34
Junior Deaver tilde een lading asfalt-shingles van zijn pick-up. De klap waarmee ze op de grond ploften verbrak de ochtendstilte. Junior sprong uit de laadbak en keek eens naar het huis dat hij voor zijn gezin aan het bouwen was. Het houten skelet stond al, het dak zat erop en zou binnenkort worden bedekt. Het had echter een hele tijd geduurd voordat het zover was. Het meeste werk had hij zelf gedaan, met zo nu en dan wat hulp van gabbers die hem nog iets schuldig waren. Het huis was niet groot, maar wel een stuk groter dan de dubbelbrede woonwagen waar ze nu in woonden. Hij trok zijn gereedschapsgordel van de truck, deed die om en liep naar de persluchtgenerator waarmee het spijkerpistool werd aangedreven dat hij straks zou gaan gebruiken om de shingles mee te bevestigen.
Pas toen hoorde hij de heimelijke voetstappen die van achteren op hem af kwamen. Hij draaide zich snel om. Hier op deze afgelegen plek verwachtte hij geen bezoek. Behalve zijn vrouw wist niemand dat hij hier was. En hij had niet eens een auto horen naderen.
Toen hij de vrouw zag, werd hij ineens lijkbleek. Dit was wel de laatste die hij hier had verwacht.
Remmy Battle droeg een lange zwartleren jas met opgeslagen kraag en had een brede zonnebril op. Ze had laarzen aan en hoewel het niet koud was ook handschoenen.
‘Mevrouw Battle, wat doet ú hier?’
Ongeveer dertig centimeter voor hem bleef ze staan. ‘Ik wilde je spreken, Junior. Onder vier ogen.’
‘Hoe wist u dat ik hier was?’
‘Ik weet een heleboel, Junior. Veel meer dan de meeste mensen denken. Dat is de reden waarom ik je wil spreken.’
Junior tilde zijn handen op. ‘Hoor eens, ik heb een advocaat. Praat u maar met hem.’
‘Ik héb al met hem gepraat. En nu wil ik jou spreken.’
Hij wierp haar een argwanende blik toe, en nadat hij snel om zich heen had gekeken, alsof hij verwachtte dat de politie nu elk ogenblik op hem af kon komen stormen om hem in te rekenen, verscheen er een koppige uitdrukking op zijn gezicht. ‘Volgens mij hebben wij niks te bespreken. U hebt me al in de gevangenis laten stoppen.’
‘Maar je bent toch weer vrij?’
‘Ja, maar daar hebben we borg voor moeten betalen. En daar zijn we bijna failliet aan gegaan. Zoveel geld hebben we niet.’
‘Kom op, Junior. Je vrouw verdient goed geld in die club van haar. Dat weet ik heel zeker. Mijn man kwam daar vaak, en ze heeft waarschijnlijk alleen aan hem al een klein fortuin overgehouden.’
‘Daar weet ik niets van.’
Ze reageerde daar niet op. ‘Mijn overleden man.’
‘Ik heb het gehoord,’ mompelde Junior.
‘Hij is vermoord, weet je,’ zei ze met een eigenaardig vlakke stem.
‘Dat heb ik ook gehoord.’
‘Jij komt uit de gevangenis en hij gaat dood.’
Hij keek haar met grote ogen aan. ‘Daar kunt u mij niet voor laten opdraaien.’
‘O, ik weet zeker dat je wel een alibi hebt.’
‘Reken maar.’
‘Fijn voor je, maar daarom ben ik hier niet.’ Ze kwam nog dichter bij hem staan en zette haar bril af. Haar ogen waren rood en gezwollen.
‘Waarom bent u hier dan wél?’ vroeg hij.
‘Ik wil mijn spullen terug, Junior. En wel metéén.’
‘Verdomme, mevrouw Battle, ik heb die trouwring van u helemaal niet.’
‘Die stomme ring kan me geen moer schelen!’ riep ze plotseling. ‘Ik wil die andere dingen. Geef ze terug. Nu!’
Uit machteloze woede gaf Junior een harde klap op zijn dij. ‘Hoe vaak moet ik het nou nog zeggen? Ik heb dat spul niet omdat ik niet bij u ingebroken heb.’
‘Ik betaal je wat je maar wilt,’ drong ze aan, zonder op zijn ontkenning te letten. Ze keek naar het halfvoltooide huis. ‘Ik betaal voor een stel eersteklas bouwvakkers die hier dat huis voor je komen afbouwen. Ik maak het twee keer zo groot, en – wat maakt het ook uit – ik doe er verdomme ook nog een zwembad bij. Je zegt het maar.’ Ze kwam nu vlak voor hem staan en greep met één hand zijn verschoten spijkerjasje beet. ‘Alles wat Lulu en jij maar willen kunnen jullie van me krijgen, maar mijn spullen wil ik terug. Jullie hoeven ze alleen maar terug te geven en alle aanklachten worden ingetrokken. Jullie houden er nog een mooi huis aan over ook, en die verdomde ring mogen jullie houden.’
‘Mevrouw Battle, ik...’
Ze gaf hem een klap in zijn gezicht en bracht hem daarmee abrupt tot zwijgen. Een man die zoiets deed, had hij vermoord. Nu bleef hij echter gewoon staan.
‘Maar als je ze niet teruggeeft, zorg ik ervoor dat je verlangend zult uitzien naar twintig jaar dwangarbeid in de gevangenis. Als ik met je klaar ben, zul je daarom sméken. Ik ken mensen, Junior, maak je daar maar geen illusies over – die komen bij je langs en dat bezoek zul je nooit vergeten.’ Ze liet zijn jasje los. ‘Ik geef je nog wat bedenktijd, maar niet lang meer.’
Ze draaide zich om en liep weg, maar bleef toen staan en keek achterom. ‘En dan nog iets, Junior: als je probeert misbruik te maken van wat je gestolen hebt, op welke wijze dan ook, of als je ze aan iemand anders laat zien, dan kom ik zelf bij je langs. Met het jachtgeweer dat mijn vader me vlak voor zijn dood heeft gegeven. En dan schiet ik die grote lelijke kop van je romp. Heb je dat begrepen?’ Het werd allemaal op zo’n kalme, maar ijzingwekkende toon gezegd dat Junior zijn eigen hartslagen in zijn oren hoorde dreunen.
Remmy Battle leek een antwoord op haar vraag niet nodig te vinden. Ze zette haar bril weer op, draaide zich om en liep al even stilletjes weg als ze gekomen was.
Junior stond daar maar en terwijl hij haar nakeek ging zijn dikke buik zwoegend op en neer. Hij was in zijn leven al vaak verzeild geraakt in gevechten met lange, forsgebouwde mannen die erop gebeten waren om hem iets aan te doen, en hij was zelfs een paar keer met een mes gestoken. Tijdens die voorvallen was hij erg bang geweest, maar dat was niets vergeleken met de doodsangst die hij nu voelde, want hij twijfelde er niet aan dat dat gestoorde wijf alles wat ze zojuist had gezegd voor honderd procent meende.