2

Jaffe had een onbelangrijk leven geleefd. Hij was binnen een straal van honderd kilometer van Omaha geboren, daar naar school ge­gaan, had er zijn ouders begraven, meisjes het hof gemaakt en had zonder succes twee dames uit die stad getracht over te halen de weg naar het altaar met hem te bewandelen. Hij was een paar keer wegge­gaan en had er zelfs over gedacht (na de tweede mislukte vrijage) om zich in Orlando terug te trekken waar zijn zuster woonde, maar zij had het hem afgeraden. Ze had gedacht dat hij niet met de mensen overweg zou kunnen en evenmin met de permanent aanwezige zon. En dus was hij in Omaha gebleven, was baantjes kwijtgeraakt, had weer andere gevonden, had zichzelf nooit voor langere tijd aan iets of iemand verplicht en was op zijn beurt ook aan niets of niemand iets verplicht.

Maar tijdens de eenzame opsluiting in de Kamer met Onbestelbare Brieven had hij de geur geroken van vertes waarvan hij niet had ge­weten dat ze bestonden en dat had hem doen besluiten te gaan zwer­ven. Als er alleen maar zon, voorsteden en Mickey Mouse was ge­weest, was hij niet geïnteresseerd geweest. Waarom zou hij moeite doen om dergelijke gewone dingen te gaan opzoeken? Maar nu wist hij wel beter. Er waren mysteries die onthuld en machten die gegre­pen moesten worden en als hij Koning van de Wereld was zou hij alle voorsteden slopen (en als hij de kans kreeg, de zon ook) en de wereld overnieuw maken in een gloeiende duisternis waar een man eindelijk de geheimen van zijn eigen ziel zou kunnen ontdekken. Er werd in de brieven veel over kruispunten gesproken en hij had dat heel lang letterlijk genomen, hij had gedacht dat hij in Omaha op het kruispunt was en dat de kennis van de Kunst daar tot hem zou ko­men. Maar toen hij de stad een keer uit was, begreep hij dat hij zich met deze letterlijke opvatting vergist had. Als de schrijvers het over kruispunten hadden, bedoelden ze niet de ene verkeersweg die een ander kruiste. Ze bedoelden plaatsen waar fases van het zijn elkaar kruisten, waar de mens het onbekende ontmoette en zij samen in ver­anderde vorm verder trokken. In de chaos van dergelijke plaatsen was er hoop op onthulling. 

Hij had uiteraard weinig geld, maar dat bleek niet zo erg te zijn. De weken die volgden op zijn vlucht van de plaats van de misdaad, kwam alles wat hij nodig had eenvoudig naar hem toe. Hij hoefde zijn duim maar op te steken en er hield al een auto met piepende rem­men stil. Als een automobilist hem vroeg waar hij naar toe moest en hij zei dat hij zover meeging als hij, Jaffe, wilde, dan nam de automo­bilist hem ook precies zover mee. Het leek wel of hij gezegend was. Als hij struikelde, was er iemand om hem overeind te helpen. Als hij honger had, was er iemand die hem eten gaf.

Een vrouw uit Illinois die hem een lift had gegeven en vervolgens had uitgenodigd die nacht bij haar te blijven logeren, bevestigde zijn geze­gende toestand.

'Je hebt iets buitengewoons gezien, hè?' fluisterde ze die nacht tegen hem. 'Je kunt het aan je ogen zien. Ik heb je die lift ook aangeboden vanwege je ogen.'

'En dit ook?' vroeg hij met zijn vingers tussen haar benen.

'Ja. Dat ook,' zei ze. 'Wat heb je gezien?'

'Niet genoeg,' antwoordde hij.

'Wil je nog een keer vrijen?'

'Nee.'

Van tijd tot tijd, terwijl hij van de ene staat naar de andere reisde, zag hij een glimp van de dingen die hij in de brieven had geleerd. Hij zag de geheimen om een hoekje gluren, ze durfden zich alleen maar te vertonen omdat hij voorbijkwam en ze wisten dat hij in de toe­komst de macht zou hebben. In Kentucky zag hij toevallig hoe het lijk van een tiener uit de rivier werd gehesen, het lichaam lag op het gras, armen en vingers wijd uitgespreid en een vrouw zat ernaast te huilen en te snikken. De ogen van de jongen stonden open, net zoals de knopen van zijn broek. Hij stond van dichtbij toe te kijken, de eni­ge getuige die niet door de smerissen werd weggestuurd (zijn ogen weer) en hij nam een ogenblik de tijd om te genieten van de manier waarop de jongen daar lag, net als het figuur op het medaillon. Hij kreeg bijna zin om zichzelf in de rivier te verdrinken, alleen maar om de opwinding van het verdrinken. In Idaho ontmoette hij een man die een arm was kwijtgeraakt bij een auto-ongeluk, en terwijl ze zo zaten te drinken, legde hij uit dat hij nog steeds gevoel had in zijn verloren lidmaat. De dokters zeiden dat het alleen maar zinsbedrog was van zijn zenuwstelsel, maar hij wist dat het zijn astraal lichaam was dat nog steeds op een andere planeet intact was. Hij zei dat hij zich regel­matig met zijn verloren hand aftrok en bood aan het te laten zien. Het was waar. Naderhand zei de man: 'Je kunt in het donker zien, hè?'

Jaffe had er niet over nagedacht, maar nu zijn aandacht op het feit werd gevestigd, bleek het waar te zijn. 

'Hoe heb je dat geleerd?'

'Ik heb het niet geleerd.' 'Astraal ogen, zeker.' 'Misschien.'

'Zal ik je nog eens afzuigen?' 'Nee.'

Hij verzamelde ervaringen, overal een terwijl hij door de levens gleed van de mensen die hij ontmoette en hen geobsedeerd of dood of hui­lend achterliet. Hij gaf toe aan iedere gril die in hem opkwam en liet zich door zijn instinct leiden; het geheime leven kwam hem tegemoet zodra hij een stad binnenkwam.

Er was geen teken dat hij door de arm der wet gevolgd werd. Mis­schien was het lichaam van Homer nooit in het uitgebrande gebouw gevonden, of als dat wel het geval was, had de politie gedacht dat hij alleen maar een slachtoffer van de brand was geworden. Wat de re­den ook mocht zijn, hij werd niet achtervolgd. Hij ging waar zijn voeten hem heen brachten en deed waar hij zin in had tot hij meer dan verzadigd was en het tijd werd dat hij de sprong waagde. In een motel in Los Alamos in New Mexico waar het wemelde van de kakkerlakken onderbrak hij zijn reis. Hij sloot zichzelf op met twee flessen wodka, kleedde zich uit, trok de gordijnen dicht om het daglicht buiten te sluiten en liet zijn geest de vrije loop. Hij had in achtenveertig uur niet gegeten, niet vanwege geldgebrek, hij had wel geld, maar omdat hij het lichte gevoel in zijn hoofd zo prettig vond. Uitgehongerd door gebrek aan voedsel en opgehitst door de wodka sloegen zijn gedachten op hol, verslonden elkaar, werden weer uitge- poept, beurtelings barbaars en in barokstijl. De kakkerlakken kwa­men vanuit de duisternis en liepen over zijn lichaam terwijl hij op de grond lag. Hij liet ze lopen en goot wodka over zijn liezen toen ze daar te onrustig werden waardoor hij hard werd. Dat leidde hem af. Hij wilde alleen maar denken. Drijven en denken. Op fysiek gebied had hij het allemaal gehad: hij had het warm en koud gehad, was sexy en seksloos geweest, had geneukt en was neu­ker geweest. Dat wilde hij niet meer. Althans niet als Randolph Jaffe. Er was een andere manier om te bestaan, een andere plek om te voe­len en waar seks, moord, verdriet, honger en al die dingen misschien weer interessant zouden zijn, maar dat zou niet gebeuren tot hij zijn huidige staat achter zich had gelaten en een Kunstenaar was gewor­den die de wereld had herschapen.

Vlak voor zonsopgang, toen zelfs de kakkerlakken lui werden, voel­de hij de uitnodiging. 

Er daalde een grote rust op hem neer. Zijn hartslag was langzaam en regelmatig. Zijn blaas ledigde zich net als bij een baby uit zichzelf. Hij had het niet te warm en niet te koud. En hij voelde zich ook niet bijzonder slaperig of wakker. En op dat kruispunt - dat niet het eer­ste was en evenmin het laatste zou zijn - kreeg hij het gevoel dat hij ergens naar toe werd getrokken.

Hij stond meteen op, kleedde zich aan, pakte de overgebleven fles wodka en begon te lopen. Het gevoel verdween niet uit zijn bin­nenste. Het bleef trekken terwijl de koude nacht optrok en de zon op­kwam. Hij was op blote voeten gegaan. Zijn voeten bloedden, maar zijn lichaam interesseerde hem niet zo erg meer en hij hield het onge­mak met de wodka op een afstand. Tegen de middag toen het laatste beetje alcohol op was, bevond hij zich midden in de woestijn en hij bleef maar voortgaan in de richting van waaruit hij geroepen werd, zich nauwelijks bewust van het feit dat hij de ene voet voor de andere zette. Hij dacht nu niet meer, behalve over de Kunst en diens wording en zelfs die ambitie kwam en ging.

En eindelijk verdween de woestijn ook. Ergens tegen de avond kwam hij op een plek waar zelfs de eenvoudigste feiten - zoals de grond onder zijn voeten en de donker wordende lucht boven zijn hoofd - niet zo zeker waren. Hij was er zelfs niet van overtuigd dat hij wel liep. De afwezigheid van alles was wel plezierig, maar het bleef niet. De roep moest hem verder hebben getrokken zonder dat hij zich daar bewust van was geweest omdat de nacht waar hij vandaan was geko­men plotseling dag was geworden en hij zag zichzelf weer staan - weer levend, weer Randolph Ernest Jaffe - in een woestijn nog kaler dan die hij had verlaten. Het was hier vroeg in de ochtend. De zon stond nog niet hoog, maar de lucht begon al warm te worden. De he­mel was schitterend helder.

Nu voelde hij pijn en misselijkheid, maar de roep was onweerstaan­baar. Hij moest doorwankelen, ook al was zijn hele lichaam een wrak. Naderhand herinnerde hij zich dat hij door een stadje was ge­komen en een stalen toren in het midden van de woestenij had zien staan. Maar dat was pas toen de reis bij een eenvoudig stenen hutje tot een eind was gekomen. Toen de deur openging, begaven zijn laat­ste krachten het en hij viel over de drempel.