IO
I
Toen Howie die avond in de schemering op een hoek van de straat stond te kijken zag hij een man, van wie hij later te weten zou komen dat hij de dominee was, bij het huis van de McGuires verschijnen. De man klopte aan en nadat de sloten en grendels waren weggeschoven, werd hij in het heiligdom ontvangen. Hij vermoedde dat een dergelijke gelegenheid zich geen tweede keer zou voordoen. Als er ooit een mogelijkheid was om langs de beschermende moeder te glippen en Jo-Beth te bereiken, dan was dat nu. Nadat hij eerst goed had gekeken of er nergens iemand vandaan kwam, stak hij de straat over. Hij hoefde zich geen zorgen te maken. De straat was ongewoon rustig. De herrie kwam van in de huizen: televisies stonden zo hard aan dat hij terwijl hij stond te wachten de negen verschillende kanalen kon horen, de melodieën kon meeneuriën en lachen om de grapjes. En zo kon hij dus zonder gezien te worden naar de zijkant van het huis lopen, over het hek klimmen en langs het pad naar de achtertuin lopen. Toen hij dat deed, ging het licht in de keuken aan. Hij stond bij het raam en week achteruit. Niet mevrouw McGuire was binnengekomen, maar Jo-Beth die plichtmatig wat te eten haalde voor de gast van haar moeder. Hij stond als gehypnotiseerd naar haar te kijken. Ook al was ze met nog zoiets alledaags bezig en droeg ze een donkere jurk zonder enige opsmuk, ze was toch het mooiste wezen dat hij ooit had gezien. Toen ze dichter bij het raam kwam met wat tomaten in haar hand om onder de kraan af te spoelen, kwam hij uit zijn schuilplaats te voorschijn. Ze zag zijn beweging en keek op. Hij had zijn vinger al voor zijn lippen om haar het zwijgen op te leggen. Ze zwaaide hem in paniek weg. Hij gehoorzaamde en dat was geen seconde te vroeg, want haar moeder kwam de keuken in. Ze wisselden een paar woorden die Howie niet kon verstaan en toen keerde mevrouw McGuire terug naar de zitkamer. Jo-Beth keek over haar schouder om er zeker van te zijn dat haar moeder weg was, toen liep ze naar de achterdeur en maakte die voorzichtig open. Maar ze deed hem niet zo wijd open dat hij binnen kon komen. In plaats daarvan stak ze haar hoofd door de kier naar buiten en fluisterde: 'Je moet hier niet komen.'
'Ik ben er toch,' zei hij. 'En je bent er blij om.'
'Nee, dat is niet waar.'
'Dat zou je wel moeten zijn. Ik heb nieuws. Groot nieuws. Kom buiten.'
'Dat kan ik nu niet,' fluisterde ze. 'Praat zachtjes.' 'We moeten praten. Het is leven of dood. Nee. . . het is meer dan leven of dood.'
'Wat heb je gedaan?' zei ze. 'Wat heb je met je hand gedaan?' Zijn poging om de wond te reinigen was op zijn best oppervlakkig geweest omdat het verwijderen van de stukjes bast uit de wond behoorlijk pijn had gedaan.
'Dat heeft er allemaal mee te maken,' zei hij. 'Als jij niet naar buiten komt, laat me dan binnen.' 'Dat kan niet.'
'Alsjeblieft. Laat me binnen.'
Of het nu vanwege zijn wond was of wat hij zei, in elk geval deed ze de deur open. Hij sloeg zijn armen om haar heen, maar ze schudde haar hoofd met zo'n geschrokken blik op haar gezicht dat hij zich terugtrok.
'Ga naar boven,' zei ze, niet eens meer fluisterend; hij moest het bijna liplezen.
'Waar?' antwoordde hij.
'Tweede deur links,' zei ze en moest haar stem nu wel een beetje verheffen. 'Mijn kamer. Roze deur. Wacht daar tot ik het eten naar binnen heb gebracht.'
Hij wilde haar zo graag kussen. Maar in plaats daarvan liet hij haar verder gaan met haar voorbereidingen. Met een blik in zijn richting liep ze door naar de zitkamer. Howie hoorde hoe ze door de bezoeker werd verwelkomd en die gelegenheid nam hij te baat om de keuken uit te sluipen. Er dreigde even gevaar toen hij aarzelde - en zichtbaar was vanuit de zitkamer - voor hij de trap had gevonden. Toen verdween hij naar boven in de hoop dat het gesprek beneden het geluid van zijn voeten op de trap zou overstemmen. Dat was blijkbaar het geval. Het geluid van praten werd niet onderbroken. Hij bereikte de roze deur en bracht zich daarachter in veiligheid. De slaapkamer van Jo-Beth! Hij had niet durven hopen daar ooit te komen, in deze roze met wit ingerichte kamer. Hij staarde naar de plaats waar ze sliep, naar de handdoek die ze gebruikte als ze een douche had genomen en naar haar ondergoed. Toen ze eindelijk naar boven kwam en haar kamer inliep, voelde hij zich als een dief die op heterdaad betrapt wordt. Zij voelde dezelfde verlegenheid en beiden ontweken de ogen van de ander. 'Het is een troep,' zei ze zachtjes.
'Dat geeft niet,' zei hij. 'Je verwachtte me niet.' 'Nee.' Ze maakte geen beweging om hem te omhelzen. Ze glimlachte zelfs niet. 'Mamma zou woedend zijn als ze wist dat jij hier was. Ze heeft altijd gelijk gehad, steeds als ze zei dat er verschrikkelijke dingen in Palomo Grove aan de gang waren. Een van die dingen is gisteravond hier geweest, Howie. Voor mij en voor Tommy-Ray.' 'De Jaff?'
'Weet je daarvan?'
'Er is ook iets voor mij gekomen. Nou ja, hij kwam eigenlijk niet, hij nep. Hij heet Fletcher en hij beweert dat hij mijn vader is.' 'Geloof je dat?'
'Ja,' zei Howie. 'Ik geloof hem.'
De ogen van Jo-Beth vulden zich met tranen. 'Niet huilen,' zei hij. 'Begrijp je dan niet wat dat betekent? We zijn geen broer en zus. Wat tussen ons is, is niet verkeerd.'
'Ons samenzijn heeft dit alles veroorzaakt,' zei ze. 'Begrijp je dat dan niet? Als wij elkaar niet hadden ontmoet. . .' 'Maar dat is wel gebeurd.'
'Als wij elkaar niet hadden ontmoet, waren ze nooit uit hun schuilplaats te voorschijn gekomen.'
'Is het niet beter dat we de waarheid over hen weten en ook over ons? Die verdomde oorlog van hen interesseert me niet. En ik zal niet toelaten dat die tussen ons komt.'
Hij pakte haar hand beet met zijn niet gewonde linkerhand. Ze verzette zich niet, maar liet zich door zijn zachte drang naar hem toe trekken. 'We moeten weg uit Palomo Grove,' zei hij. 'Samen weggaan. Ergens naar toe waar ze ons niet kunnen vinden.' 'En hoe moet het dan met mamma? Tommy-Ray is al verloren, Howie. Dat heeft ze zelf gezegd. Dus ben ik er alleen nog maar om voor haar te zorgen.'
'En wat voor nut heb jij nog als de Jaff je te pakken krijgt?' argumenteerde Howie. 'Als we nu weggaan, hebben onze vaders niets meer om over te vechten.'
'Het gaat niet om ons,' hielp Jo-Beth hem herinneren.
'Nee, daar heb je gelijk in,' gaf hij toe en herinnerde zich wat Fletcher
hem had verteld. 'Het gaat om die plek, die Kern.' Hij pakte haar
hand steviger beet. 'Wij zijn daar samen geweest. Of bijna althans.
Ik wil die reis afmaken -'
'Wat bedoel je?'
'Dat zul je nog wel begrijpen. Wanneer we gaan, weten we wat voor soort reis het is. Het zal net een droom in wakende toestand zijn.' Het drong tot hem door dat hij niet één keer over zijn woorden was gevallen of had gestotterd sinds hij sprak. 'Het is de bedoeling dat wij elkaar gaan haten, zie je? Dat was hun plan - dat van Fletcher en de Jaff - zodat wij hun oorlog konden voortzetten. Alleen, dat doen we niet.'
Nu glimlachte ze voor het eerst: 'Nee, dat doen we niet,' zei ze.
'Beloof je het?'
'Ik beloof het.'
'Ik hou van je, Jo-Beth.'
'Howie. . .'
'Het is te laat om me nog tegen te houden. Ik heb het al gezegd.' Plotseling kuste ze hem, een klein kusje dat hij direct voor ze zich kon terugtrekken aan zijn mond vastzoog. Hij opende haar gesloten lippen met zijn tong die op dat ogenblik een safe had kunnen openen als de smaak van haar mond zich daarachter zou hebben bevonden. Ze drong tegen hem aan met een kracht die net zo hevig was als de zijne; hun tanden raakten elkaar en hun tongen speelden met elkaar. Haar linkerhand die om hem heen lag, vond zijn pijnlijke rechter en trok die naar zich toe. Hij voelde de zachte borsten, ondanks de zedige jurk en zijn gevoelloze vingers. Hij begon aan de knoopjes in haar hals te peuteren en kon er voldoende openmaken om zijn hand naar binnen te laten glijden zodat die haar lichaam raakte. Ze glimlachte tegen zijn lippen; ze had hem daarheen geleid waar hij zich het beste zou voelen en haar hand gleed naar de voorkant van zijn spijkerbroek. Zijn erectie die was begonnen toen hij haar bed had gezien, was door de zenuwen weer verdwenen. Maar haar aanraking, haar kussen die nu een niet duidelijk te onderscheiden geheel van mond op mond vormden, wonden hem opnieuw op. 'Ik wil naakt zijn,' zei hij. Ze nam haar lippen van de zijne. 'Terwijl zij daar beneden zijn?' 'Ze zijn toch bezig?' 'Die praten urenlang.'
'Wij hebben ook uren nodig,' fluisterde hij. 'Heb je een of andere vorm van. . . bescherming?' 'We hoeven toch niets te doen, ik wil alleen dat we elkaar goed kunnen aanraken. Huid op huid.'
Ze keek weinig overtuigd toen ze een stapje naar achteren deed, maar haar bewegingen stonden lijnrecht tegenover de uitdrukking op haar gezicht en ze ging verder met haar jurk open te maken. Hij trok zijn jasje en T-shirt uit en toen begon de moeilijke taak om zijn riem los te maken met een hand die hij praktisch niet kon gebruiken. Ze kwam hem te hulp en deed het voor hem.
'Het is hier benauwd,' zei hij. 'Kan er een raam open?'
'Mamma heeft ze allemaal op slot gedaan. Voor het geval de Duivel
binnen zou komen.'
'Die is binnen,' grapte Howie.
Ze keek hem aan met haar jurk open en haar borsten bloot. 'Zeg dat niet,' zei ze. Haast automatisch bedekte ze haar naaktheid met haar handen.
'Je gelooft toch niet dat ik de Duivel ben,' zei hij. Toen '. . . nee toch?'
'Ik weet niet of iets dat zo voelt... zo. . . zo...' 'Zeg het maar.'
'. . .zo verboden. . . of dat wel goed voor mijn ziel is,' antwoordde ze volmaakt ernstig.
'Je zult zien van wel,' zei hij en kwam naar haar toe. 'Ik beloof je dat je zult zien van wel.'
'Ik denk dat ik eens met Jo-Beth moet praten,' zei dominee John. Hij bracht het bijna niet meer op om naar die vrouw van McGuire te luisteren als ze weer over dat beest begon dat haar al die jaren geleden had verkracht en hoe het was teruggekomen om haar zoon op te eisen. Om over abstracte dingen te discussiëren (het bracht hem massa's vrouwelijke gelovigen) was leuk en aardig, maar als het gesprek deze krankzinnige kant opging trok hij zich diplomatiek terug. Mevrouw McGuire balanceerde duidelijk op de rand van een geestelijke instorting. Hij had bijstand nodig of ze zou er nog allerlei verhitte onzin bij verzinnen. Het was wel eerder voorgekomen. Hij zou de eerste man Gods niet zijn die het slachtoffer werd van een vrouw van een zekere leeftijd.
'Ik wil Jo-Beth hier niet meer mee lastig vallen dan al gebeurd is,' was
het antwoord. 'Het wezen dat haar in mij heeft verwekt. . .'
'Haar vader was een man, mevrouw McGuire.'
'Dat weet ik,' zei ze, zich heel goed bewust van zijn neerbuigende
stem. 'Maar mensen bestaan uit vlees én geest.'
'Natuurlijk.'
'De man maakte haar vlees. Maar wie heeft haar geest gemaakt?' 'God in de Hemel,' antwoordde hij, dankbaar voor de terugkeer op veiliger grond. 'En Hij heeft haar vlees ook gemaakt, via de man van uw keuze. "Gij dan, zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is." '
'Het was God niet,' antwoordde Joyce. 'Ik weet dat hij het niet was. De Jaff heeft niets met God te maken. Als u hem gezien had, zou u dat wel weten.' 'Als hij bestaat, is hij menselijk, mevrouw McGuire. En ik geloof toch dat ik met Jo-Beth over zijn bezoek zou moeten praten. Als hij inderdaad hier was.'
'Hij is hier geweest!' zei ze. Ze werd steeds gejaagder.
Hij stond op om aan de greep die die gekke vrouw op zijn mouw had
te ontkomen.
'Ik weet zeker dat Jo-Beth enige waardevolle inlichtingen zal hebben . . .' zei hij en deed een stap terug. 'Waarom zou ik haar niet even hier halen?'
'U gelooft mij niet,' zei Joyce. Ze schreeuwde nu bijna en was de tranen nabij.
'Jawel. Maar echt. . . geef me een ogenblikje met Jo-Beth. Is ze boven? Ik dacht van wel, hè? Jo-Beth! Ben je daar? Jo-Beth?'
'Wat zou hij willen?' vroeg ze en brak hun kus af. 'Negeer hem,' zei Howie. 'Stel dat hij bovenkomt?'
Ze kwam overeind en zwaaide haar voeten over de rand van het bed
terwijl ze luisterde of de dominee de trap opkwam. Howie legde zijn
gezicht tegen haar rug en stak zijn arm onder de hare door - zijn
hand ving een zweetdruppeltje op - en raakte haar borst voorzichtig
aan. Ze zuchtte even, bijna wanhopig.
'We moeten niet. . .' mompelde ze.
'Hij zal toch niet bovenkomen.'
'Ik hoor hem.'
'Nee.'
'Jawel,' siste ze.
Weer klonk de roep van beneden: 'Jo-Beth! Ik wil je graag even spreken. En je moeder ook.'
'Ik moet me aankleden,' zei ze. Ze reikte naar haar kleren. Er schoot Howie een leuke perverse gedachte te binnen terwijl hij naar haar keek: hij zou het grappig vinden als ze in haar haast zijn ondergoed aantrok in plaats van dat van haar zelf en vice versa. Zijn lul op de plek te duwen die door haar kut geheiligd, geparfumeerd en bevochtigd was, zou hem zo hard houden - te hard eigenlijk om plezierig te zijn - als hij nu was, tot in eeuwigheid.
En zou ze er niet sexy uitzien met haar snee net buiten zicht achter de opening van zijn onderbroek? Volgende keer, beloofde hij zichzelf. Er zou van nu af aan geen aarzeling meer zijn. Ze had de wanhopige toegang tot haar bed verleend. Hoewel ze niet meer hadden gedaan dan hun lichaam tegen elkaar leggen, had die uitnodiging alles tussen hen veranderd. En ook al was het nog zo frustrerend om haar zich zo snel nadat ze zich hadden uitgekleed weer te zien aankleden, het feit dat ze samen naakt geweest waren zou voldoende zijn als herinnering.
Hij pakte zijn spijkerbroek en T-shirt en begon ze aan te trekken; hij zag dat ze naar hem keek terwijl hij zich aankleedde alsof hij een machine was.
Hij stond even stil bij die gedachte en verzachtte haar wat. Zijn botten en spieren waren geen machine. Het was een lichaam dat broos was. Zijn hand deed pijn, zijn stijve deed pijn, zijn hart deed pijn, of althans, dat zware gevoel in zijn borst gaf hem het idee van pijn in zijn hart. Hij was veel te broos om een machine te zijn en veel te geliefd.
Ze hield op met wat ze aan het doen was en keek naar het raam.
'Hoorde je dat?' zei ze.
'Nee. Wat?'
'Er riep iemand.'
'De dominee?'
Ze schudde haar hoofd en begreep dat de stem die ze had gehoord (en nog steeds hoorde) niet buitenshuis of buiten de kamer was, maar in haar hoofd. 'De Jaff,' zei ze.
Bijna murw door alle bezweringen liep dominee John naar de gootsteen, pakte een beker, liet het water uit de kraan even lopen zodat het goed koud werd, liet de beker vollopen en dronk. Het was bijna tien uur. Tijd om dit bezoek af te sluiten, of hij de dochter nu nog te zien kreeg of niet. Hij had voor minstens een week genoeg gepraat over de duisternis in de ziel van de mens. Hij gooide de rest van het water weg en keek door het raam naar buiten. Daar ving hij zijn eigen reflectie op. Terwijl hij zichzelf goedkeurend gadesloeg, bewoog er iets buiten in de nacht. Hij legde de beker in de gootsteen, waar hij heen en weer rolde. 'Dominee?'
Joyce McGuire kwam achter hem te voorschijn. 'Er is niets aan de hand,' zei hij, maar hij wist niet zeker wie van hen tweeën hij eigenlijk geruststelde. Die vrouw had hem precies gekregen waar ze hem hebben wilde met haar rare ideeën. Hij keek weer uit het raam.
'Ik dacht dat ik iemand in uw tuin zag,' zei hij. 'Maar er is niets Daar! Daar! Een bleke, vage massa die zich naar het huis toe bewoog.
'Ja, toch wel.'
'Wat bedoelt u?'
'Er is toch wel iets aan de hand,' antwoordde hij en deed een stap achteruit van het aanrecht. 'Er is wel degelijk iets aan de hand. 'Hij is teruggekomen,' zei Joyce.
Het laatste dat hij had willen antwoorden was ja, dus hij hield zijn mond, liep een stap bij het raam weg en toen nog een paar stappen en schudde ontkennend zijn hoofd. Het zag zijn ontkenning. Hij zag dat het het zag. En plotseling kwam het uit de schaduw te voorschijn, gretig om zijn hoop teniet te doen en liet zichzelf zien. 'Heer in de Hemel,' zei hij. 'Wat is dit?'
Achter zich hoorde hij mevrouw McGuire bidden. Geen bekend gebed (wie had hiervoor ooit een gebed kunnen schrijven?) maar een uitbarsting van smeekbedes.
'Jezus help ons! Heer, help ons! Verlos ons van Satan! Verlos ons van de onrechtvaardigen!'
'Luister!' zei Jo-Beth. 'Dat is mamma.'
'Ik hoor het.'
'Er is iets aan de hand.'
Toen ze de kamer doorliep, haalde Howie haar in en ging met zijn
rug tegen de deur aan staan.
'Ze bidt alleen maar.'
'Nog nooit eerder op die manier.'
'Kus me.'
'Hówie?'
'Als ze aan het bidden is, is ze bezig. En als ze bezig is, kan ze wachten. Ik kan niet wachten. Ik heb geen gebeden, Jo-Beth. Ik heb alleen jou maar.' Hij stond zelf verbaasd over deze stortvloed van woorden. 'Kus me, Jo-Beth.'
Toen ze zich naar hem toe boog om dat te doen, brak er beneden een raam en mamma's gast liet een schreeuw horen. Jo-Beth duwde Howie opzij en rukte de deur open. 'Mamma!' schreeuwde ze. 'Mamma!'
Soms kan een man zich vergissen. Geboren in onwetendheid is dat onvermijdelijk. Maar om te moeten sterven voor die onwetendheid, op onmenselijke wijze, dat leek toch tamelijk oneerlijk. Terwijl hij zijn bloedende gezicht en nog enige andere pijnlijke plekken beschermde, kroop dominee John door de keuken. Hij kroop zolang zijn trillende ledematen hem wilden dragen zover mogelijk weg van de gebroken ruit en bij degene die dat had veroorzaakt. Hoe was het mogelijk dat hij bij zulke wanhopig dwalenden was terechtgekomen?
Zijn leven was niet zonder blaam geweest, maar echt grote zonden had hij nu ook weer niet begaan en hij had zijn schulden aan de Heer betaald. Hij had de Vaderlozen en Weduwen in hun smarten bezocht, zoals het in het evangelie stond, hij had zijn best gedaan om zichzelf zuiver te houden ten opzichte van de wereld. En nu kwamen de duivels toch nog. Hij hoorde hen, ook al had hij zijn ogen dicht. Hun ontelbare benen maakten herrie terwijl ze over de gootsteen en over de opgestapelde afwas klommen die daarnaast stond. Hij hoorde hun natte lichamen op de tegels kletsen wanneer ze op de vloer terechtkwamen en hun weg door de keuken zochten, aangespoord door de gestalte die hij buiten had gezien (de Jaff! de Jaff!), en die ze van top tot teen op zijn lichaam had gedragen, als een bijenhouder die zijn zwerm bemint.
Mevrouw McGuire bad niet meer. Misschien was ze dood, hun eerste slachtoffer. En misschien zouden ze daarmee tevreden zijn en hem verder met rust laten. Dat was de moeite waard om een gebed voor te vinden. Alstublieft, Heer, mompelde hij en probeerde zichzelf zo klein mogelijk te maken. Alstublieft Heer, maak dat ze blind en doof voor me zijn en dat alleen u mijn smeekbeden hoort en uw vergevende blik op mij gericht houdt. Wereld zonder Einde. . . Zijn vraag werd verstoord door hevig bonzen op de achterdeur en daarbovenuit klonk de stem van Tommy-Ray, de verloren zoon. 'Mamma? Hoor je me, mamma? Laat me alsjeblieft binnen? Laat me erin en ik zweer je dat ik ze zal tegenhouden verder binnen te komen. Ik zweer het je. Maar laat me erin.'
Dominee John hoorde als antwoord een snik van mevrouw McGuire, die zonder enige waarschuwing eindigde in huilen. Ze was nog altijd in leven en ze was woedend. 'Hoe durf je!' gilde ze. 'Hoe durf je!'
Ze maakte zo'n kabaal dat hij zijn ogen opendeed. De vloedgolf van demonen door het raam was opgehouden. Dat wil zeggen, er kwamen er niet meer binnen, maar er was nog steeds beweging in de bleke stroom. Antennes zwaaiden, ledematen bereidden zichzelf voor op nieuwe aanwijzingen, ogen op stokjes stonden recht overeind. Niets aan hen deed hem denken aan iets dat hij kende. En toch kende hij hen. Maar hij durfde zichzelf niet af te vragen hoe en waarvandaan. 'Maak de deur open, mamma,' zei Tommy-Ray weer. 'Ik wil Jo-Beth zien.'
'Laat ons met rust.'
'Ik moet haar zien en jij zult me niet tegenhouden,' raasde Tommy- Ray. Zijn eis werd kracht bijgezet door versplinterend hout toen hij de deur intrapte. Zowel het slot als de grendel werd daarbij vernield.
Even was het doodstil. Toen duwde hij de deur voorzichtig open. Er scheen een duistere glans in zijn ogen, een glans die dominee John wel had gezien in de ogen van mensen die op het punt stonden te sterven en door een soort inwendig licht leken te zijn bezield. Hij had het tot nu toe als een gelukzalige glimlach gezien. Die fout zou hij niet meer maken. De ogen van Tommy-Ray vlogen eerst naar zijn moeder die tegen de keukendeur aan stond en de toegang versperde en toen naar haar gast.
'Gezelschap, mamma?' Dominee John beefde.
'Jij hebt macht over haar,' zei Tommy-Ray tegen hem. 'Ze luistert naar jou. Zeg dat ze mij Jo-Beth geeft. Dat maakt het voor ons allemaal gemakkelijker.'
De dominee keek om naar Joyce McGuire.
'Doe het,' zei hij eenvoudig. 'Doe het, of het is ons aller einde.' 'Zie je wel, mamma?' kwam het antwoord van Tommy-Ray. 'Het advies van de heilige man. Hij weet wanneer hij verslagen is. Roep haar naar beneden, mamma, of ik word nijdig en als ik nijdig word, worden pappa's vrienden ook nijdig. Roep haar!' 'Dat hoeft niet.'
Tommy-Ray grijnsde toen hij de stem van zijn zuster hoorde en de combinatie van zijn glanzende ogen en de betoverende glimlach was zo ijzingwekkend dat echt ijs erbij vergeleken nog warm was. 'Zo ben je daar,' zei hij.
Ze stond achter haar moeder in de deuropening.
'Ben je klaar om mee te gaan?' vroeg hij beleefd. Het klonk net alsof
hij een jongen was die een meisje voor het eerst mee uit vroeg.
'Dan moet je beloven mamma met rust te laten,' zei Jo-Beth.
'Natuurlijk,' antwoordde Tommy-Ray op een toon alsof hij ergens
vals van werd beschuldigd. 'Ik wil mamma niet kwetsen, dat weet je
best.'
'Als je haar met rust laat. . . ga ik wel met je mee.' Halverwege de trap hoorde Howie Jo-Beth deze afspraak maken en hij vormde een geluidloos nee met zijn lippen. Hij kon niet zien wat voor afschrikwekkende wezens Tommy-Ray had meegebracht maar hij kon ze wel horen, net als het geluid dat hij wel in nachtmerries had gehoord: slijmerige en hijgende geluiden. Hij gaf zijn fantasie niet de kans om hier beelden bij te verzinnen, hij zou de waarheid gauw genoeg zien. In plaats daarvan deed hij nog een stap naar beneden en hield zijn aandacht bij het probleem hoe hij Tommy-Ray ervan zou moeten weerhouden zijn zuster te stelen. Daar concentreerde hij zich zo hevig op dat hij de geluiden vanuit de keuken niet tot zich liet doordringen. Tegen de tijd dat hij onder aan de trap was gekomen, had hij echter een plan uitgedacht. Het was eenvoudig genoeg. Hij zou zoveel wanorde scheppen als hij maar kon en hopen dat in de algemene consternatie Jo-Beth en haar moeder veilig zouden kunnen ontsnappen. Als hij in het vuur van de strijd Tommy-Ray een dreun zou kunnen verkopen was dat mooi meegenomen, als puntje op de i.
Met dat voornemen in gedachte haalde hij diep adem en liep de hoek om.
Jo-Beth was er niet. En Tommy-Ray ook niet, net zomin als de verschrikkingen die hij had meegebracht. De deur naar buiten stond open en mamma lag in elkaar gezakt voor de drempel met haar armen uitgestrekt alsof ze in een laatste bewuste beweging naar haar kinderen had gegrepen. Howie liep op blote voeten over de rubberachtig aanvoelende tegels naar haar toe.
'Is ze dood?' vroeg iemand met schorre stem. Howie draaide zich om, dominee John had zich zover mogelijk als zijn dikke lichaam het toeliet tussen de muur en de koelkast in gedrukt 'Nee,' zei Howie en draaide mevrouw McGuire voorzichtig om. 'Maar dat is niet dankzij u.' 'Wat kon ik doen?'
'Weet ik veel, ik dacht dat u daar beter van op de hoogte was dan ik.' Hij liep naar de deur.
'Ga hem niet achterna, jongen,' zei de dominee, 'blijf hier bij mij.' 'Ze hebben Jo-Beth meegenomen.'
'Wat ik ervan begrepen heb, was ze toch al half van hen. Kinderen van de Duivel, zij en Tommy-Ray.'
Denk je dat ik de Duivel ben? had Howie haar een half uur geleden gevraagd. Nu was zij tot de hel verdoemd en dat nog wel vanwege haar eigen dominee, niemand minder. Betekende dat dan dat beiden bezoedeld waren? Of was het geen kwestie van onschuld, duisternis en licht? Stonden zij op de een of andere manier tussen de uitersten in, op een plek die alleen voor minnaars bestemd was? Deze gedachten gingen als een flits door hem heen, maar ze spoorden hem voldoende aan om toch naar buiten te gaan en de ontmoeting met wat er daar ook te wachten lag, tegemoet te treden. 'Vermoord ze allemaal!' hoorde hij de godvrezende achter zich gillen. 'Er bevindt zich niet één zuivere ziel onder hen! Vermoord ze allemaal!'
Howie werd woedend over deze uitroep, maar hij kon zo gauw geen gevat antwoord vinden. Bij gebrek aan beter schreeuwde hij: 'Ach man, barst toch!' door de deur en ging op zoek naar Jo-Beth.