuurlijk lag de kreek tussen hen in en de geul die door het water was uitgesleten was hier dieper dan meer stroomaf­waarts. Omdat de kreek voldoende bescherming zou bieden in het ge­val dat de vreemdeling een krankzinnige bleek te zijn, volgde Erwin de opdracht van de man op en kwam een beetje dichterbij.

Toen hij bij het water was aangekomen, dat anderhalve meter bene­den hem stroomde, begon de man te spreken. Zijn diepe stem kwam moeiteloos boven het bulderen van het water uit.

'Welke plaats is dit?' vroeg hij.

'Dit is Ungers Kreek.'

'Ik bedoelde het dorp.'

'Het is geen dorp, het is een stad. Everville.'

'Everville...'

'Bent u verdwaald?'

De man begon de helling tussen de bomen af te komen. Hij liep op blote voeten, zag Erwin, en met iedere stap werd duidelijker hoe vreemd hij eruitzag en gekleed was. Zoals Erwin al vermoedde, droeg hij in­derdaad een gewaad, zo diep blauw dat het bijna zwart was. Zijn ge­zicht vertoonde een eigenaardige mengeling van strengheid en rust: het voorhoofd gefronst, de ogen levendig, de mond smal maar met een vaag glimlachje.

ik dacht dat ik verdwaald was,' zei hij, 'maar nu zie ik dat ik dat niet ben. Hoe heet je?'

'Erwin Toothaker.'

'Erwin, ik wil je vragen me een dienst te bewijzen.'

'Zeg me eerst wie je bent.'

'O, dat wil ik best vertellen.' De vreemdeling was nu op de andere oever aangekomen en spreidde zijn armen voor Erwin. 'Mijn naam,' zei hij, 'is Richard Wesley Fletcher. En ik ben gekomen om jou te redden van de banaliteit.'

                                                             5

'Joe. Er komt iemand de trap op.'

Hij maakte zijn lippen van haar borst los en luisterde. Op straat schreeuwden kinderen en in de woning beneden hen stond een radio aan. Maar geen voetstappen, geen gekraak. Hij ging verder met het lik­ken aan haar tepel.

'Ik zweer het je,' fluisterde ze, haar ogen op de deur gericht.

'Goed,' zei hij. Hij greep zijn korte broek van de vloer en trok hem aan, waarbij hij zijn uitbundige erectie tegen zijn buik moest drukken.

Ze streek met haar vingers over haar borst, waaraan hij zo gewe­tensvol had gelikt, en nam de tepel tussen duim en middelvinger.

'Laat me eens zien wat je hebt, schatje,' zei hij, naar haar achterom­kijkend vanuit de deuropening.

Ze liet een van haar benen omlaag zakken van de bank waarop ze lag en bracht haar heupen enigszins omhoog. Hij keek naar haar kut.

'O schatje.'

'Vind je dat mooi?' fluisterde ze.

'Je zult zien hoe mooi ik dat vind.'

Ze riep hem bijna naar zich terug, maar voordat ze dat kon doen, was hij de gang opgegaan. Ze keek naar haar eigen lichaam en pakte het overtollige vlees om haar middel vast. Hij zei dat hij haar mooi vond zoals ze was, maar zijzelf vond dat niet. Ze zou tien kilo afvallen, nam ze zich voor, tien kilo voor Thanksgiving. Dat was...

'Nikker!' hoorde ze Morton schreeuwen. De deur klapte tegen de muur. Joe strompelde over de gang terug, met zijn handen tegen zijn blote buik.

Ze greep naar de rug van de bank om zich op te trekken, maar voor­dat ze dat kon doen, stond Morton in de deuropening. Hij keek naar waar Joe nog maar enkele ogenblikken geleden had gekeken. Zijn ge­zicht was een en al walging.

'Christus!' riep hij uit. 'Christus, moet je jou nou eens zien!' en hij kwam door de kamer naar haar toe, zijn armen uitgestrekt. Hij greep haar gespreide benen vast en trok haar met zoveel geweld van de bank dat ze gilde.

'Niet doen!'

Maar hij hoorde niets meer. Ze had nog nooit zo'n uitdrukking op zijn gezicht gezien: tanden ontbloot, lippen gevlekt, aderen opgezwol­len, en ogen die uitpuilden. Hij baadde in het zweet, maar ondanks al zijn inspanning was hij niet rood: hij had de kleur van iemand die op het punt stond over te geven of van zijn stokje te gaan.

Hij greep omlaag en trok haar op haar knieën.

'Jij smerige hoer!' schreeuwde hij, en sloeg haar in het gezicht. 'Houdt hij hiervan?' Hij sloeg nu op haar borsten, links, rechts. 'Vast wel!' Nog harder, links, rechts, brandende klappen ik wed dat hij aan je klere­tieten zuigt!'

Ze probeerde haar armen voor haar borsten te houden, maar hij kwam nu pas goed op dreef.

'Mooie tieten!' Hij sloeg, sloeg zo hard dat de tranen in haar ogen sprongen. 'Mooie tieten! Mooie, mooie tieten!'

Ze had Joe niet overeind zien komen; ze had het te druk met Mor­ton te smeken om op te houden. Maar plotseling was hij er. Hij greep haar kweller bij zijn kraag en slingerde hem de kamer door. Morton was zo'n tien centimeter langer, en minstens vijfentwintig kilo zwaar­der, maar Joe vloog meteen achter hem aan en dreef hem met zijn vuis­ten tegen de muur.

Phoebe veegde de tranen uit haar ogen en greep een kledingstuk om haar naaktheid mee te bedekken. Terwijl ze dat deed, liet Morton, uit wiens neus nu bloed stroomde, een strijdkreet horen. Hij stormde weer naar voren en gooide zijn lichaamsmassa met zoveel kracht tegen Joe aan dat ze samen door de kamer vlogen. Joe kwam op de televisie te­recht, die van het lage tafeltje viel waar hij op stond, en Joe viel tege­lijk met het toestel. Het tafeltje kraakte onder zijn gewicht. Morton viel boven op hem, maar hij sprong meteen weer overeind en beantwoord­de Joe's vuistslagen nu met trappen. Die waren tussen Joe's benen ge­richt en kwamen hard aan, vijf, zes, zeven keer, terwijl Joe ademloos en verdoofd op een bed van scherven en splinters lag.

Phoebe gaf haar pogingen zich te bedekken op. Ze sprong overeind en probeerde Morton van hem af te trekken, maar hij hield zijn hand over haar gezicht en kneep in haar wangen.

'Wacht op je beurt!' zei hij, en hij beukte weer in Joe's kruis. 'Jij komt straks.'

Toen duwde hij haar bijna nonchalant weg om zich beter op zijn wreedheden te kunnen concentreren. Ze keek naar Joe, die languit in de ravage lag, en naar de bloederige vlek die zich in zijn shorts ver­spreidde, en ze realiseerde zich met een duizelig gevoel dat Morton pas zou ophouden als Joe dood was.

Ze moest iets doen, wat dan ook. Ze keek of er ergens een wapen lag, maar er was niets dat ze kon tillen en dat Morton onschadelijk kon maken. In haar wanhoop rende ze naar de keuken, en al die tijd hoor­de ze het doffe bonken van zware schoenen tegen een menselijk lichaam, en het gekreun van Joe, dat met de seconde zwakker werd.

Ze trok de keukenladen open, de een na de ander, op zoek naar een vleesmes of broodmes, iets waarmee ze Morton kon bedreigen. Maar

ze vond alleen een verzameling gehavend bestek.

'Je bent er geweest, nikker...' zei Morton. Joe's gekreun was nu hele­maal opgehouden.

In haar wanhoop greep ze een gewoon mes, een gewone vork en ren­de daarmee de huiskamer in, nog net op tijd om te zien hoe Morton zich bukte en Joe's shorts wegtrok om de gevolgen van zijn werk te in­specteren. Die misselijkmakende intimiteit maakte haar nog razender en ze stortte zich met haar wapen in de aanslag op Morton. Hij draai­de zich meteen om en - meer geluk dan wijsheid voor Morton - het mes vloog uit haar hand. De vork daarentegen trof zijn doel en ze had ge­noeg vaart om hem in zijn borst te steken.

Hij keek ernaar, eerder verbaasd dan omdat hij pijn had, en haalde toen uit met de rug van zijn hand. Die klap kwam zo hard aan dat ze terugwankelde naar de deur. Er kwam bloed uit de wond in zijn borst, maar hij nam niet de tijd om de vork eruit te trekken.

'Jij smerige hoer!' zei hij, en hij kwam als een vrachtwagen zonder chauffeur op haar af.

Ze deinsde terug, de gang op. De voordeur stond nog open. Als ze hard wegrende, was ze hem misschien te vlug af. Maar dat zou beteke­nen dat ze Joe daar moest achterlaten tot ze iemand had gevonden om haar te helpen, en god mocht weten wat Morton in de tussentijd met hem zou doen.

'Blijf staan,' zei hij tegen haar, en zijn stem was nu niet meer dan een raspend gefluister. 'Jij hebt dit verdiend.' Hij klonk bijna redelijk. 'Je wéét dat je dit hebt verdiend.'

Ze keek door de smalle gang naar de badkamer, en toen hij op haar afstormde, wierp ze zich door de deuropening en gooide ze de deur dicht voordat hij bij haar aangekomen was. Te laat. Zijn arm schoot door de opening en hij greep haar bij haar haar vast. Ze gooide haar volle ge­wicht tegen de deur en drukte die met kracht tegen zijn arm. Ditmaal schreeuwde hij, een stroom van obsceniteiten in een gebulder van woe­de en pijn. Hij begon tegen de deur te duwen, trok zijn bebloede arm er weer uit en drukte zijn been in de opening, zodra die breed genoeg was.

Haar blote voeten gleden over de tegels. Het zou een kwestie van se­conden zijn voor hij de deur open had. Dan zou hij haar doden, daar was ze zeker van. Ze begon te gillen zo hard als ze kon en haar kreten vulden het badkamertje. Er moest vlug iemand komen, anders was het te laat.

Zijn gezicht verscheen nu in de opening, even wit en klam als de te­gels.

'Doe open,' zei hij, harder duwend. 'Jij weet hoe dat moet...' En met

een laatste duw gooide hij de deur wijd open. Ze kon nergens heen vluchten, en dat wist hij. Hij bleef in de deuropening staan, bloedend en hijgend, en bekeek haar van top tot teen.

'Je bent een hoer,' zei hij. 'Een dikke, smerige hoer. Ik ga je kleretie­ten erafscheuren.'

'Hé...!' schreeuwde Joe.

Morton keek door de gang. Joe was overeind gekomen en leunde te­gen het kozijn van de huiskamerdeur.

'Ben jij nog niet dood?' zei Morton, en hij liep met grote passen te­rug naar Joe.

Tot het eind van haar levensdagen zou Phoebe nooit met zekerheid weten wat er toen gebeurde. Ze ging achter Morton aan om hem tegen te houden, of hem tenminste zo lang op te houden dat Joe de voordeur kon bereiken - dat wist ze zeker - maar toen ze zijn schouder vastgreep, kwam Joe op de een of andere manier vlak voor hem terecht. Misschien sloeg hij Morton. Misschien struikelde Morton, verzwakt door het bloedverlies. Misschien was haar gewicht genoeg om hem uit zijn even­wicht te brengen. Hoe dan ook, hij viel naar voren en greep Joe vast. Toen hij tegen de grond sloeg, was er een knappend geluid te horen, ge­volgd door een soort snik van Morton. Hij stond niet op. Zijn benen stuiptrekten nog een paar keer. Toen bleef hij stil liggen.

'O... mijn... god,' zei Joe. Hij wendde zich van Phoebe af en begon hevig te braken.

Nog bang dat Morton weer overeind zou komen, liep ze voorzichtig naar hem toe. Er sijpelde bloed uit zijn borst. De vork! Ze was de vork vergeten!

Ze begon hem om te rollen. Hij haalde nog adem, maar zijn adem­tochten waren krampen die door zijn hele lichaam schokten. De vork was bij de steel afgebroken en zat misschien wel acht centimeter diep in zijn borst.

Joe kwam nu overeind en veegde met de rug van zijn hand over zijn mond.

'We moeten een dokter bellen,' zei hij, en hij verdween in de huiska­mer.

Phoebe kwam achter hem aan. 'Wacht, wacht...' zei ze. 'Wat moeten we zeggen?'

'De waarheid,' zei hij. Hij trok de telefoon uit de ravage vandaan. Het snoer was uit het contact gerukt. Met een grimas van pijn bij elke beweging die hij maakte, stak hij de stekker er weer in, terwijl Phoebe haar ondergoed aantrok. 'Ze zullen proberen me hiervoor op te bergen, schat.'

'Het was een ongeluk,' zei ze.

Hij schudde zijn hoofd. 'Zo werkt dat niet,' ging hij verder'. 'Ik heb al eerder moeilijkheden gehad.'

'Wat bedoel je?'

'Ik bedoel dat ik een strafblad heb,' zei hij. 'Ik zou het je hebben ver­teld...'

'Het maakt me niets uit,' zei ze.

'Nou, het maakt wèl iets uit,' snauwde hij, 'want het verpest alles.' Hij had het eind van het telefoonsnoer gevonden, maar de draden wa­ren kapotgetrokken. 'Dat gaat niet,' zei hij, en hij gooide de telefoon tussen het kapotgeslagen meubilair. Toen stond hij op, met tranen in zijn ogen. ik vind dit heel erg...' zei hij. 'Heel... erg.'

'Je kunt beter gaan,' zei ze.

'Nee.'

'Ik zorg wel voor Morton. Ga jij nou maar.' Ze had haar rok aange­trokken en maakte de knoopjes van haar blouse dicht. 'Ik zal alles uit­leggen en er zal voor hem worden gezorgd, en dan gaan we er gewoon samen vandoor.' Er zat een denkfout in die redenering, dat wist ze, maar het was het beste dat ze kon bedenken, 'Ik meen het,' zei ze. 'Ga je nou aankleden en ga weg!'

Ze ging terug naar de deur. Morton mompelde nu, en dat was al een kleine vooruitgang: obsceniteiten vermengd met wartaal, als het ge­brabbel van een baby, alleen kwam er geen melk en spuug tussen de lip­pen vandaan maar bloed.

'Hij komt er wel bovenop,' zei ze tegen Joe, die nog met een troos­teloos gezicht midden in de ravage van de huiskamer stond. 'Wil je nu alsjeblieft gaan? Ik red het wel.'

Toen ging ze het zonlicht in, en liep de trap af. De kinderen op straat waren opgehouden met spelen en keken naar haar vanaf het trottoir aan de overkant.

'Heb ik wat van jullie aan?' zei ze tegen hen op de toon die ze ook tegen de mensen die te laat op het spreekuur kwamen aansloeg. Het groepje verspreidde zich binnen enkele seconden, en ze liep vlug naar de telefooncel op de hoek van de straat. Ze durfde niet achterom te kij­ken, bang als ze was dat ze Joe zou zien wegglippen.