7

Het boek dat Hotchkiss in zijn handen hield, heette Preparing for Ar­mageddon en het was een handleiding voor gelovige broeders hoe dat in zijn werk zou gaan, een gids die stap voor stap aangaf hoe het op handen zijnde einde van de wereld overleefd kon worden. Er waren hoofdstukken over voedselvoorraden, over water en granen, over kleding en bedden, brandstof, warmte en licht. Er was een lijst van vijf bladzijden lang die Opgeslagen voedingsmiddelen heette en die de hele reeks van stroop tot gedroogd wild bevatte. En als om de angst er bij treuzelaars die van plan zouden kunnen zijn de voorbereidingen uit te stellen goed in te krijgen, wisselde het boek deze lijsten af met foto's over rampen die hier en daar in Amerika waren voorgekomen. De meeste waren natuurlijke fenomenen geweest. Bosbranden die niet tot bedaren te brengen waren, orkanen die hele steden plat leg­den wanneer ze eroverheen trokken. Verscheidene bladzijden waren gewijd aan de overstroming van Salt Lake City in mei 1983, vergezeld van foto's van inwoners van Utah die muren van zandzakken bouw­den om het water tegen te houden. Maar het beeld dat het grootst opdoemde in deze catalogus van laatste gebeurtenissen was de pad­destoelwolk. Er waren verschillende foto's van die wolk en onder een ervan las Hotchkiss het eenvoudige onderschrift: De eerste atoom­bom werd op 16 juli 1945 om 5.30 uur tot ontploffing gebracht op een plek die door de maker van de bom, Robert Oppenheimer, Trinity werd genoemd. Met die ontploffing begon de laatste eeuw der Mens­heid.

Er was geen verdere uitleg. Het doel van het boek was niet om de atoombom en zijn constructie uit te leggen, maar om een leidraad te verschaffen hoe leden van de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen het zouden kunnen overleven. Maar dat gaf niet. Hij had geen details nodig. Het enige dat hij nodig had was dat ene woord, Trinity, in een andere context dan die van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Hier was het. De drie-in-een beperkt tot een en­kele plek, zelfs een enkele gebeurtenis. Dit was het Trinity dat alle andere verving. In de verbeelding van de twintigste eeuw doemde de paddestoelwolk dreigender op dan God.

Hij stond op met Preparing for Armageddon in zijn handen en liep door de chaos van opzijgegooide boeken naar de voorkant van de winkel. Buiten stond hem een beeld te wachten dat hem ter plekke deed stilstaan. Er renden tientallen dieren los rond over de parkeer­plaats. Jonge hondjes buitelden rond, muizen renden om dekking te zoeken voor de jonge poesjes die hen achterna zaten en er lagen hage­disjes op het asfalt te zonnen. Hij keek langs de rij etalages. Er vloog een papegaai door de open deur van de winkel van Ted Elizando. Hotchkiss kende Ted helemaal niet, maar hij kende de verhalen over de man. Aangezien hij zelf een bron van roddels was, had hij altijd veel aandacht geschonken aan wat er over anderen werd gezegd. Eli­zando had zijn verstand, zijn vrouw en zijn baby verloren. Nu ver­loor hij zijn arkje in het winkelcentrum ook nog door de inhoud vrij te laten.

Zijn werk om de informatie over Trinity bij Tesla Bombeck te krijgen was belangrijker dan troostende en waarschuwende woorden voor Elizando, als hij al woorden gehad zou hebben. De man wist blijk­baar in wat voor gevaar hij verkeerde, dus welke woorden had hij hem nog te bieden? Nadat Hotchkiss die beslissing had genomen, liep hij terug over de parkeerplaats naar zijn auto, maar hij werd weer te­gengehouden. Dit keer niet door iets dat hij zag, maar door een ge­luid: een korte, gekwelde menselijke kreet. De bron kwam uit de die­renwinkel.

Tien seconden later stond hij in de openstaande winkeldeur. Daar waren nog meer dieren los, maar er was geen teken van hun bevrij­der. Hij riep de naam van de man. 'Elizando? Alles in orde?'

Er kwam geen antwoord en het drong tot Hotchkiss door dat de man misschien zelfmoord had gepleegd. Dat hij de dieren had vrijgelaten en zijn polsen had doorgesneden. Hij haastte zich en werkte zich door uitstallingen en kooien heen. Halverwege de winkel zag hij het lichaam van Elizando tegen de achterkant van een grote kooi aan in elkaar gezakt liggen. De bewoners ervan, een stuk of tien kanaries, fladderden in paniek heen en weer waarbij de veertjes van hun vleu­gels tegen de tralies aanvlogen.

Hotchkiss liet het boek vallen en kwam Ted te hulp.

'Wat heb je gedaan?' zei hij toen hij bij hem kwam. 'Jezus, man, wat

heb je gedaan?'

Toen hij dichter bij het lichaam kwam, besefte hij zijn vergissing. Dit was geen zelfmoord. De wonden op zijn gezicht - dat tegen de tra­lies geduwd lag - had hij zich niet zelf toegebracht. Het waren af­schuwelijke wonden, er waren hele stukken vlees uit zijn wang en hals gescheurd. Het bloed was door de tralies gedropen en bedekte de bodem van de kanariekooi, maar het pompte al niet meer. Hij was al een paar minuten dood.

Hotchkiss stond heel langzaam op. Als het niet de kreet van Elizando was geweest die hij had gehoord, wat was het dan wel geweest? Hij deed een stap terug naar het boek om dat op te pakken, maar toen hij zich bukte om het op te rapen, werd hij afgeleid door een bewe­ging tussen de kooien. Hij leek afkomstig van een zwarte slang die over de grond net achter het lijk van Elizando gleed. Hij bewoog snel, en het was duidelijk dat hij tussen hem en de uitgang wilde ko­men. Als hij het boek niet had moeten oppakken was hij misschien sneller geweest, maar tegen de tijd dat hij Preparing for Armageddon weer in zijn handen had, was het beest al bij de deur. Nu hij het goed kon zien, werden een paar dingen heel duidelijk. Dit was geen vluch­teling uit de winkel (geen huishouden in Palomo Grove zou het ooit onderdak verleend hebben). Hij leek net zoveel op een murene als op een slang, maar zelfs die gelijkenis was vaag; het was in feite iets dat nergens op leek dat hij ooit had gezien. En tenslotte liet het bloed­vlekken achter op de tegels om zijn voortgang aan te geven. En de binnenkant van zijn bek was ook nat van het bloed. Dit was de moor­denaar van Elizando. Hij trok zich terug en riep de naam op van de Verlosser die hij al lange tijd had verloochend: 'Jezus.' Dat woord bracht gelach teweeg van ergens achter in de winkel. Hij draaide zich om. De deur naar het kantoortje van Ted stond wagen­wijd open. Hoewel het vertrek geen ramen had en het licht niet aan was, zag hij toch een man met gekruiste benen op de grond zitten. Hij kon zelfs raden wie het was: de misvormde trekken van de vriend van Tesla Bombeck, Raul, waren onmiskenbaar, zelfs in deze duisternis. Hij was naakt. Dat feit - zijn naaktheid en dus zijn kwetsbaarheid - verleidde Hotchkiss ertoe een stap in de richting van de open deur te doen. Als hij de keus had tussen een gevecht met een slang of zijn bezweerder - en ze vormden beslist een verbond - koos hij de bezweerder. Een naakte man die gehurkt zat, vormde geen bedreiging.

'Wat is hier verdomme aan de hand?' wilde Hotchkiss weten toen hij dichterbij kwam.

De man grinnikte in de schemering. Zijn glimlach was nat en breed.

'Ik maak Lix,' antwoordde hij.

'Lix?'

'Achter je.'

Hotchkiss hoefde zich niet om te keren om te weten dat zijn uitgang nog steeds geblokkeerd was. Hij had geen andere keus dan te blijven waar hij was, hoewel het beeld tegenover hem hem in toenemende mate tegenstond. De man was niet alleen naakt, maar zijn lichaam zat ook vanaf het midden van zijn borst tot aan het midden van zijn dijbenen vol insecten; de voorraad hagedissevoer en visvoer van de winkel konden hier een andere eetlust bevredigen. Hun beweging had hem hard gemaakt, zijn hoekige lid het middelpunt van hun intentie. Maar er was nog een beeld dat minstens zo walgelijk of erger was op de grond voor hem: een klein hoopje dierlijke uitwerpselen, uit kooi­en bijeengegaard, waar zich een wezen in nestelde. Nee, niet nestel­de, geboren werd, opzwol en zich ontrolde voor de ogen van Hotch­kiss. Het strekte zijn kop uit de poep en hij zag dat het nog zo'n zelfde ding was dat de monstermaker Lix noemde.

En het was niet de enige. Glinsterende vormen ontrolden zich in de hoeken van het kamertje, allemaal vormloze einden spieren met kwaadaardigheid in iedere kronkelende beweging. Er kwamen er twee vanachter hun maker te voorschijn. Een andere klom op de toonbank rechts van Hotchkiss en wrong zich naar hem toe. Om hem te ontwijken, deed hij een stap naar achteren en besefte te laat dat hij nu binnen het bereik van het andere beest was. Het was in twee slagen bij zijn benen en klom in drie naar boven. Hij liet Armageddon voor de tweede keer vallen en sloeg naar beneden naar het ding, maar de gapende mond sloeg eerst en die twee bewegingen tegelijkertijd de­den hem zijn evenwicht verliezen. Hij struikelde tegen een plank met kooien waarbij zijn rondmaaiende armen er een paar op de grond gooide. Een tweede ruk, dit keer naar de plank, was net zo zinloos. Die was gebouwd om alleen maar jonge poesjes en hun hokjes te kun­nen dragen en hij kwam onder zijn gewicht naar beneden. Hij viel op de grond en de plank en haar lading kwamen achter hem aan. Als de kooien er niet waren geweest was hij misschien ter plaatse afgeslacht, maar ze weerhielden de Lix ervan hem zowel van voor als van achter tegelijk aan te vallen. Hij kreeg tien seconden voorsprong en zij pro­beerden zich een weg door de kooien te banen terwijl hij zich omrol­de en probeerde overeind te komen, maar het wezen dat zich aan zijn been had vastgehecht, sloeg die hoop de bodem in. Zijn kaken zon­ken in het vlees van zijn heup. De pijn benam hem even zijn gezichts­vermogen en toen hij het weer terug had, hadden de andere beesten hun weg ook weer naar hem gevonden. Hij voelde een van hen in zijn hals en een ander wond zich om zijn torso. Hij begon om hulp te schreeuwen voor de adem uit hem werd geperst. 'Alleen ik ben er,' kwam het antwoord.

Hij staarde naar de man genaamd Raul, die nu niet langer in de vui­ligheid gehurkt zat maar boven hem stond - nog steeds hard, nog steeds vol insecten — terwijl een van de Lix om zijn hals gedrapeerd lag. Hij had zijn wijs- en middelvinger in de open bek van het dier en streelde de achterkant van de keel.

'Jij bent Raul niet,' hijgde Hotchkiss.

'Nee.'

'Wie. . .?'

Het laatste woord dat hij hoorde voor de Lix zijn knoop om zijn borst aantrok, was het antwoord op die vraag. Een naam die uit twee vriendelijke lettergrepen bestond. Kiss en soon. Deze woorden waren het laatste waar hij aan dacht, net als een voorspelling. Kiss, soon. Aan de andere kant van de dood stond Carolyn op hem te wachten, haar lippen al getuit om tegen zijn wang te duwen. Het maakte zijn laatste ogenblikken, na alle doorstane ellende, draaglijk.

'Ik denk dat dit een verloren zaak is,' zei Tesla tegen Grillo toen ze uit het huis te voorschijn kwam.

Ze trilde van top tot teen; uur na uur inspanning en pijn had zijn tol geëist. Ze verlangde ernaar te kunnen slapen, maar ze was bang dat als ze dat deed, ze de droom zou krijgen die Witt de nacht tevoren had gehad: het bezoek aan de Kern dat betekende dat de dood nabij was. Misschien was dat wel zo, maar dat wilde ze dan toch niet we­ten.

Grillo pakte haar bij haar arm vast, maar ze zwaaide hem weg. 'Je kunt mij niet meer ondersteunen dan ik jou. . .' 'Wat gebeurt er daarbinnen?'

'Het gat gaat weer open. Het lijkt wel op een dam die op het punt

staat door te breken.'

'Verdomme.'

Het hele huis kraakte nu, de palmen langs de oprijlaan lieten hun do­de bladeren vallen en de oprijlaan scheurde alsof er van onderen met een moker tegenaan werd gebeukt.

ik zou de agenten moeten waarschuwen,' zei Grillo. 'Hun vertellen wat er gaat gebeuren.'

ik denk dat we dit verloren hebben, Grillo. Weet jij wat er met

Hotchkiss is gebeurd?'

'Nee.'

'Ik hoop dat hij wegkomt voor ze erdoorheen komen.' 'Dat doet hij niet.'

'Dat zou hij wel moeten doen. Geen enkele stad is het waard om er­voor te sterven.'

'Het wordt tijd dat ik eens ga opbellen, vind je niet?' 'Waarheen?' vroeg ze.

'Naar Abernethy. Hem het slechte nieuws vertellen.'

Tesla lachte even. 'Ja, waarom doe je dat niet? De laatste primeur.'

'Ik kom zo terug,' zei hij. 'Denk maar niet dat je hier alleen uit komt,

want dat gebeurt niet. We gaan samen.' 'Ik ga niet weg.'

Hij stapte in de auto en hij had niet gemerkt hoe heftig de grond schudde, tot hij probeerde het contactsleuteltje in het slot te steken. Toen hij daar eindelijk in was geslaagd en achteruit de oprijlaan naar het hek uitreed, vond hij iedere vorm van waarschuwing aan de agen­ten overbodig. De meesten hadden zich al een heel eind naar beneden teruggetrokken; ze hadden maar één voertuig buiten het hek laten staan en daar stonden twee mannen de wacht te houden. Ze namen weinig notitie van Grillo. Hun twee zorgen - de een professioneel, de ander persoonlijk - was het huis in de gaten houden en klaarstaan om snel te maken dat ze wegkwamen wanneer de scheu­ren in hun richting zouden komen. Grillo reed langs hen de Heuvel af. Een van de agenten een eindje lager op de Heuvel deed een vage poging om hem tegen te houden, maar hij reed gewoon door in de richting van het winkelcentrum. Hij hoopte daar een openbare tele­fooncel te vinden om zijn gesprek met Abernethy te kunnen voeren. Daar zou hij Hotchkiss ook wel tegenkomen en dan kon hij hem waarschuwen als hij nog niet wist dat het spel voorbij was. Terwijl hij zich door het doolhof van geblokkeerde of opgebroken of tot af­grond veranderde straten werkte, liet hij wat koppen voor zijn laatste artikel door zijn hoofd gaan. Het einde van de wereld is nabij was zo afgezaagd. Hij wilde niet nog een in de lange rij zijn die het einde der tijden voorspelde, ook al was het dit keer (eindelijk) waar. Toen hij bij het winkelcentrum kwam, kreeg hij inspiratie op het ogenblik dat zijn ogen het dierenfeest dat daar plaatsvond waarnamen. Hij kwam op het idee door de verzameling van Buddy Vance. Hoewel hij wel dacht dat het heel wat moeite zou kosten om Abernethy warm te krijgen voor het idee, wist hij dat hij nooit een meer toepasselijke kop voor dit verhaal zou kunnen vinden dan De rit is voorbij. De soort had van het avontuur genoten, maar kwam nu tot haar einde. Hij parkeerde de auto bij de ingang van de parkeerplaats en stapte uit om naar het bizarre schouwspel van het dieren-speelkwartiertje te kijken. Hij glimlachte ondanks zichzelf. Wat heerlijk om niets te we­ten: in de zon te kunnen spelen zonder de minste achterdocht over hoe kort ze nog te leven hadden. Hij liep over de parkeerplaats naar de boekwinkel, maar daar was Hotchkiss niet. De inhoud van de zaak lag over de grond verspreid, het bewijs van een speurtocht die vermoedelijk op niets was uitgelopen. Hij liep naar de dierenwinkel in de hoop daar menselijk gezelschap te vinden en misschien een tele­foon. De vogels maakten binnen een geweldige herrie: de laatste ge­vangenen van de winkel. Als hij tijd had, zou hij ze zelf vrijlaten.

Geen reden waarom zij geen glimp meer van de zon zouden mogen opvangen.

is er iemand?' vroeg hij en stak zijn hoofd om de deur. Er rende een gekko tussen zijn benen door. Hij keek hem na met de­zelfde vraag op zijn lippen. Maar die bleef onuitgesproken. De gekko was op zijn weg naar de deur door bloed heen gelopen en overal waar hij keek zag hij vegen en spetters bloed. Eerst zag hij het lichaam van Elizando en toen het lichaam van zijn maat, half begraven onder de kooien.

'Hotchkiss?' zei hij.

Hij begon de kooien van het lichaam af te trekken. Hij rook ook nog naar iets anders behalve naar bloed, het stonk naar stront. Hij kreeg het op zijn handen, maar hij bleef doorwerken tot hij voldoende van Hotchkiss had gezien om er zeker van te zijn dat hij dood was. Toen hij zijn hoofd had vrijgemaakt, werd dat feit bevestigd. De schedel was in elkaar gedrukt; de stukjes bot staken als gebroken aardewerk uit de brij van zijn geest en verstand. Geen dier dat in een winkel van deze afmetingen had gehuisd kon een dergelijke gewelddadige mis­daad gepleegd hebben. En het was ook niet gemakkelijk om het wa­pen te ontdekken dat het veroorzaakt zou hebben. Hij bleef niet han­gen om over het probleem na te denken, niet met de tamelijk reële mogelijkheid dat zij die er verantwoordelijk voor waren nog in de buurt konden zijn. Hij bestudeerde de grond op zoek naar een wa­pen. Een riem, een halsband met sierspijkertjes, alles was goed waar hij een slachting mee zou kunnen afweren. Zijn zoeken bracht hem naar een boek dat een eindje bij het lichaam van Hotchkiss vandaan op de grond was gevallen.

Hij las de titel hardop: 'Preparing for Armageddon.' Hij pakte het op en keek het snel door. Het leek een handboek te zijn hoe je het einde der tijden moest overleven. Deze wijze woorden van mormoonse broeders tot de leden van de Kerk vertelden hun dat alles goed zou aflopen: dat zij Gods levende orakels hadden en Het Eerste Presidium en De Raad der Twaalf Apostelen om hen te bewaken en te adviseren. Alles wat ze hoefden te doen was dat advies op te vol­gen, zowel op spiritueel als op praktisch gebied, en wat de toekomst ook zou brengen, zij zouden het overleven.

'Wanneer gij zijt voorbereid zult gij niet vrezen, was de hoop, nee, de zékerheid van deze bladzijden. Wees rein van hart, heb velen lief, wees rechtvaardig en bezoek heilige plaatsen. Zorg voor een jaar voorraad.' Hij bladerde verder. Waarom had Hotchkiss dit boek uit­gekozen? Orkanen, bosbranden en overstromingen? Wat had dat met Trinity te maken?

En toen zag hij het: een slechte foto van een paddestoelwolk en de wereld daaronder die de plaats identificeerde waar de bom tot ont­ploffing was gebracht.

Trinity. New Mexico.

Hij las niet verder. Met het boek in zijn handen rende hij de parkeer­plaats op, waarbij de dieren hem voor de voeten liepen, en stapte in de auto. Zijn telefoontje naar Abernethy moest maar even wachten. Hoe het eenvoudige feit dat Trinity de geboorteplaats van de bom was in dit verhaal paste wist hij niet, maar misschien zou Tesla het weten. En zelfs als dat niet het geval was, dan zou hij nog de bevredi­ging hebben dat hij haar het nieuws gebracht had. Hij wist dat het absurd was om plotseling zo tevreden over zichzelf te zijn, alsof deze informatie ergens iets aan veranderde. De wereld ging ten onder (De rit is voorbij), maar dit kleine stukje van de puzzel in zijn handen was voldoende om de angst voor dat feit even opzij te zetten. Hij kende niets prettigers dan nieuws te brengen, een boodschapper, een Nunti­us te zijn. Hij had nooit dichter bij het begrip van het woord gelukkig kunnen komen.

Zelfs in de korte tijd - niet meer dan vier of vijf minuten - die hij in het winkelcentrum had doorgebracht, was de stevigheid van Palo­mo Grove aanzienlijk achteruitgegaan. Twee straten die op de heen­weg van de Heuvel af nog toegankelijk waren geweest, waren dat nu niet meer. Een was vrijwel helemaal verdwenen - de aarde was een­voudig opengegaan en had hem opgeslokt - de ander was bezaaid met puin van twee omgevallen huizen. Maar hij vond een derde route die nog begaanbaar was en begon tegen de Heuvel op te rijden. De grond begon echter zo enorm te trillen dat hij de auto af en toe nau­welijks meer in bedwang kon houden. Er waren een paar waarne­mers gekomen tijdens zijn afwezigheid. In drie helikopters zonder re­gistratietekens. De grootste hing loodrecht boven het huis van Vance en zijn passagiers probeerden kennelijk de situatie in te schatten. Ze moesten er nu wel achter zijn dat dit geen natuurlijk verschijnsel was. Misschien wisten ze zelfs de oorzaak wel. D'Amour had Tesla verteld dat het bestaan van de Iad bekend was tot in de hoogste kringen. Als dat zo was, had er uren geleden al een strijdkracht rondom het huis moeten zijn, in plaats van een paar angstige agenten. Hadden ze geen geloof gehecht aan het bewijsmateriaal, aan de generaals en de politi­ci? Waren ze te pragmatisch om te denken dat hun rijk in gevaar ge­bracht kon worden door iets dat aan de andere kant van de dromen thuishoorde? Hij kon ze geen ongelijk geven. Tweeënzeventig uur ge­leden had hij die gedachte ook geen enkele geloofwaardigheid ge­schonken. Hij had het als onzin beschouwd, net als het praten over

Gods levende orakels in het boek op de zitplaats naast hem, een over­verhitte fantasie. Als de waarnemers bleven waar ze waren, direct bo­ven de scheur, zouden ze nog de kans krijgen hun meningen te her­zien. Zien was geloven. En ze zouden wat te zien krijgen. De hekken van Coney Eye waren omgevallen, net als de grensmuur. Hij liet de auto voor een berg puin staan en klom met het boek stevig onder zijn arm geklemd naar het huis. Het leek of op de voorkant een schaduw van een wolk rustte. Het tumult had de spleten in de oprij­laan geopend en hij moest opletten waar hij liep terwijl zijn concen­tratie werd afgeleid door een verontrustende eigenschap van de sfeer rondom het huis. Hoe dichter hij bij het huis kwam, hoe donkerder de schaduw leek te worden. Hoewel de zon nog steeds tegen de ach­terkant van zijn hoofd scheen en op de door de regen verslapte voor­kant van het huis, was het hele beeld groezelig, alsof er een laag vuil vernis over alles was gehaald. Hij kreeg er hoofdpijn van om ernaar te kijken; zijn holtes prikten, zijn oren tuitten. En wat nog veron­trustender was dan deze kleine ongemakken, was het waarneembare gevoel van angst dat in hem groeide met iedere stap die hij zette. Hij haalde zich allerlei afschuwelijke beelden in het hoofd, verzameld in zijn jaren werken binnen de redacties van een stuk of tien kranten en door het kijken naar foto's die geen redacteur, hoe laag ook, zou uit­brengen. Er waren natuurlijk de nodige auto-ongelukken en vliegtui­gongelukken: lichamen in stukken die nooit meer bijeen vergaard konden worden. Onontkoombaar waren de moordscènes. Maar dat was niet wat er aan deze aanval voorafging. Het waren foto's van on- schuldigen en wat hun was aangedaan. Baby's en kinderen, geslagen, verminkt, op de vuilnisbelt gegooid, de zieken en de ouden van dagen die onmenselijk bejegend werden, de vernederde geestelijk achterge­blevenen. Er kwamen zoveel wreedheden in hem op. 'De Iad,' hoorde hij Tesla zeggen en hij draaide zijn ogen in de rich­ting van haar stem. De lucht tussen hen was dik, haar gezicht ruw, alsof het opnieuw was afgedrukt. Het was niet echt. Niets was echt. Plaatjes op een scherm.

'De Iad komt eraan,' zei ze. 'Dat voel je. Je zou hier zover mogelijk vandaan moeten gaan. Het heeft geen zin als je blijft. . .' 'Nee,' zei hij. 'Ik heb. . . een boodschap.'

Hij begon problemen te krijgen om zijn gedachten te coördineren. De onschuldigen bleven maar te voorschijn komen, de een na de ander, met alle mogelijke soorten wonden. 'Wat voor boodschap?' vroeg ze. 'Trinity.'

'Wat is daarmee?'

Hij merkte dat ze schreeuwdie maar dat haar stem desondanks nau­welijks hoorbaar was. 'Je zei Trinity, Grillo.' 'Ja?'

'Wat is daarmee?'

Er waren zoveel ogen die hem aankeken. Hij kon daar niet langs den­ken, langs hun pijn en hun machteloosheid. 'Grillo!'

Hij probeerde zijn aandacht zo goed mogelijk bij de vrouw te houden die zijn naam schreeuwend fluisterde.

'Trinity,' zei ze weer.

Het boek in zijn handen was het antwoord op haar vraag, dat wist hij, hoewel de ogen en het verdriet in de ogen hem bleven afleiden. Trinity. Wat was Trinity? Hij pakte het boek op en gaf het aan haar, maar toen ze het van hem aannam, wist hij het weer. 'De bom,' zei hij. 'Wat?'

'Trinity is de plek waar ze de eerste atoombom tot ontploffing heb­ben gebracht.' Hij zag dat er een blik van begrip over haar gezicht vloog.

'Begrijp je het?' vroeg hij. 'Ja. Jezus! Ja!'

Ze nam niet de moeite het boek dat hij had meegenomen open te ma­ken: ze vertelde hem alleen dat hij moest maken dat hij wegkwam, terug naar de weg. Hij luisterde zo goed hij kon, maar hij wist dat hij nog iets moest vertellen. Iets dat bijna net zo belangrijk was als Trinity en ook over dood ging. Maar hoe hij ook zijn best deed, hij kon er niet opkomen.

'Ga terug,' zei ze weer tegen hem. 'Ga weg uit deze viezigheid.' Hij knikte en wist dat hij nutteloos voor haar was, en liep struikelend door de smerige lucht weg. Hoe verder hij bij het huis vandaan kwam, hoe helderder de zon weer begon te schijnen en hoe meer de beelden van de dode onschuldigen zijn gedachten niet langer domi­neerden. Toen hij de hoek van de oprijlaan omsloeg, wist hij weer wat hij had willen vertellen en waar hij maar niet op had kunnen ko­men: Hotchkiss is dood, vermoord, hoofd ingeslagen. Iemand of iets had die moord gepleegd en die wezens liepen nog steeds los rond door Palomo Grove. Hij moest teruggaan om haar dat te vertellen, haar te waarschuwen. Hij wachtte even om de beelden die de nabij­heid van de Iad had veroorzaakt uit zijn hersenschors te laten ver­dwijnen. Ze gingen niet helemaal weg, dat wist hij op het ogenblik dat hij naar het huis terugging, ze kwamen met vernieuwde hevigheid terug. De vergiftigde lucht die ze hadden opgeroepen verspreidde zich en had hem al snel weer te pakken. Voor die hem weer van de kook bracht, haalde hij een pen te voorschijn die hij uit het motel had mee­genomen voor het geval hij ergens aantekeningen zou moeten maken. Hij had ook papier meegenomen, van de receptie, maar de parade van wreedheden kwam hem weer voor de geest en hij was bang dat hij de gedachte weer zou verliezen terwijl hij terugliep, dus krabbelde hij het woord gewoon op de achterkant van zijn hand. 'Hotch . . .' was alles wat hij kon opbrengen. Toen verloren zijn vin­gers de macht om te schrijven en zijn geest de macht om iets anders vast te houden dan verdriet om de dode onschuldigen en de gedachte dat hij Tesla weer moest zien. Boodschap en boodschapper in één li­chaam verenigd, draaide hij zich om en struikelde terug naar de wolk van invloed van de Iad. Maar toen hij aankwam op de plek waar de vrouw schreeuwend had staan fluisteren, was ze nog dichter naar de bron van die wreedheden gegaan en hij twijfelde eraan of zijn gezon­de verstand het wel zou overleven als hij haar zou volgen.

Zoveel dingen werden Tesla opeens duidelijk en vooral ook de sfeer van verwachting die ze altijd in de Lus had gevoeld, vooral wanneer ze langs de stad ging. Ze had films gezien van de ontploffing van de bom en van de vernietiging van de stad in documentaires over Op- penheimer. De huizen en de winkels waar ze over had gepiekerd wa­ren gebouwd om tot as geblazen te kunnen worden zodat de makers van de bom de toorn van hun baby aan het werk zouden kunnen zien. Geen wonder dat ze had geprobeerd daar een film over dinosau­russen te plaatsen. Haar dramatische instinct had het goed gehad. Dit was een stad die op de dag des oordeels wachtte. Alleen het monster had ze verkeerd gehad. Wat was een betere plek voor Kissoon om zijn misdaden te verbergen? Als de flits kwam, zouden de lijken vol­komen verteerd worden. Ze kon zich zijn perverse plezier dat hij had gehad in het bedenken van zo'n gedetailleerde schepping goed voor­stellen, wetend dat de wolk die de School had vernietigd een van de meest onuitwisbare van de eeuw was.

Maar er was iemand geweest die hem had doorgehad. Mary Muralles had hem in de Lus gevangen en tot hij een nieuw lichaam had gevon­den waarin hij kon vertrekken was hij de gevangene en zijn wil hield het ogenblik van ontploffen permanent op een afstand. Hij had ge­leefd als een man met zijn vinger in het gat van de dijk, wetend dat als hij zijn plicht verzaakte, de dijk zou doorbreken en het water hem zou overspoelen. Geen wonder dat het woord Trinity hem van streek had gemaakt. Het was de naam van zijn grote angst.

Was er een manier om deze wetenschap tegen de Iad te gebruiken? Er schoot haar een vreemde mogelijkheid te binnen terwijl ze naar het huis liep, maar daar had ze de hulp van Jaffe voor nodig. Het was moeilijk om enige samenhangende gedachte vast te houden in deze poel van onheil die uit de scheur kwam, maar ze had eerder tegen invloeden gevochten, zowel van filmproducenten als van sja­manen, en ze was in staat het ergste op een afstand te houden. Het werd echter steeds sterker naarmate de Iad dichter bij de drempel kwam. Ze probeerde niet over de mate van hun corruptie in dit ge­heel na te denken; het minste of geringste gerucht over hun nadering kon de psyche al heel diep aantasten. Ze had er in al haar pogingen om de aard van hun invasie te bedenken niet aan gedacht dat hun wa­pen waanzin zou kunnen zijn. Maar misschien was het dat wel. Hoe­wel ze in staat was deze aanval van kwaadaardigheid een tijdje van zich af te houden, wist ze dat ze vroeg of laat ook zou capituleren. Geen menselijke geest kon hem voorgoed op een afstand houden en ze zou geen keus hebben als ze in dergelijke afschuwelijkheden werd getrokken dan haar toevlucht tot krankzinnigheid te nemen. De Iad Oeroboro's zouden een planeet met gekken regeren. Jaffe was natuurlijk al een heel eind onderweg met zijn geestelijke in­storting. Ze vond hem bij de deur van de kamer waar hij de Kunst had toegepast. De ruimte achter hem werd helemaal door de scheur in beslag genomen. Toen ze door de deur keek, begreep ze voor het eerst waarom de Kern een zee werd genoemd. Tegen de kust van de Kosmos sloegen golven van zwarte energie waarbij de branding over de scheur spatte. Daarachter zag ze een andere beweging die ze maar heel even kon waarnemen. Jaffe had het over bewegende bergen en vlooien gehad. Maar Tesla's geest richtte zich op een ander beeld om de indringers te omschrijven. Het waren reuzen. De levende angst­beelden uit haar vroegste nachtmerries. Vaak hadden ze in de ont­moetingen die ze vroeger met hen had gehad de gezichten van haar ouders gehad, een feit dat haar psychoanalyticus zeer bedenkelijk vond. Maar dit was een ander soort reuzen. Als ze al gezichten had­den, en dat betwijfelde ze, waren ze onmogelijk daarmee te vergelij­ken. Eén ding was zeker: het waren geen liefhebbende ouders. 'Zie je het?' zei Jaffe. 'O ja,' zei ze.

Hij stelde de vraag weer, met een veel hogere stem dan ze ooit van hem had gehoord. 'Zie je het, pappa?' Tappa?' vroeg ze.

'Ik ben niet bang, pappa,' ging de stem uit de Jaff verder. 'Ze doen me geen kwaad. Ik ben de Dood-Jongen.'

Ze begreep het. Jaffe keek niet alleen maar door de ogen van Tommy-Ray, hij sprak ook met de stem van de jongen. Ze had de vader aan de zoon verloren.

'Jaffe!' zei ze. 'Luister naar me. Ik heb je hulp nodig! Jaffe!' Hij gaf geen antwoord. Ze ging naar hem toe, probeerde zo min mogelijk naar de scheur te kijken, greep hem bij zijn versleten overhemd en trok hem naar de voordeur. 'Randolph!' zei ze. 'Je moet met me pra­ten.'

De man grijnsde. Het was geen uitdrukking die ooit bij dat gezicht had gehoord. Het was de grijns van een Californische prins, breed en met veel tanden. Ze liet hem los. 'Ik heb niets aan je,' zei ze.

Ze kon geen tijd verspillen aan een poging hem terug te halen uit het avontuur dat hij met Tommy-Ray deelde. Ze moest haar plan alleen verwezenlijken. Het was eenvoudig om te bedenken en ze vermoedde verdomd moeilijk - als het al niet onmogelijk was - om uit te voe­ren. Maar ze had geen alternatief. Ze was geen grote sjamaan. Ze kon de scheur niet dicht krijgen. Maar ze kon hem misschien wel ver­plaatsen. Ze had al twee keer bewezen dat ze de kracht had om de Lus in en uit te komen. Om zichzelf - en anderen - op te lossen in gedachten en naar Trinity te verplaatsen? Zou ze ook dode materie kunnen verplaatsen. Hout en pleisterwerk? Een deel van een huis bij­voorbeeld? Dit deel van dit huis, bijvoorbeeld? Kon ze het deel van de Kosmos laten verdwijnen waar zij en de scheur zich bevonden en het naar Punt Nul verplaatsen waar een macht de tijd wegtikte die de reuzen zou kunnen vellen voor ze hun krankzinnigheid verspreid­den?

De vragen konden niet beantwoord worden door het alleen maar van deze kant van het ontwerp af te bekijken. Als ze faalde, was het ant­woord nee. Zo eenvoudig was dat. Ze zou een paar ogenblikken be­seffen dat ze gefaald had voor wijsheid, falen en haar aspiraties tot sjamaanschap abstract werden. Tommy-Ray was weer gaan praten, zijn monoloog was aanzienlijk onduidelijker geworden en het was niet meer dan een verward geklets.

'. . . net zo hoog als Andy. . .' zei hij, '. . . alleen hoger... zie je me, pappa. . . ? net zo hoog als Andy... ik zie het strand! Ik zie het strand!'

Dat klonk tenminste logisch. Hij was binnen gezichtsafstand van de Kosmos en dat betekende dat de Iad vlak bij waren. '...Dood-Jongen...' begon hij weer, '...ik ben de Dood- Jongen 

'Kun je hem niet uitzetten?' vroeg ze aan Jaffe en ze wist dat hij haar niet hoorde.

'Hoeiii!' schreeuwde de jongen. 'Daar komen we! Daar. . . kó­men . . . we!'

Ze keek niet om naar de scheur om te zien of de reuzen zichtbaar werden, hoewel ze het wel graag gedaan had. Het ogenblik zou ko­men dat ze ze recht in het gezicht zou moeten zien, maar daar was ze nog niet klaar voor, niet kalm en niet uitgerust genoeg voor. Ze deed nog een stap verder naar de voordeur en pakte de knop stevig beet. Hij voelde zo verdomd stevig aan. Haar gezonde verstand pro­testeerde tegen het idee om een dergelijke stevigheid een andere plek en een andere tijd in te denken. Ze zei tegen haar gezonde verstand dat het kon verrekken. Dat en de waanzin die hier uit de scheur werd gespuwd waren geen tegenstellingen. Rede kon wreed zijn; logica kon mooi zijn. Er was nog een geestesgesteldheid die dergelijke kin­derlijke tweedelingen opzij zette: die macht vervaardigde door tussen dergelijke condities in te zijn. Alles zijn voor iedereen.

Ze herinnerde zich plotseling wat D'Amour had gezegd over het feit dat er een verlosser zou zijn. Ze had gedacht dat hij Jaffe bedoelde, maar ze had te ver weg gezocht. Zij was de verlosser. Zij, Tesla Bom­beck, de onstuimige vrouw uit West-Hollywood, omgekeerd en we- deropgestaan.

Dat idee gaf haar nieuw vertrouwen en met het vertrouwen een een­voudige greep op hoe ze dit moest laten werken. Ze probeerde niet het idiote geroep van Tommy-Ray buiten te sluiten of het beeld van de slappe en verslagen Jaffe of alle onzin van het tastbare dat gedach­te werd en gedachte die tastbaar werd. Het was allemaal een deel van haar, zelfs de twijfel. Dat misschien vooral. Ze hoefde niet te ontken­nen dat de verwarringen en de tegenstellingen machtig waren, ze moest ze alleen maar omarmen. Ze verzwelgen met de mond van haar geest, ze kauwen en doorslikken. Ze waren allemaal eetbaar. Het tastbare en het ontastbare, deze wereld en die andere, ze waren allemaal eetbaar en een verplaatsbaar feestmaal. Nu ze dat wist, kon niets haar meer van de tafel weghouden. Ze keek strak naar de scheur. 'Zelfs jij niet,' zei ze en begon te eten.

Toen Grillo op minder dan twee stappen van de voordeur was, wa­ren de onschuldigen teruggekomen om hem op te eisen en zo dicht bij de scheur was hun aanval feller dan ooit. Hij verloor de macht om voor- of achteruit te bewegen terwijl de wreedheden rondom hem opstegen. Het leek wel of hij over kleine, bloederige lichaampjes liep. Ze draaiden hun huilende gezichtjes naar hem toe, maar hij wist dat er voor hen geen hulp mogelijk was. Nu niet. De schaduw die over de Kern had bewogen, had een eind aan alle genade gemaakt. En die heerschappij zou nooit eindigen. Hij zou nooit beoordeeld worden, er zou nooit rekenschap van afgelegd hoeven worden. Er bewoog iemand langs hem naar de deur, een vorm die nauwelijks zichtbaar was in de dikke lucht vol lijden. Grillo deed zijn best om een goed beeld van de man te krijgen, maar kreeg niet meer te zien dan een glimp van een gewelddadig gezicht met zware botten en inge­vallen kaken. Toen verdween de vreemdeling het huis in. Een bewe­ging op de grond rond zijn voeten verplaatste zijn aandacht van de deur naar de grond. De kindergezichten waren nog steeds zichtbaar, maar nu had de gruwel er iets bij gekregen. Zwarte slangen zo dik als zijn arm kropen over de kinderen heen terwijl ze de man die naar binnen was gegaan volgden. Vol afkeer deed hij een stap naar voren in de vertwijfelde hoop een van de vele kapot te trappen. Die stap haalde hem dichter bij de rand van de waanzin die hem paradoxaal genoeg kracht verleende voor zijn kruistocht. Hij deed een tweede stap en een derde en probeerde met zijn hak op de koppen van die zwarte beesten te trappen. De vierde stap zette hij over de drempel van het huis en zo kwam hij in een volkomen andere waanzin terecht.

'Raul?'

Dat kon niet waar zijn, Raul.

Net nu ze een greep op de taak die voor haar lag had gekregen, kwam hij binnen en zijn verschijning hier was zo schokkend dat ze het op geestelijke dwaling had gehouden als ze niet zo overtuigd was ge­weest van de werking van haar geest. Dit was geen hallucinatie. Hij stond hier in levenden lijve voor haar, haar naam op zijn lippen en een uitdrukking van welkom op zijn gezicht.

'Wat doe jij hier?' zei ze en voelde haar greep op het geheel wegglij­den.

'Ik ben voor jou gekomen,' was zijn antwoord. Vlak daarna en achter hem aan kwam het wrede bewijs van wat hij daarmee bedoelde. Er kwamen Lix over de drempel het huis binnenglijden. 'Wat heb je gedaan?' zei ze.

'Ik heb je toch gezegd dat ik voor jou kwam. Wij allemaal,' zei hij. Ze deed een stap weg van hem, maar met de scheur die het halve huis in beslag nam en de Lix die de deur bewaakte, was de enige weg om te ontsnappen de trap op. Dat bood op z'n gunstigst een tijdje uitstel. Ze zou daar gevangen zitten en wachten tot ze haar zouden vinden als ze daar behoefte aan hadden, alleen zouden ze de moeite niet ne­men. De Iad zou binnen een paar minuten in de Kosmos komen. Daarna zou de dood wel zo plezierig zijn. Ze moest hier blijven, Lix of geen Lix. Zij had hier zaken af te wikkelen en dat moest snel ge­beuren.

'Blijf bij me vandaan,' zei ze tegen Raul. 'Ik weet niet waarom je hier bent, maar blijf op een afstand!'

'Ik ben gekomen om ze te zien aankomen,' antwoordde Raul, We kunnen hier samen wachten.'

Rauls overhemd stond open en ze zag het bekende voorwerp om zijn hals hangen: het medaillon van de School. En toen werd haar achter­docht wakker: dit was Raul niet. Zijn manier van doen was niet die van de angstige Nuntiaal die ze op de missiepost Santa Catrina had ontmoet. Er zat iemand anders achter dat half-aapachtige gezicht: de man die haar voor het eerst het raadselachtige ontwerp van de School had laten zien. 'Kissoon,' zei ze.

'Nu heb je mijn verrassing bedorven,' antwoordde hij. 'Wat heb je met Raul gedaan?'

'Hem dakloos gemaakt. Zijn lichaam bezet. Het was niet moeilijk. Hij had veel van de Nuntius in zich. Dat maakte hem beschikbaar. Ik heb hem de Lus ingetrokken net zoals ik met jou nad gedaan. Al­leen had hij de intelligentie niet om zich tegen me te verzetten zoals jij en Randolph deden. Hij gaf snel toe.' 'Je hebt hem vermoord.'

'O nee,' zei Kissoon luchtig. 'Zijn geest leeft nog, hoor. Dat houdt mijn lichaam uit het vuur tot ik ernaar terugga. Zodra het uit de Lus is, ga ik er weer in terug. Hier wil ik zeker niet in blijven zitten. Het is weerzinwekkend.'

Plotseling kwam hij naar haar toe, zo snel als alleen Raul maar kon zijn, nam een sprong en pakte haar arm vast. Ze schreeuwde door de kracht waarmee hij dat deed. Hij glimlachte weer tegen haar en was in twee stappen dichterbij haar, zijn gezicht was binnen een tel maar een paar centimeter bij haar vandaan. 'Hebbes,' zei hij.

Ze keek langs hem heen naar de deur. Daar stond Grillo naar de scheur te staren waar de golven van de Kern met stijgende frequentie en woestheid tegenaan sloegen. Ze schreeuwde zijn naam, maar hij reageerde niet. Het zweet droop langs zijn gezicht en er druppelde speeksel uit zijn openhangende mond. Waar hij ook zat, hij was niet thuis. 

Als ze in staat was geweest om in Grillo's hoofd te kruipen, dan had ze zijn geboeidheid hebben kunnen begrijpen. Toen hij eenmaal over de drempel was, waren de onschuldigen uit zijn geestesoog verdwe­nen en opgevolgd door nog heviger ellende. Zijn ogen werden naar de branding getrokken en daar zag hij iets gruwelijks. Het dichtst bij het strand lagen twee lichamen die naar de Kosmos waren geworpen en toen weer teruggetrokken werden door een onderstroom die hen dreigde te verdrinken. Hij kende hen, hoewel hun gezichten heel erg waren veranderd. De ene was Jo-Beth McGuire. De ander was Ho­wie Katz. Verderop in de golven dacht hij nog een derde figuur te zien, bleek tegen de donkere lucht. Die kende hij niet. Er bleek geen herkenbaar vlees meer op het gezicht te zitten. Het was een surfende doodskop.

Verderop, waar de werkelijke gruwelen begonnen, was het rustig. Massieve rottende vormen met een dikke, rusteloze lucht om hen heen alsof vliegen met de afmetingen van vogels zich vol aten aan hun rotting. De Iad Oeroboro's. Zelfs nu, gehypnotiseerd, zocht zijn geest (geïnspireerd door Swift) naar woorden om het beeld te be­schrijven, maar de woordenschat was te armzalig als het op kwaad­aardigheid aankwam. Verdorvenheid, onrechtvaardigheid, godde­loosheid, wat waren deze eenvoudige zaken tegenover dergelijke we­zens? Hobby's en vermaak. Verhemelte-reinigingsmiddelen tussen smerige gangen. Hij was bijna jaloers op hen die zich dichter bij de gruwelen bevonden omdat het begrip misschien met de nabijheid kwam. . .

Howie, die door de golven door elkaar was geschud, had hem wel een paar dingen kunnen vertellen. Toen de Iad hen insloot, had hij zich herinnerd waar hij deze gruwel eerder had gevoeld: in het slacht­huis van Chicago waar hij twee jaar geleden had gewerkt. Zijn hoofd zat nu vol met herinneringen aan die maand. Die zomer in het abba- toir met gestold bloed in de goten, dieren die hun blaas en darmen leegden bij het geluid van de dood van hen die voor hen aan de beurt waren. Het leven dat met een enkel schot tot vlees werd gemaakt. Hij probeerde achter deze afschuwelijke beelden naar Jo-Beth te kijken, met wie hij zover was gekomen op een tij dat had samengezworen hen bij elkaar te houden maar hen niet snel genoeg bij de kust had kunnen krijgen om hen van de slachters te redden die hen op de hie­len zaten. Haar beeld dat de laatste wanhopige ogenblikken had kun­nen verzoeten, werd hem ontzegd. Het enige dat hij kon zien was vee dat de afrit werd afgeslagen, het stront en bloed dat werd weggespo­ten, trappelende karkassen die aan een gebroken poot werden opge­hangen en de rij werden afgeduwd om ontwijd te worden. Die gruwel bleef hem voor eeuwig bij. 

De plek achter de branding was net zo onzichtbaar voor hem als Jo- Beth dus hij had geen idee hoever - of hoe dicht - ze van of bij de kust waren. Als hij had kunnen kijken, dan zou hij de vader van Jo- Beth hebben gezien, verslagen en pratend met de stem van Tommy- Ray:

. .daar komen we. . .! daar. . . komen. . . we. . . ' - en Grillo die naar de Iad stond te staren, en Tesla die op het punt stond haar leven te verliezen aan een man die ze aansprak met de woorden:

'Kissoon! Kijk in godsnaam. Kijk naar hen! Kijk dan!' Kissoon keek naar de scheur en de vracht die met het tij binnen­kwam.

'Ik zie het,' zei hij.

'Dacht je dat zij ook maar een barst in jou geïnteresseerd zijn? Als zij

erdoor komen, ben jij net zo dood als de rest van ons!'

'Nee,' zei hij. 'Ze brengen een nieuwe wereld en daar heb ik mijn

plaats in verdiend. Een hoge plaats. Weet je hoeveel jaar ik hierop

heb gewacht? Dit heb gepland? Hiervoor heb gemoord? Ze zullen me

belonen.'

'Heb jij een contract getekend? Heb je het opgeschreven?' 'Ik ben hun bevrijder. Ik heb dit mogelijk gemaakt. Je had je toen in de Lus bij het team moeten voegen. Me je lichaam een tijdje moeten lenen. Dan zou ik je beschermd hebben. Maar nee. Jij had je eigen idealen. Net als hij.' Hij keek naar Jaffe. 'Met hem was het precies hetzelfde. Moest ook zo nodig een stukje proeven. En jullie zijn er allebei in gestikt.' Hij wist dat Tesla niet weg kon lopen want er was geen plek waar ze naar toe kón, daarom liet hij haar los en deed een stap naar Jaffe. 'Hij kwam er dichter bij dan jij, maar ja, hij had bal­len:'

Jaffe uitte niet langer de vreugdekreten van Tommy-Ray. Er klonk nu alleen nog maar een laag gekreun dat zowel van de vader als van de zoon kon zijn, of van een combinatie van hen beiden. 'Je zou het moeten zien,' zei Kissoon tegen het gekwelde gezicht. 'Jaf­fe. Kijk me aan. Ik wil dat je kijkt!'

Tesla keek om naar de scheur. Hoeveel golven zou het nog duren voordat de Iad bij de kust was? Tien? Minder? Kissoon werd steeds geïrriteerder over Jaffe. Hij begon de man door elkaar te schudden.

'Kijk me aan verdomme!'

Tesla liet hem uitrazen. Het gaf haar een ogenblikje rust, een ogen­blik waarin ze weer opnieuw begon te denken over de verplaatsing naar de Lus.

'Word wakker en kijk me aan, klootzak. Ik ben het, Kissoon. Ik ben eruit gekomen! Ik ben eruit gekomen!'

Ze liet zijn donderpreek een onderdeel van de scène worden die ze zich voor de geest haalde. Niets kon ervan worden uitgesloten. Jaffe, Grillo, de deuropening naar de Kosmos en natuurlijk de deuropening naar de Kern, het moest allemaal verzwolgen worden. Zelfs zij, de verzwelger, moest onderdeel van deze verplaatsing uitmaken. Opge­geten en in een andere tijd uitgespuwd. Plotseling hield Kissoon op met schreeuwen.

'Wat ben jij aan het doen?' zei hij en draaide zich naar haar om. Zijn gestolen gelaatstrekken waren niet gewend aan de uitdrukking van woede en verwrongen zich op groteske wijze. Ze liet zich niet aflei­den door dit schouwspel. Dat maakte deel uit van de scène die ver­zwolgen moest worden. Ze was erop berekend. 'Waag het niet!' zei Kissoon. 'Hoor je me?' Ze hoorde hem en at verder.

'Ik waarschuw je,' zei hij en kwam haar kant op. 'Waag het niet!' Iets in de verborgen uithoekjes van het geheugen van Randolph Jaffe reageerde op deze drie woorden en er klonk een echo in hem. Hij was een keer in de hut geweest met de man die op precies dezelfde manier had gesproken. Hij herinnerde zich de bedompte hitte in de hut en de geur van zijn eigen zweet. Hij herinnerde zich de broodmagere ou­de man die op zijn hurken achter het vuur had gezeten. En het best van alles herinnerde hij zich de dialoog die nu weer in zijn hoofd op­kwam:

'Waag het niet!'

"Dat is een rode vlag voor een stier houden, om het met mij over wa­gen te hebben. Ik heb dingen gezien. . ., dingen gedaan. . . ' En ge­dreven door die woorden, herinnerde hij zich de beweging. Zijn hand die in de zak van zijn jasje ging en het botte mes vond dat daar lag te wachten. Een mes met een eetlust om verzegelde en geheime din­gen te openen. Zoals brieven. En zoals schedels. Hij hoorde de woorden weer. . . 'Waag het niet!'

. . .en opende zijn ogen voor het schouwspel voor hem. Zijn arm, een bespotting van het sterke lichaamsdeel dat hij ooit had bezeten - ging in de richting van zijn zak. Hij had dat mes al die jaren in zijn bezit gehad. Het was nog steeds bot. Het was nog steeds honge­rig. Zijn verschrompelde vingers sloten zich om het handvat. Zijn ogen vestigden zich op het hoofd van de man dat uit zijn geheugen sprak. Het was een gemakkelijk doelwit.

Tesla zag de beweging van het hoofd van Jaffe vanuit een ooghoek, zag hoe hij bij de muur wegliep en zijn rechterarm ophief uit de buurt van zijn broekzak. Ze zag niet wat er in zijn hand zat, niet tot het laatste ogenblik toen de vingers van Kissoon al om haar hals waren en de Lix zich om haar schenen wonden. Ze liet zich door de aanval niet van de verplaatsing weerhouden. Dat werd ook een onderdeel van het beeld dat ze verzwolg. En nu Jaffe. En zijn opgeheven hand. En het mes dat ze eindelijk in zijn opgeheven hand zag glinsteren. Opge­heven en vallen en in de nek van Kissoon gestoken zag worden. De sjamaan schreeuwde, zijn handen vielen van haar keel weg en gre­pen naar zijn nek om zichzelf te beschermen. Ze vond het heerlijk om hem te horen schreeuwen. Het was de pijn van haar vijand en haar macht leek toe te nemen; haar taak leek plotseling gemakkelijker dan eerder het geval was geweest, alsof een deel van de kracht van Kis­soon via geluid in haar werd overgebracht. Ze voelde de ruimte die het in haar geestesmond innam en kauwde erop. Het huis sidderde alsof een belangrijk deel ervan was losgerukt en weggehaald naar de afgesloten ogenblikken van de Lus. Onmiddellijk was er licht.

Het licht van de eeuwige dageraad van de Lus scheen door de deur. Met dezelfde wind die haar in het gezicht was geblazen als toen ze daar vroeger was geweest. Ze blies door de gang en nam een deel van de bezoedeling van de Iad mee, weg over het verlaten land. Toen het langskwam, zag ze de glazige blik van Grillo's gezicht verdwijnen. Hij pakte de deurknop beet, kneep zijn ogen dicht tegen het licht en schudde zijn hoofd als een hond die door vlooien wordt geplaagd. Nu hun maker gewond was, hadden de Lix hun aanval opgegeven, maar ze durfde niet te hopen dat ze haar lang met rust zouden laten. Voor hij hun verder aanwijzingen kon geven, maakte ze dat ze bij de deur kwam, waar ze alleen even bleef staan om Grillo een duw te ge­ven.

'Wat heb je in godsnaam gedaan?' zei hij toen ze naar buiten liepen, de verbleekte woestijngrond op.

Ze duwde hem weg van de heringedeelde kamers, die zonder enige structuur rondom hen om de vracht van de golven van de Kern te weerstaan in alle hoeken uit elkaar begonnen te vallen. 'Wil je het goede nieuws of het slechte?' 'Het goede.'

'Dit is de Lus. Ik heb een deel van het huis erdoor. . .'

Nu ze het had gedaan, kon ze nauwelijks geloven dat het haar gelukt

was.

ik heb het gedaan,' zei ze alsof Grillo haar had tegengesproken. 'Ver­rek joh, ik heb het gedaan!'

'Ook de Iad?' vroeg Grillo.

'De scheur en wat er aan de andere kant zat, zijn ook meegekomen.'

'En wat is nu het slechte nieuws?'

'Dit is Trinity, weet je nog wel? Punt Nul?'

'O Jezus.'

'En dat' - ze wees naar de stalen toren die niet verder dan zo'n drie­honderd meter van hen vandaan stond - 'is de bom.' 'Wanneer ontploft hij? Hebben we tijd. . .'

'Ik weet het niet,' zei ze. 'Misschien ontploft hij niet zolang Kissoon nog leeft. Hij heeft dat ogenblik al die jaren vastgehouden.' 'Kunnen we hieruit komen?'

'Ja.'

'Welke kant op? Laten we het doen.'

'Verspil geen tijd aan wensen, Grillo. We komen hier niet levend uit.' 'Jij kunt ons hieruit dénken. Je hebt ons ook hierheen gedacht.' 'Nee. Ik blijf. Ik moet het tot het einde toe zien.' 'Dit is het einde,' zei hij en wees naar het deel van het huis achter hen. 'Kijk maar.'

De muren vielen in wolken van gipspoeder uiteen toen de golven van de Kern ertegenaan sloegen. 'Hoeveel meer einde wil je nog? Laten we maken dat we hier wegkomen.'

Tesla zocht in de verwarring naar een teken van Kissoon of Jaffe, maar de ether van de droom-zee spoelde naar alle kanten, te dik om door de wind verspreid te worden. Ze zaten er ergens in, maar buiten haar gezichtsveld. 'Tesla? Luister je naar me?

'De bom gaat niet af tot Kissoon dood is,' zei ze. 'Hij houdt dat ogen­blik vast. . .' 'Dat zei je al.'

'Als je naar de uitgang wil rennen, zou je het kunnen halen. Dat is die kant op.' Ze wees achter de wolk door de stad en er aan de andere kant weer uit. 'Je kunt dan maar beter vast gaan.' 'Je vindt me een lafaard.' 'Zei ik dat?'

Er rolde een golf ether naar hen toe.

'Als je wil gaan, ga dan,' zei ze, met haar blik gevestigd op het puin van de zitkamer en de gang van Coney Eye. Daarboven, net zicht­baar door de rommel van de Kern heen, was de scheur. Hij hing in de lucht. Hij was binnen een paar seconden minstens twee keer zo groot geworden en scheurde zichzelf open. Ze was voorbereid op een beeld van reuzen. Maar het eerste dat ze zag waren menselijke gestal­ten, twee, die omhoog en eruit werden geworpen op de droge kust.

'Howie? zei ze.

Hij was het. En naast hem was Jo-Beth. Ze zag dat er iets met hen was gebeurd. Hun gezichten en lichamen waren een massa aangroei- sels geworden, alsof hun weefsels in een of andere walgelijke bloesem stond. Ze trotseerde de volgende golf ether om naar hen terug te gaan, en schreeuwde ondertussen hun namen. Jo-Beth keek het eerst op. Met Howie bij de hand kwam ze te midden van de verwarring op Tesla af.

'Hierheen,' zei Tesla. 'Je moet bij dat gat weg zien te komen. . .' De bezoedelde ether bracht nachtmerries teweeg. Ze snakten ernaar gezien te worden. Maar Jo-Beth scheen toch in staat te zijn zich er een weg doorheen te denken naar een eenvoudige vraag. 'Waar zijn we?'

Daar was geen eenvoudig antwoord op.

'Dat zal Grillo je wel vertellen,' zei ze. 'Naderhand. Grillo?' Hij was

er en kreeg alweer diezelfde wazige blik in zijn ogen die ze ook bij

de deur van Coney Eye bij hem had gezien.

'Kinderen,' zei hij. 'Waarom zijn het altijd kinderen?'

'Ik weet niet waar je het over hebt,' zei ze tegen hem. 'Luister, Grillo.'

'Ik. . . luister,' zei hij.

'Je wilde weg. Ik heb je de weg gewezen, weet je nog?' 'Door de stad.' 'Door de stad.'

'En er aan de andere kant weer uit.'

'Ja.'

'Neem Howie en Jo-Beth mee. Misschien zijn jullie nog op tijd.' 'Op tijd voor wat?' vroeg Howie en tilde zijn hoofd met de grootste moeite op. Het was met al die groeisels monstrueus groot. 'De Iad of de bom,' vertelde Tesla hem. 'Je mag kiezen. Kun je ren­nen?'

'We kunnen het proberen,' zei Jo-Beth. Ze keek naar Howie. 'We kunnen het proberen.' 'Doe dat dan. Allemaal.'

'Ik begrijp. . . nog steeds niet. . .' begon Grillo en zijn stem verraad­de de invloed van de Iad. 'Waarom ik moet blijven?'

'Ja.'

'Dat is eenvoudig,' zei ze. 'Dit is de laatste beproeving. Alles zijn voor iedereen, weet je nog wel?'

'Dat is verdomd stom,' zei hij, en hield haar blik vast alsof die hielp zijn waanzin op een afstand te houden. 'Dat is verdomd waar,' zei ze. 

'Zoveel dingen. . .' zei hij. 'Wat?'

'Die ik je nog niet heb gezegd.'

'Dat hoefde je ook niet. En ik hoop dat ik het ook niet hoefde.' 'Je had gelijk.'

'Op één ding na. Er is iets dat ik je had moeten vertellen.' 'Wat dan?'

'Ik had je moeten zeggen. . .' begon ze, toen grijnsde ze een brede, bijna extatische grijns die ze niet hoefde te veinzen omdat hij uit een tevreden plekje in haar kwam en daarmee eindigde ze haar zin op de­zelfde manier als ze zoveel telefoontjes tussen hen had beëindigd. Toen draaide ze zich om op weg naar de volgende golf uit de scheur waar ze wist dat hij haar niet kon volgen.

Iemand kwam haar kant op; een andere zwemmer uit de droom-zee werd op het strand gegooid.

Tommy-Ray, de Dood-Jongen. De veranderingen in Jo-Beth en Ho­wie waren diepgaand geweest, maar het waren aardigheidjes verge­leken met wat hij had opgelopen. Zijn haar was nog Malibu-goud en zijn gezicht had nog steeds de grijns waarmee hij eens heel Palo­mo Grove op de knieën had gekregen. Maar zijn tanden waren niet meer het enige aan hem dat glansde. De Kern had zijn vlees zo ge­bleekt dat het op bot leek. Zijn voorhoofd en wangen waren opge­zwollen en zijn ogen ingezonken. Hij leek een levende schedel. Hij veegde een draadje speeksel met de achterkant van zijn hand van zijn kin, en staarde direct langs Tesla naar de plek waar zijn zuster stond. 'Jo-Beth. . .' zei hij en bewoog door de vlaag van donkere lucht. Tesla zag dat Jo-Beth naar hem keek, toen deed ze een stap van Ho­wie weg alsof ze klaarstond zich van hem los te maken. Hoewel ze dringende zaken had af te handelen, kon Tesla niet nalaten te blijven kijken toen Tommy-Ray zijn zuster kwam opeisen. De liefde die tus­sen Howie en Jo-Beth was opgevlamd had dit hele verhaal aan de gang gebracht, of althans het laatste hoofdstuk ervan. Was het moge­lijk dat de Kern die liefde teniet had gedaan? 

Een tel later had ze het antwoord toen Jo-Beth nog een stap van Ho­wies zijde had weggedaan. Ze stonden op een armlengte afstand van elkaar en haar rechterhand hield nog steeds zijn linker vast. Vol ont­roering zag Tesla wat Jo-Beth haar broer toonde. Zij en Howie Katz hielden elkaar niet gewoon bij de hand. Ze zaten aan elkaar vast. De Kern had hen samengesmolten; hun in elkaar gevlochten vingers wa­ren een knoop van vormen geworden die hen samenbond. Woorden waren overbodig. Tommy-Ray liet een schreeuw van wal­ging horen en stond stil. Tesla kon de uitdrukking op zijn gezicht niet zien. Er was er vermoedelijk geen. Schedels kunnen alleen grijnzen of grimassen maken: tegengestelden botsten in één uitdrukking. Maar ze zag Jo-Beths blik, zelfs door de tussenliggende rommel door. Er lag enig medelijden in. Een klein beetje. De rest was koel. Tesla zag Grillo iets zeggen, woorden om de geliefden weg te roepen. Ze gingen meteen, alle drie. Tommy-Ray volgde hen niet. 'Dood-Jongen?' zei ze.

Hij keek naar haar om. De schedel was nog steeds in staat tranen te produceren. Ze welden op aan de rand van zijn oogkassen. 'Hoever zitten ze achter jou aan?' vroeg ze hem. 'De Iad?'                                        

 'Iad?'

'De reuzen.'

'Er zijn geen reuzen. Er is alleen maar duisternis.'

'Hoever?'

'Heel dichtbij.'

Toen ze weer naar de scheur keek, begreep ze wat hij met duisternis bedoelde. Er kwamen stolsels te voorschijn. Ze werden als teerklod- ders op de golven gedragen, zo groot als boten, en stegen op in de lucht boven de woestijn. Ze hadden een soort leven, voortbewegend met ritmische bewegingen die door tientallen ledematen langs hun zijkanten liepen. Delen materiaal, dat net zo donker was als de licha­men, dwarrelden naar beneden, als krullen van verterende darmen. Ze wist dat dit niet de Iad zelf was, maar ze konden niet meer ver weg zijn.

Ze keek naar de stalen toren en het platform aan de top. De bom was de idiotie ten top van haar soort, maar ze zou haar bestaan kunnen rechtvaardigen als ze snel was met haar ontploffing. Er was echter niets te zien bij het platform. De bom hing in haar wieg als een inge­bakerde baby die weigerde wakker te worden. Kissoon was nog in leven en hield het ogenblik nog steeds vast. Ze liep weer terug naar het puin in de hoop hem te vinden en met nog veel minder hoop dat ze in staat zou zijn zijn leven met haar eigen handen tot een eind te brengen. Terwijl ze naderde, besefte ze dat de stolsels een doel hadden met hun naar boven stuwende beweging. Ze verzamelden zich in lagen, hun filamenten zo dicht aan elkaar ge­knoopt dat ze een gordijn vormden. Het was zo'n tien meter hoog en iedere golf die brak, bracht meer stolsels; hun aantal rees exponen­tieel naarmate de scheur breder werd.

Ze zocht in de maalstroom naar een teken van Kissoon en vond zo­wel hem als Jaffe aan de andere kant van het puin dat in de kamers had gelegen. Ze stonden tegenover elkaar, de handen om eikaars keel, het mes nog in de vuist van Jaffe, maar hij werd door Kissoon in zijn werk belemmerd. Hij was wel bezig geweest. Wat eens Rauls lichaam was geweest, was nu bedekt met steekwonden waar het bloed vrij overheen stroomde. De sneden schenen de kracht van Kis­soon echter niet te beïnvloeden. Zelfs toen zij binnen het gezichtsveld kwam, trok de sjamaan aan Jaffes keel. Hij trok hele stukken vlees weg. Kissoon ging prompt verder en maakte de wond groter. Ze leid­de hem af van zijn aanval met een schreeuw. 'Kissoon!'

De sjamaan keek even haar kant op. 'Te laat,' zei hij. 'De Iad is er al bijna.' Ze putte moed uit het woordje bijna.

'Jullie hebben allebei verloren,' zei hij terwijl hij Jaffe een mep gaf met een achterwaartse beweging waardoor hij op de grond tuimelde. Het tengere, benige lichaam viel niet zwaar, daar woog het te weinig voor. Maar het rolde wel een eindje weg en het mes gleed uit zijn hand. Kis­soon bekeek zijn tegenstander minachtend en lachte. 'Arme meid,' zei hij tegen Tesla. 'Wat had je dan verwacht? Een uit­stel? Een verblindende straal om hen allemaal weg te vegen? Vergeet het maar. Dat zal niet gebeuren. Dat moment wordt vastgehouden.' Hij liep al pratend naar haar toe, met langzamer bewegingen dan an­ders vanwege zijn verwondingen.

'Jij wilde openbaring,' zei hij. 'En die heb je nu. Ik denk dat je je de­votie eens zou moeten laten blijken. Dat zou alleen maar terecht zijn. Toon hun je lichaam maar eens.'

Hij hief zijn bloederige handen, zoals hij de eerste keer had gedaan in de hut toen ze het woord Trinity voor het eerst had gehoord en even zag ze hem weer besmeurd met het bloed van Mary Muralles voor zich.

'Je borsten,' zei hij. 'Toon hun je borsten.'

Een heel eind achter hem zag Tesla dat Jaffe opstond. Kissoon zag de beweging niet. Hij had alleen maar oog voor Tesla. ik denk dat ik ze voor je zal moeten ontbloten,' zei hij. 'Sta me toe je die dienst te bewijzen.'

Ze trok zich niet terug en verzette zich op geen enkele manier. In plaats daarvan liet ze alle uitdrukking van haar gezicht glijden, want ze wist hoe prettig hij gedweeheid vond. Zijn bloederige handen wa­ren weerzinwekkend en zijn stijve die tegen het doorweekte materiaal van zijn broek drukte was nog walgelijker, maar ze slaagde erin haar afkeer te verhullen. 'Braaf meisje,' zei hij. 'Braaf meisje.' Hij legde zijn handen op haar borsten.

'Wat dacht je ervan om te naaien voor het millennium?' zei hij.

Ze kon de huivering die door haar heen voer bij die aanraking en ge­dachte niet helemaal onderdrukken.

'Vind je het niet leuk?' vroeg hij, plotseling achterdochtig. Zijn ogen schoten naar links toen hij de samenzwering begreep. Er lag iets van angst in. Hij draaide zich half om. Jaffe stond twee meter bij hem vandaan en kwam dichterbij met het mes boven zijn hoofd geheven, de glinstering van het blad een echo van de glinstering in de ogen van Kissoon. Twee lichtjes die bij elkaar hoorden.

'Waag. . .' begon Kissoon, maar het mes waagde het om te dalen voor hij het kon verbieden en gleed in zijn wijd open rechteroog. Kis­soon schreeuwde dit keer niet, maar blies zijn adem in één lange kreun uit. Jaffe trok het mes terug en stak weer, de tweede keer net zo nauwkeurig als de eerste en puncteerde het linkeroog. Hij duwde het mes er tot het heft toe in en trok het er weer uit. Kissoon maaide met zijn armen; zijn kreunen werden snikken toen hij op zijn knieën viel. Met beide vuisten om het mes geklemd bracht Jaffe een derde steek toe boven op het hoofd van de sjamaan, toen ging hij door met steken en de kracht van de steken opende wond na wond. Toen hield het gesnik van Kissoon op, net zo plotseling als het begon­nen was. Zijn handen, die naar zijn hoofd hadden gegraaid om ver­dere aanvallen af te weren, vielen opzij. Zijn lichaam bleef nog twee tellen overeind staan. Toen viel hij voorover.

Tesla werd bevangen door een gevoel van vreugde dat nauwelijks te onderscheiden was van pure extase. Ze had gewild dat de bom op dat ogenblik tot ontploffing kwam, zijn voltooiing samen met die van haar zelf. Kissoon was dood en het zou niet erg zijn nu ook te sterven in de wetenschap dat de Iad op hetzelfde ogenblik zou worden weg­geveegd.

'Vooruit,' zei ze tegen de bom, en probeerde het vreugdegevoel vast te houden tot het vlees van haar botten was afgebrand. 'Vooruit nou. Vooruit.'

Maar er kwam geen explosie. Ze voelde de vlaag van vreugde uit zich verdwijnen en ze begreep dat ze het een of andere belangrijke element in het geheel over het hoofd had gezien. Nu Kissoon dood was, moest de gebeurtenis waar hij al die jaren zoveel moeite voor had gedaan om op een afstand te houden, toch komen. Al was het dan iets later. Maar er kwam niets. De stalen toren stond er nog. 'Wat heb ik over het hoofd gezien?' vroeg ze zichzelf af. 'Wat heb ik in godsnaam over het hoofd gezien?'

Ze keek naar Jaffe die nog steeds naar het lichaam van Kissoon stond

te staren.

'Synchroniteit.' 

'Wat?'

'Ik heb hem vermoord.'

'Het schijnt niet het antwoord op het probleem te zijn.' 'Welk probleem?'

'Dit is Punt Nul. Er is een bom die op het punt staat te ontploffen. Hij hield dat ogenblik op een afstand.' 'Wie deed dat?'

'Kissoon! Is dat niet duidelijk?'

Nee, liefje - vertelde ze zichzelf - dat is het niet. Natuurlijk niet. Het werd haar plotseling duidelijk dat Kissoon de Lus had verlaten in Rauls lichaam met de bedoeling terug te komen en zijn eigen li­chaam weer op te eisen. Eenmaal in de Kosmos was hij niet in staat geweest dat ogenblik vast te houden. Dat moest iemand anders voor hem gedaan hebben. Die iemand, of liever gezegd iemands geest deed dat nog steeds.

'Waar ga je naar toe?' wilde Jaffe weten toen ze in de richting van de

verlatenheid achter de toren begon te lopen. Zou ze de hut kunnen

vinden? Hij volgde haar en bleef vragen stellen.

'Hoe heb je ons hier gekregen?'

'Opgegeten en uitgespuwd.'

'Net als mijn handen?'

'Nee, niet zoals jouw handen. Helemaal niet.'

De zon werd nog steeds afgeschermd door het netwerk van stolsels

en het licht brak er maar op een paar plekken door.

'Waar ga je naar toe?' vroeg hij weer.

'Naar de hut. Kissoons hut.'

'Waarom?'

'Kom maar mee. Ik heb hulp nodig.'

Een kreet in de duisternis vertraagde hun voortgang even.

'Pappa?'

Ze keek om en zag Tommy-Ray uit de schaduw in een verlichte plek stappen. De zon was vreemd vriendelijk voor hem, de schittering ver­bleekte de ergste details van zijn veranderde wezen. 'Pappa?'

Jaffe volgde Tesla niet verder.

'Kom,' drong ze aan, maar ze wist al dat ze hem weer aan Tommy- Ray had verloren. De eerste keer was het aan zijn gedachten geweest. Dit keer aan zijn aanwezigheid. De Dood-Jongen strompelde naar zijn vader toe. 'Help me, pappa,' zei hij.

De man spreidde zijn armen uit; hij zei niets en dat hoefde ook niet. Tommy-Ray viel in zijn armen en klampte zich aan Jaffe vast. 

Tesla gaf hem een laatste kans om haar te helpen. 'Kom je of niet?'

Het antwoord was eenvoudig: 'Niet,' zei hij.

Ze deed geen moeite om verder nog energie aan dit onderwerp te ver­spillen. De jongen had de oudste rechten, een oerrecht. Ze zag hoe hun omhelzing inniger werd, alsof ze eikaars adem eruit knepen, toen vestigde ze haar blikken op de toren en begon te rennen. Hoewel ze zichzelf niet toestond om te kijken toen ze bij de toren kwam - haar longen deden pijn en ze had nog altijd een behoorlijke afstand te gaan voor ze bij de hut zou zijn - keek ze toch. Vader en zoon hadden zich niet bewogen. Ze stonden in die verlichte plek, de armen om elkaar heen geslagen, terwijl de stolsels zich nog steeds achter hen verzamelden. Van deze afstand leek hun constructie op het gigantische werk van een grafsteenhouwer. Ze bestudeerde het gordijn even; haar geest liep snel allerlei verklaringen af en vond een oplossing voor het bestaan, dat zowel belachelijk als plausibel was, dat dit een sluier was waarachter de Iad Oeroboro's zouden oprijzen. Er leek inderdaad al beweging achter de vouwen te ontstaan, een gro­tere duisternis die zich daar verzamelde.

Ze scheurde haar blikken er van los, keek even naar de toren en zijn dodelijke lading en ging toen verder in de richting van de hut.

De tocht in de omgekeerde richting, door de stad naar de grenzen van de Lus was niet veel gemakkelijker dan die van Tesla. Ze hadden alle­maal al te veel tochten gehad, in de aarde, in de zee, op het eiland, door grotten en naar de grenzen van hun gezonde verstand. Deze laatste tocht vereiste een energie die ze nauwelijks meer konden op­brengen. Met iedere stap dreigden hun lichamen het op te geven; de harde woestijngrond zag er comfortabel uit vergeleken met de ellende van verder te moeten gaan. Maar de oudste angst die de mens kent, dreef hen verder: die van het achtervolgende beest. Het had natuur­lijk geen klauwen of hoektanden, maar het was des te dodelijker. Een beest van vuur. Pas toen ze de stad bereikt hadden, gingen ze wat langzamer en konden wat hijgende woorden wisselen. 'Hoever nog?' wilde Jo-Beth weten. 'Net aan de andere kant van de stad.'

Howie keek om en staarde naar het gordijn van de Iad dat nu zo'n dertig meter hoog was en nog steeds steeg. 'Denk je dat ze ons kunnen zien?' vroeg hij.

'Wie?' zei Grillo. 'De Iad? Als dat zo is, schijnen ze ons niet te volgen.' 'Dat zijn ze niet,' zei Jo-Beth. 'Dat is alleen maar hun sluier.' 'Dus we hebben nog een kans,' zei Howie.

'Laten we die dan nemen,' zei Grillo en begon de hoofdstraat af te lopen.

Het was geen toeval. Tesla's geest, ook al was die nog zo verward, had de weg door de woestijn scherp in zich opgenomen. Terwijl ze op een drafje verder ging (rennen kon ze niet meer), gingen haar ge­dachten naar het gesprek dat ze met Grillo in de motelkamer had ge­had, het gesprek waarin ze hem haar spirituele aspiraties had opge­biecht. Als ze hier in de Lus stierf - en dat was vrijwel onontkoom­baar - wist ze dat in de dagen dat ze in Palomo Grove was geweest ze meer van de werking van de wereld was gaan begrijpen dan in alle voorgaande jaren. Ze had avonturen beleefd die verder gingen dan haar lichaam. Ze had de verpersoonlijkingen van goed en slecht ont­moet en iets geleerd over haar eigen wezen omdat ze op geen van bei­den leek. Als ze weldra weg was uit dit leven, óf op het ogenblik van de ontploffing óf omdat de Iad eraan kwam, had ze geen klachten. Maar er waren zoveel zielen die daar nog niet aan toe waren en dat ook niet zouden moeten. Baby's, kinderen, minnaars. Vreedzame mensen overal op aarde die hun leven nog steeds aan het ontwikkelen en verbeteren waren en die, als zij nu niet slaagde, morgen wakker zouden worden zonder enige kans op dezelfde geestelijke avonturen omdat zij die hun had ontnomen. Slaven van de Iad. Wat was daar voor gerechtigheid aan? Voor ze naar Palomo Grove was gekomen zou ze daar het antwoord van de twintigste eeuw op hebben gegeven. Er was geen rechtvaardigheid omdat rechtvaardigheid een menselijk bedenksel was, waarvoor in de wereld van de materie geen plaats was. Maar er was altijd geest in dingen. Dat was de onthulling van de Kern. De zee was een kruispunt waarvandaan allerlei mogelijkhe­den ontsproten. Voor alles, de Kern. Voor het leven, de droom van het leven. Voor het tastbare ding, de droom van het tastbare ding. En geest, dromend of wakend, kende rechtvaardigheid en was dus net zo natuurlijk als dingen, en de afwezigheid daarvan was in iedere uitwisseling meer waard dan een fatalistisch schouderophalen. Het verdiende een schreeuw van verontwaardiging en een gepassioneerd vervolgen van het waaróm. Als zij na de dreigende holocaust wilde leven, dan was het om dat uit te schreeuwen. Om uit te vinden welke misdaad haar soort had begaan tegen de universele geest dat die nu wankelend naar zijn executie liep. Het was het waard om te leven en dat te weten.

De hut kwam in zicht. Achter haar werd haar achterdocht bevestigd dat de Iad zich achter de sluier van stolsels had verheven. De reuzen uit haar kindernachtmerries kwamen uit de scheur te voorschijn en zouden weldra die sluier wegtrekken. Als ze dat deden, zouden ze haar zeker zien en met een paar donderende stappen bij haar zijn om haar fijn te stampen. Maar ze haastten zich niet. Hun grote ledema­ten hadden tijd nodig om uit de Kern verheven te worden, hun hoof­den (de afmetingen van huizen, ieder raam verlicht) waren enorm en hadden de volle werking van hun lichamen nodig voor ze omhoog ge­haald konden worden. Toen ze weer verder ging naar de hut begon het beeld dat ze van het te voorschijn komen had gekregen voor haar geestesoog op te lossen en haar verstand maakte een samenhang van hun titanische mysterie.

De deur van de hut was natuurlijk dicht. Maar niet afgesloten. Ze trok hem open.

Kissoon zat op haar te wachten. De schok om hem te zien deed haar ademhaling stokken, en ze stond op het punt om zich in de zon terug te trekken toen ze zich realiseerde dat het lichaam dat tegen de muur aan de andere kant zat, zonder geest was; het lichaam tikte voort om voor versterving behouden te worden. Er zat niemand achter die gla­zige ogen. De deur sloeg dicht en zonder nog tijd te verspillen riep ze de enige geest die hier mogelijkerwijs in plaats van Kissoon het ogenblik had vastgehouden. 'Raul?'

De vermoeide lucht in de hut jammerde met zijn onzichtbare aanwe­zigheid.

'Raul? In godsnaam, ik weet dat je hier bent. Ik weet dat je bang bent. Maar als je me kunt horen, laat dat dan op de een of andere manier merken, ja?'

Het gejammer werd erger. Ze had het gevoel dat hij als een gevangen vlieg in een jampotje door de hut cirkelde. 'Raul, hou op. Vertrouw me en hou óp.' Het gejammer begon haar pijn te doen.

ik weet niet wat hij heeft gedaan dat je hem je lichaam hebt gegeven, maar ik weet dat het jouw fout niet was. Hij heeft je erin laten lopen. Hij heeft tegen je gelogen. Dat heeft hij ook tegen mij gedaan. Begrijp je me? Jou treft geen schuld.'

De lucht werd wat rustiger. Ze haalde diep adem en begon hem weer te overtuigen; herinnerde zich hoe ze hem er de eerste keer van had overtuigd dat hij met haar mee moest komen, indertijd op de missie­post.

'Als het iemands schuld is, dan de mijne,' zei ze. 'Vergeef me, Raul. We zijn allebei aan ons eind gekomen. Maar als het enige troost is, Kissoon ook. Hij is dood. Hij komt niet terug. Jouw lichaam. . . zal niet terugkomen. Het is vernietigd. Hij kon niet op een andere ma­nier dood gemaakt worden.'

De pijn van het gejammer maakte plaats voor een andere, diepere pijn: ze voelde hoe zijn geest moest lijden, losgekoppeld en angstig, niet in staat het ogenblik los te laten. Het slachtoffer van Kissoon, zoals ze allebei waren geweest. In sommige opzichten waren er zoveel gelijkenissen. Allebei Nuncialen, die uit hun begrenzingen leerden te klimmen. Vreemde makkers, maar toch kameraden. Die gedachte in­spireerde een andere. Ze sprak hem uit.

'Kunnen twee geesten hetzelfde lichaam bezetten?' vroeg ze. 'Als je bang bent. . . kom dan in mij.'

Ze liet dat idee in de stilte hangen; ze joeg hem niet op uit angst dat zijn paniek zou escaleren. Ze wachtte naast de koude as van het vuur in de wetenschap dat iedere seconde dat hij nog niet overtuigd was de Iad vastere voet aan wal kreeg, maar ze was verstoken van verdere argumenten of uitnodigingen. Ze had hem meer aangeboden dan ze ooit iemand in haar hele leven had aangeboden, het volkomen bezit van haar lichaam. Als hij het niet accepteerde, kon ze niet overtuigen­der worden.

Na een paar ademloze seconden voelde ze iets langs haar nek strij­ken, als de vingers van een minnaar en plotseling werd dat strijken een speldeprik. 'Ben jij dat?' vroeg ze.

In de seconde die het duurde om de vraag te stellen, werd de vraag aan haarzelf gericht terwijl zijn geest haar hoofd binnenging. Er was geen dialoog, dat was ook niet nodig. Ze waren tweeling­geesten in dezelfde machine en op het ogenblik van zijn binnenkomst volkomen vertrouwd met elkaar. Ze las uit zijn herinnering de me­thode die Kissoon had toegepast om hem op te eisen, hoe hij hem door de Lus had getrokken vanuit de badkamer in North Huntley Drive en zijn verbijstering had gebruikt om hem te beheersen. Hij was een gemakkelijke prooi geweest. Onder controle gehouden door zware rook, gehypnotiseerd door het uitvoeren van een taak, alleen maar die ene taak, het vasthouden van het ogenblik en toen losge­wrongen van zijn lichaam om die taak te volbrengen in een blinde ron­de van verschrikking die niet was opgehouden tot zij was binnenge­komen. Ze hoefde hem niet meer instructies te geven voor de volgen­de daad die ze samen moesten uitvoeren dan hij om haar zijn verhaal te vertellen. Hij deelde haar bevattingsvermogen. Ze ging terug naar de deur en deed hem open. Het gordijn van de Iad was nu zo hoog dat de schaduwen de hut be­reikten. Er braken echter nog steeds een paar zonnestralen door, maar die kwamen niet in de buurt van de drempel waar Tesla nu op stond. Hier was duisternis. Ze keek naar de sluier en zag dat de Iad zich daarachter had verzameld. Hun silhouetten hadden de afmetin­gen van donderkoppen, hun ledematen als zwepen gevlochten om bergen mee te geselen.

Nu, of nooit, dacht ze. Laat het ogenblik los. Laat - het - los.

Ze voelde dat Raul het deed, zijn wil liet zijn houvast los en schudde de last die Kissoon hem had opgelegd van zich af. Er leek een golf van hen naar de toren te bewegen waar de Iad bovenuit stak. Na ja­ren uitstel kon de tijd eindelijk bevrijd worden. Vijf uur dertig op de zestiende juli was nog maar een paar seconden weg, evenals de ge­beurtenis die het laatste onschuldige ogenblik markeerde als het be­gin van de laatste waanzin van de mens.

Haar gedachten gingen naar Grillo en naar Jo-Beth en naar Howie; ze zette hen aan tot spoed naar de uitgang en in de veiligheid van de Kosmos, maar haar aanmaningen werden onderbroken door een hel­derheid die in het hart van de schaduw begon. Ze kon de toren niet zien, maar ze zag de schok van het platform springen en de vuurbal zichtbaar worden, en een tweede vuurstraal kwam een tel na het hel­derste licht dat ze ooit had gezien, in een oogwenk van geel naar wit. . .

Meer kunnen we niet doen, dacht ze toen het vuur op obscene wijze begon op te zwellen. Ik zou thuis kunnen zijn. Ze zag zichzelf - vrouw, man en aap in een gekneusd lichaam - op de drempel van de hut staan terwijl het licht van de bom in haar ge­zicht straalde. Toen zag ze datzelfde gezicht en lichaam op een ande­re plek. Ze kon er maar een paar seconden aan werken. Maar ge­dachten waren snel.

Over de woestijn zag ze het leger van de Iad zijn sluier van stolsels opzij schuiven terwijl de fel brandende wolk groeide om hen te over­schaduwen. Hun gezichten waren als bloemen met de afmetingen van bergen en ze bleven opengaan, keel op keel op keel. Het was een af­schuwelijk schouwspel; hun afmetingen leken hele doolhoven te ver­bergen die binnenstebuiten werden gekeerd toen ze zich onthulden. Tunnels die torens van vlees werden, als het tenminste vlees was, en weer draaiden en draaiden zodat ieder deel van hen steeds verander­de. Als individualiteit inderdaad hun verlangen was, dan was het als verlossing van deze gigantische vloed.

Bergen en vlooien had Jaffe gezegd en ze zag nu wat hij daarmee had bedoeld. De Iad was of een natie van giganten, schurftig van talloze parasieten, die hun darmen telkens weer openden in de hoop hen kwijt te raken, of de parasieten waren zo talloos dat ze wel bergen leken. Ze wist niet wat, deze kant van het leven of Trinity. Voor ze de talloze vormen die ze hadden goed kon overzien, had de explosie hen verduisterd en het mysterie uitgebrand.

Op hetzelfde ogenblik was de Lus van Kissoon - zijn taak volbracht op een manier die zijn schepper nooit had bedoeld - verdwenen. Als het apparaat op de toren er niet in was geslaagd hen helemaal te ver­teren, waren ze desondanks ongedaan gemaakt, hun krankzinnigheid en hun eetlust opgesloten in een ogenblik van verloren tijd.