1
De zwaar ademende man in de regenjas droop van het zweet. Hij liep licht voorovergebogen en met korte, afgemeten passen, want het extra gewicht dat hij met zich meesjouwde, was weliswaar niet al te groot maar wel onhandig verdeeld en het terrein was oneffen. Niet dat het ooit wél gemakkelijk was om in het holst van de nacht met een lijk door het bos te sjouwen. Hij liet het lijk even zakken, hees het over zijn andere schouder en sjokte verder. Zijn schoenzolen hadden geen profiel waarmee hij zich zou kunnen verraden, maar veel maakte dat niet uit, want de regen spoelde alle voetsporen snel weg. Hij had het weerbericht erop nageslagen en de regen vormde de reden voor zijn aanwezigheid hier. Het slechte weer was de beste vriend die hij zich maar wensen kon.
Afgezien van het lijk dat hij over zijn stevige schouder had hangen, was er nog iets opvallends aan zijn verschijning: hij had een zwarte kap over zijn hoofd en over de hele lengte daarvan was een esoterisch symbool geborduurd, een cirkel met twee kruisdraden precies in het midden. Iedereen boven de vijftig zou het vermoedelijk onmiddellijk herkennen, want hoewel het in de loop der jaren aan kracht had ingeboet, had het veel mensen ooit enorme angst ingeboezemd. Het maakte niet uit dat geen ‘levend’ mens hem ooit met die kap op te zien zou krijgen. Hij schiep een grimmig soort genoegen in de moorddadige symboliek ervan.
Binnen tien minuten had hij de plek gevonden die hij tijdens een eerder bezoek zo zorgvuldig had uitgekozen en hij legde het lijk neer met een eerbied die in schril contrast stond met de gewelddadige manier waarop de betrokkene om het leven was gekomen. Hij zoog zijn longen vol lucht en hield zijn adem in terwijl hij het telefoonsnoer losmaakte waarmee het om het lijk gewikkelde plastic zeil werd dicht gehouden, en het zeil wegtrok. De vrouw was jong en hoewel ze twee dagen eerder een knap gezicht had gehad, was dat nu niet langer het geval. Het zachte blonde haar viel weg van de groenige huid, zodat de gesloten ogen en opgezwollen wangen zichtbaar werden. Als de ogen van het lijk nog open waren geweest, zou daarin misschien nog de stomverbaasde blik te zien zijn geweest waarmee ze had ondergaan hoe ze werd vermoord, een ervaring die in Amerika elk jaar ongeveer dertigduizend keer plaatsvond.
Hij trok het plastic helemaal weg en legde de vrouw op haar rug. Hij blies zijn ingehouden adem uit en toen hij weer inademde, moest hij zijn uiterste best doen om niet te kokhalzen van de stank. Met zijn zaklantaarn in een van zijn gehandschoende handen zocht hij naar de gevorkte tak die hij de vorige keer in het braambosje hier vlakbij had gestoken en hij gebruikte die om de onderarm van de vrouw te ondersteunen, die hij van tevoren al in zo’n houding had gewrongen dat ze naar de hemel leek te wijzen. Hoewel de lijkstijfheid inmiddels snel verdween, had die dit karwei nog aanzienlijk bemoeilijkt, maar hij was sterk, en uiteindelijk was het hem na lang wrikken toch gelukt. Hij haalde het horloge uit zijn zak, keek met zijn zaklantaarn of het wel de juiste tijd aanwees en deed het daarna om de pols van de dode.
Hij was niet bepaald godsdienstig, maar hij knielde neer naast het lijk en mompelde een kort gebed, waarbij hij zijn handen over zijn neus en mond geslagen hield. Daar had ze toch wel recht op, vond hij.
‘Je was er niet rechtstreeks verantwoordelijk voor, maar je was het enige wat ik had. Je bent niet voor niets gestorven. En ik geloof dat je nu beter af bent.’ Geloofde hij werkelijk wat hij zojuist had gezegd? Misschien niet. Maar misschien maakte dat ook niet uit.
Hij keek naar het gezicht van de dode vrouw en nam haar gelaatstrekken zo aandachtig op dat hij wel een wetenschapper leek die een bijzonder fascinerend experiment observeert. Hij had nog nooit iemand vermoord. Hij had het snel gedaan, en naar hij hoopte ook pijnloos. In de grauwe, mistige nacht leek de vrouw te worden omgeven door een gelige gloed, alsof ze al in een geestverschijning was overgegaan.
Hij deed een paar stappen naar achteren en speurde zorgvuldig, stukje voor stukje, het terrein af op dingen die daar niet thuishoorden en die later als bewijsmateriaal tegen hem zouden kunnen worden gebruikt. Het enige wat hij vond, was een stukje stof van zijn kap, dat was blijven haken aan een struik naast het lijk. Voorzichtig, dat kun je je niet veroorloven. Hij stopte het in zijn zak en bleef nog een paar minuten rondkijken naar andere dingen van dat soort, al waren ze bijna microscopisch klein.
In de wereld van het rechercheonderzoek waren het juist die forensische ‘over-het-hoofdzienertjes’ waarmee je jezelf kon verraden. Een enkele druppel bloed, sperma of speeksel, een achteloos half weggeveegde vingerafdruk, een enkel haartje met een deel van het haarzakje vol dna er nog aan, en even later werd je door de politie op je rechten gewezen terwijl de mensen van het OM hongerig om je heen cirkelden. Helaas bood zelfs het volle besef van die werkelijkheid maar weinig bescherming. Iedere misdadiger, hoe zorgvuldig ook, liet materiaal achter op de plek van het misdrijf dat belastend voor hem kon zijn. Daarom had hij zijn uiterste best gedaan om elk rechtstreeks lichamelijk contact met de vrouw te vermijden, alsof ze een dodelijke besmettelijke ziekte bij zich droeg. Eigenlijk was zijzelf een ziekte, net als die anderen als zij. Op hun eigen manier maakten ze duizenden slachtoffers. Door haar uit het menselijke ras te verwijderen had hij eigenlijk een heleboel levens gered.
Hij rolde het plastic op en stak het telefoonsnoer in zijn zak, keek nog eens op het horloge en liep toen langzaam terug naar zijn auto.
Achter hem lag de dode vrouw, met haar hand opgestoken naar de waterige hemel. De wijzerplaat van het horloge straalde in het donker een zwak licht uit, dat een dof baken vormde voor haar nieuwe rustplaats. Het zou niet lang duren voordat ze werd ontdekt. Bij lijken die bovengronds lagen, duurde dat over het algemeen niet lang, zelfs niet op zulke afgelegen plekken als deze.
Voordat hij wegreed, streek de man met zijn vinger langs de omtrek van het symbool op zijn kap, en sloeg tegelijkertijd een kruis. Dezelfde kruisdraden stonden op het horloge dat hij om de pols van de dode vrouw had gedaan. Dat zal ze zeker flink op de kast jagen. Met een gevoel van zowel opwinding als angst zoog hij zijn longen vol lucht. Jarenlang had hij zich voorgesteld dat het nooit zover zou komen. Jarenlang was de moed hem telkens weer in de schoenen gezonken. Maar nu had hij de eerste stap gezet, en dat werkte heel bevrijdend. Hij voelde een nieuwe kracht door zijn aderen stromen en hoopte maar dat die opgewassen zou zijn tegen wat hij nu voor de boeg had.
Hij schakelde door naar de derde versnelling en trapte hard op het gaspedaal. De banden grepen zich vast aan het glibberige wegdek en lieten niet los, zodat de lampen van zijn blauwe Volkswagen snel verdwenen in de duisternis. Hij wilde de plek waar hij heen ging zo snel mogelijk bereiken.
Hij moest nog een brief schrijven.