2
Jo-Beth lag in het donker op haar bed en keek hoe een briesje de gordijnen beurtelings bol deed staan en dan weer de nacht in blies. Zodra ze was thuisgekomen, was ze weer met mamma gaan praten en ze had tegen haar gezegd dat ze Howie niet meer zou ontmoeten. Het was een haastige belofte geweest, maar ze vroeg zich af of mamma het eigenlijk wel had gehoord. Ze had een afwezige indruk gemaakt terwijl ze door de kamer liep en haar handen wrong, in zichzelf gebeden mompelend. De gebeden hielpen Jo-Beth eraan herinneren dat ze had beloofd dominee John op te bellen en dat nog steeds niet had gedaan. Ze kalmeerde zichzelf zo goed en zo kwaad als het ging en liep naar beneden waar ze de kerk opbelde. Maar dominee John was niet beschikbaar. Hij was naar Angelie Datlow toe om haar te troosten met het verlies van haar echtgenoot Bruce die was omgekomen in een poging het lichaam van Buddy Vance omhoog te halen. Nu hoorde Jo-Beth pas voor het eerst iets over de tragedie. Ze hield het gesprek kort en hing de hoorn trillend op. Ze had geen gedetailleerde beschrijvingen van de doden nodig. Ze had ze gezien en Howie ook. Hun gedeelde droom was geïnterrumpeerd door een werkelijke rapportage van de tunnel waar Datlow en zijn collega's waren omgekomen.
Ze zat in de keuken, de koelkast zoemde, de vogels en insecten in de achtertuin maakten monter hun muziek en ze probeerde de zin tussen de onzin te zien. Misschien was haar een te optimistische kijk op de wereld voorgehouden, maar ze had tot nu toe geloofd dat als ze de dingen niet goed begreep, er altijd wel mensen in de buurt waren die dat wel deden. Het was een prettig gevoel geweest om dat te weten. Nu was ze daar niet meer zo van overtuigd. Als ze iemand van de kerk - en dat waren de meeste mensen die ze kende - zou vertellen wat er in het motel was gebeurd (de droom van water, de droom van dood) zouden ze regelrecht naar mamma toe gaan en haar vertellen dat dit het werk van de Duivel was. Als ze het tegen Howie zei, zou hij haar zeggen dat ze dit niet geloofde en daar had hij gelijk in. Het was onzin. En als het onzin was, met wat voor onzin was ze dan verder nog grootgebracht?
Niet in staat uit haar verwarring te komen en te moe om ze uit haar geest te bannen, was ze naar haar kamer gegaan om wat te gaan liggen. Ze wilde niet weer slapen zo snel na het trauma van de vorige keer, maar de vermoeidheid was sterker dan haar tegenstand. Voor haar ogen verscheen een ketting zwart-wit beelden met een parelachtige glans. Howie in Butrick's, Howie in het winkelcentrum tegenover Tommy-Ray en zijn gezicht op het kussen toen ze had gedacht dat hij dood was. Toen brak de ketting en de parels vlogen weg. Ze viel in slaap.
Toen ze wakker werd, was het vijf over half negen. Het huis was doodstil. Ze stond zo stilletjes mogelijk op om geroep van mamma te vermijden. Beneden maakte ze een boterham voor zichzelf klaar en liep er weer mee naar haar kamer waar ze, nadat hij op was, naar de gordijnen lag te kijken die door de wind alle richtingen werden opgeblazen.
Het licht van de avond had de kleur van abrikozen gehad, maar dat was nu verdwenen. De duisternis was nabij. Ze kon haar voelen naderen - de verte tot zwijgen gebracht, het leven eveneens - en dat maakte haar meer van streek dan ooit tevoren. In huizen niet zover hier vandaan rouwden hele families. Vrouwen zonder echtgenoot, kinderen zonder vader die hun eerste verdrietige nacht tegemoetgingen. In andere zou het verdriet dat weg was gedrukt weer naar boven komen. Er zou gepiekerd worden en er zou gehuild worden. Zij maakte nu ook deel uit van dat grotere verdriet. Ze was door een verlies geraakt en de duisternis - die zoveel van de wereld afpakte en zo weinig teruggaf - zou nooit meer dezelfde zijn.
Tommy-Ray werd wakker omdat het raam stond te klepperen. Hij ging recht overeind zitten. De dag was voorbijgegaan in een zelf opgewekte koorts. De ochtend leek meer dan twaalf uur van hem verwijderd, maar wat had hij in de tussenliggende tijd gedaan? Alleen maar geslapen en gezweet en op een teken gewacht. Was dat wat hij nu hoorde dat geklepper van het raam, net als de tanden van een stervende man? Hij gooide zijn dekens van zich af. Op een goed moment had hij zijn ondergoed uitgetrokken. Het lichaam dat hij in de spiegel zag was soepel en glanzend, net een gezonde slang. Afgeleid door zijn bewondering struikelde hij en toen hij probeerde op te staan realiseerde hij zich dat hij geen houvast meer had in de kamer. Alles deed plotseling heel vreemd aan... en hij voelde zichzelf ook vreemd. De vloer liep schuin en dat was vroeger nooit zo geweest; de kast was gekrompen tot de afmetingen van een koffer, of anders was hijzelf belachelijk gegroeid. Misselijk greep hij naar iets om zichzelf te kunnen oriënteren. Hij had de deur bedoeld, maar óf zijn hand óf de kamer veranderde zijn bedoeling en hij pakte het kozijn beet. Hij stond stil en klampte zich aan het hout vast tot het misselijke gevoel een beetje verdween. Terwijl hij wachtte voelde hij de haast onmerkbare beweging van het kozijn die door de beenderen in zijn vingers en zijn polsen en armen drong en vandaar door zijn schouders naar zijn ruggengraat. De voortgang was een kriebelende dans in zijn merg, die zinloos leek tot hij bij zijn laatste wervel kwam en vervolgens zijn schedel bereikte. Daar was de beweging die het geluid in de ramen had gemaakt weer: een serie ratels en tikken die hem tot iets aanmaanden.
Hij liet zich geen twee keer roepen. Duizelig liet hij het kozijn los en draaide zich om naar de deur. Zijn voeten schopten tegen de kleren die hij in zijn slaap had uitgetrokken. Hij raapte zijn T-shirt en spijkerbroek op, want het drong vaag tot hem door dat hij zich moest aankleden als hij het huis uitging, maar hij kwam niet verder dan de kleren achter zich aan te slepen toen hij naar beneden ging, de trap af en de duisternis van de achtertuin van het huis in. De tuin was groot en rommelig. Er werd al jaren niets meer aan gedaan. Het hek moest dringend gerepareerd worden en de struiken, die geplant waren om de tuin van de weg af te scheiden, waren tot een stevige muur van gebladerte gegroeid. Hij liep nu in de richting van dat kleine oerwoud, geleid door de geigerteller in zijn hoofd die steeds luider werd met iedere stap die hij zette.
Jo-Beth kwam overeind in haar bed. Ze had hevige kiespijn. Aarzelend raakte ze de zijkant van haar gezicht aan. Het voelde pijnlijk aan, bijna alsof er een blauwe plek zat. Ze stond op en liep door de gang naar de badkamer. Ze zag dat de deur van de kamer van Tommy-Ray openstond en dat was eerder op de avond niet het geval geweest. Als hij er was, zag ze hem niet. De gordijnen waren dicht en de kamer was in duisternis gehuld.
Een kort onderzoek van haar gezicht in de spiegel van de badkamer stelde haar gerust dat hoewel het huilen zijn tol had geëist, het geen al te duidelijke sporen had achtergelaten. De pijn in haar kaak was er echter nog wel en kroop naar de onderkant van haar hoofd. Ze had nog nooit eerder zoiets gevoeld. De druk was niet constant, maar ritmisch, net als een polsslag die niet van haar hart afkomstig was maar ergens anders vandaan kwam.
'Schei uit,' mompelde ze en beet haar kiezen op elkaar tegen de pijn. Maar het liet zich niet onder controle brengen. Het zette zich vast in haar hoofd alsof het al haar gedachten wilde uitbannen. In wanhoop riep ze Howie op, een beeld van licht en lachen te midden van dit geklop dat uit de duisternis was gekomen. Het was een verboden beeld - waarvan ze mamma had beloofd er niet meer bij
te blijven stilstaan - maar ze had verder geen wapens. Als ze het geklop in haar hoofd niet kon bestrijden, zouden haar gedachten tot moes vermaald worden, haar laten bewegen op de maat van dat ritme en verder nergens meer op. Howie. . .
Hij glimlachte vanuit het verleden tegen haar. Ze hield die heldere herinnering vast en boog haar hoofd voorover in de wasbak om koud water tegen haar gezicht te gooien. Water en de herinnering verminderden de aanval. Onzeker liep ze de badkamer weer uit en naar de kamer van Tommy-Ray toe. Wat het ook was, hij zou vast ook door deze ziekte getroffen zijn. Ze hadden van klein kind af aan altijd alle virusinfecties samen doorgemaakt. Misschien had deze nieuwe ziekte hem eerder te pakken gekregen dan haar en was zijn gedrag in het winkelcentrum daar het resultaat van geweest. Die gedachte gaf haar moed. Als hij ziek was, kon hij ook weer genezen worden. Allebei, samen genezen.
Haar vermoedens werden bevestigd toen ze de kamer inliep. Het rook er als een ziekenkamer: onverdraaglijk heet en bedompt. 'Tommy-Ray? Ben je hier?'
Ze duwde de deur open om meer licht binnen te krijgen. De kamer was leeg, het bed vol dekens, het vloerkleed geplooid alsof hij er een tarantella op had gedanst. Ze liep naar het raam met de bedoeling het open te maken, maar ze kwam niet verder dan het opzij schuiven van de gordijnen. Het beeld dat ze toen te zien kreeg, was voldoende om haar de trap te laten afhollen en Tommy-Ray luidkeels bij zijn naam te roepen. Ze zag hem in het licht van de keukendeur door de tuin strompelen terwijl hij zijn broek achter zich aansleepte. Het struikgewas aan het eind van de tuin bewoog en dat kwam niet alleen door de wind.
'Mijn zoon,' zei de man in de bomen. 'Eindelijk ontmoeten we elkaar. '
Tommy-Ray kon zijn roeper niet duidelijk zien, maar het was duidelijk dat het deze man was geweest. Nu hij hem zag, nam het geklepper in zijn hoofd af.
'Kom dichterbij,' zei de man. Zijn stem deed denken aan de vreemde man met snoepjes en zijn halve verborgenheid versterkte die indruk. Dat mijn zoon kon natuurlijk niet letterlijk genomen worden, of wel? Zou het niet heerlijk zijn als dat wel zo was? Nadat hij alle hoop had opgegeven die man ooit te ontmoeten, na het getreiter in zijn jeugd en de uren die hij eraan had verspild om zich hem voor te stellen. Zou het niet heerlijk zijn om zijn verloren vader eindelijk hier te hebben,
die hem van huis wegriep met een code die alleen bij vaders en zonen bekend was. Zo heerlijk, zo ontzettend heerlijk.
'Waar is mijn dochter?' zei de man. 'Waar is Jo-Beth?'
'Ik denk dat ze binnen is.'
'Ga haar voor me halen, wil je
'Straks.'
'Nu!'
'Eerst wil ik je zien. Ik wil zeker weten dat dit geen truc is.' De vreemdeling lachte.
'Ik hoor mezelf al in je,' zei hij. 'Er zijn met mij ook trucs uitgehaald.
Dat maakt je voorzichtig, hè
'Ja.'
'Natuurlijk moet je me zien,' zei hij en kwam uit de bomen vandaan.
'Ik ben je vader. Ik ben de Jaff.'
Toen Jo-Beth onder aan de trap was aangekomen, hoorde ze mamma
uit haar kamer roepen.
'Jo-Beth? Wat is er aan de hand?'
'Niets bijzonders, mamma.'
'Kom eens hier! Iets verschrikkelijks. . . in mijn slaap. . .' 'Zo meteen, mamma. Blijf maar in bed.' 'Verschrikkelijk. . .'
'Ik ben zo terug. Blijf maar waar je bent.'
Hij was er in levenden lijve: de vader waar Tommy-Ray op duizenden manieren van had gedroomd sinds hij had gemerkt dat andere jongens nog een ouder hadden, een ouder die van dezelfde sekse was, die verstand had van mannenzaken en die aan zijn zoon doorgaf. Soms had hij wel zitten fantaseren dat hij het onechte kind van een filmster was en dat er op een dag een limousine de straat zou komen inzoeven en dan zou er iemand met een beroemde glimlach uitstappen en precies hetzelfde zeggen als de Jaff net had gezegd. Maar deze man was beter dan welke filmster ook. Hij zag er niet zo geweldig uit, maar hij straalde wel een merkwaardig evenwicht uit, net als de gezichten die door de wereld aanbeden werden, alsof hij erboven verheven was om zijn krachten te demonstreren. Tommy-Ray wist nog niet waar die autoriteit vandaan kwam, maar de tekenen waren onmiskenbaar.
'Ik ben je vader,' zei de Jaff weer. 'Geloof je me?'
Natuurlijk geloofde hij hem. Hij zou gek zijn als hij zo'n vader niet
zou willen hebben.
'Ja,' zei hij. 'Ik geloof je.' 'En je zult me gehoorzamen zoals een liefhebbende zoon betaamt?'
'Ja.'
'Mooi zo,' zei de Jaff, 'Ga dan nu alsjeblieft mijn dochter halen. Ik
heb haar geroepen, maar ze weigerde om te komen. Je weet wel
waarom
'Nee.'
'Denk na.'
Tommy-Ray dacht na, maar hij kon niet op het antwoord komen. 'Mijn vijand heeft haar aangeraakt,' zei de Jaff. Katz, dacht Tommy-Ray, hij bedoelt die halve gare Katz. 'Ik heb jou en Jo-Beth tot mijn vertegenwoordigers gemaakt. Mijn vijand heeft hetzelfde gedaan. Hij heeft ook een kind verwekt.' 'Is Katz je vijand dan niet?' zei Tommy-Ray en deed zijn best om het allemaal te kunnen volgen. 'Is hij de zoon van je vijand?' 'En nu heeft hij je zuster aangeraakt. Daarom wil ze niet bij me komen. Ze is bezoedeld.' 'Dat duurt niet lang meer.'
Met die woorden draaide Tommy-Ray zich om en rende terug naar het huis terwijl hij Jo-Beth opgewekt riep.
Ze hoorde hem roepen en was opgelucht dat hij niet ziek klonk. Toen ze de keuken inliep, stond hij net met wijd uitgebreide armen grinnikend bij de keukendeur. Nat van het zweet en bijna naakt zag hij eruit alsof hij net van het strand kwam. 'Er is iets geweldigs gebeurd,' zei hij grinnikend. 'Wat dan?'
'Buiten. Kom maar mee.'
Iedere ader in zijn lichaam leek boven op zijn huid te liggen. In zijn ogen lag een glans die ze niet vertrouwde. En zijn glimlach maakte haar wantrouwen alleen nog maar groter. 'Ik ga nergens naar toe, Tommy. . .' zei ze.
'Waarom verzet je je?' vroeg hij en hield zijn hoofd scheef. 'Omdat hij je nu toevallig heeft aangeraakt ben je zijn eigendom nog niet.' 'Over wie heb je het?'
'Over Katz. Ik weet wat hij heeft gedaan. Je hoeft je niet te schamen. Het is je vergeven. Maar je moet wel meekomen en zelf je verontschuldigingen aanbieden.'
'Vergeven?' zei ze. Haar stemverheffing leidde prompt tot nieuwe ellende in haar hoofd. 'Jij hebt geen enkel recht om me te vergeven, idioot! Jij van alle. . .'
'Ik niet,' zei Tommy-Ray met een standvastige glimlach. 'Maar onze
vader.'
'Wat?' 'Die in de tuin zijt. . .'
Ze schudde haar hoofd. De pijn werd erger.
'Kom maar mee. Hij is buiten.' Hij liet de deurpost los en liep de keuken in naar haar toe. 'Ik weet dat het pijn doet,' zei hij. 'Maar de Jaff zal het beter maken.' 'Blijf bij me vandaan!'
'Ik ben het, Jo-Beth. Tommy-Ray. Je hoeft nergens bang voor te zijn.' 'Jawel! Ik weet niet waarvoor, maar ik ben het wel.' 'Dat denk je omdat je door die Katz bezoedeld bent,' zei hij. 'Ik zal niets doen om jou te kwetsen, dat weet je best. We voelen hetzelfde, weet je nog wel? Als jij pijn hebt, heb ik het ook. En ik hou niet van pijn.' Hij lachte. 'Ik ben wel gek, maar niet zo gek.' Ondanks haar twijfels, overtuigde hij haar wel met dat argument, omdat het de waarheid was. Ze hadden negen maanden dezelfde baarmoeder gedeeld, ze maakten ieder de helft uit van hetzelfde ei. Hij zou haar geen kwaad berokkenen.
'Kom nou alsjeblieft mee,' zei hij en strekte zijn hand uit. Ze pakte hem beet. De pijn in haar hoofd werd direct minder en daar was ze dankbaar voor. In plaats van het geratel werd haar naam gefluisterd.
'Jo-Beth.' 'Ja?' zei ze.
'Dat zeg ik niet,' zei Tommy-Ray. 'De Jaff. Hij roept je.'
'Jo-Beth.'
'Waar is hij dan?'
Tommy-Ray wees naar de bomen. Ze leken opeens heel ver van het huis vandaan te liggen, bijna aan het eind van de tuin. Ze wist niet precies hoe ze zo snel zo ver was gekomen, maar de wind die met de gordijnen had gestoeid, had haar nu in zijn greep en het leek wel of die haar naar het struikgewas duwde. Tommy-Ray liet haar hand los.
Vooruit, hoorde ze hem zeggen, hier hebben we op gewacht. . . Ze aarzelde. Er was iets aan de manier waarop de bomen zich bewogen en hun bladeren ritselden dat haar aan akelige dingen deed denken: misschien een wolk die uit kapotgetrapte paddenstoelen opsteeg of bloed in water. Maar de stem die haar overreedde was diep en geruststellend en het gezicht waar de stem uit voortkwam en dat ze nu kon zien, trof haar. Als er één man op de wereld was die ze vader wilde noemen, dan zou dit een goede man zijn om te kiezen. Ze vond zijn baard en zware wenkbrauwen prettig. En de woorden die zijn lippen vormden, deden dat op een plezierige manier. 'Ik ben de Jaff,' zei hij. 'Je vader.' 'Echt waar?' zei ze.
'Echt waar.'
'Waarom ben je dan nu pas hier? Na al die tijd?'
'Kom maar dichterbij, dan zal ik het je vertellen
Ze stond op het punt nog een stap te doen toen ze een gil vanuit het
huis hoorde.
'Laat je er niet door aanraken!'
Dat was mamma met zo'n luide stem als Jo-Beth nog nooit eerder had gehoord en waarvan ze niet had gedacht dat ze die zou kunnen voortbrengen. De schreeuw maakte dat ze stilstond. Ze maakte rechtsomkeert. Tommy-Ray stond vlak achter haar. Achter hem, op blote voeten over het gras met open nachtjapon kwam mamma. 'Jo-Beth, kom daar vandaan!' 'Mamma?' 'Ga daar weg!'
Het was bijna vijf jaar geleden sinds mamma het huis uit was geweest en ze had meer dan eens gezegd dat ze nooit meer een stap buiten de deur zou zetten. Maar hier stond ze toch, met een geschrokken uitdrukking op haar gezicht en haar schreeuwen waren geen vragen, maar bevelen. 'Ga daar alle twee weg!'
Tommy-Ray draaide zich om naar zijn moeder. 'Ga naar binnen,' zei hij. 'Dit heeft niets met jou te maken.' Mamma ging langzamer lopen.
'Dat wéét je niet, zoon,' zei ze. 'Je hebt er geen flauw idee van.' 'Dit is onze vader,' antwoordde Tommy-Ray. 'Hij is thuisgekomen. Je zou dankbaar moeten zijn.'
'Daarvoor?' zei mamma met grote ogen. 'Dat heeft mijn hart gebroken. En het zal het jouwe ook breken als je het daar de kans voor geeft.' Ze stond nu een meter van Tommy vandaan. 'Geef het de kans niet,' zei ze zachtjes en strekte haar arm uit om zijn gezicht aan te raken. 'Laat het ons niet kwetsen.' Tommy-Ray duwde mamma's hand weg.
'Ik heb je gewaarschuwd,' zei hij. 'Jij hebt hier niets mee te maken!' Mamma reageerde meteen. Ze deed nog een stap naar Tommy-Ray en gaf hem een klap in zijn gezicht die klonk als een klok. 'Sufferd!' schreeuwde ze tegen hem . 'Herken je geen kwaadaardigheid wanneer je het ziet?'
'Ik herken een idiote krankzinnige als ik er een zie,' snauwde Tommy-Ray. 'Met al je gebeden en geklets over de Duivel. . . Ik word er niet goed van! Je probeert mijn hele leven te bederven. En nu wil je dit ook nog verpesten. Nou, mooi niet hoor! Pappa is thuis! Dus barst maar!'
Het schouwspel leek de man in de bomen te amuseren. Jo-Beth hoorde hem lachen. Ze keek om. Hij had haar blik blijkbaar niet verwacht, want hij had het masker dat hij droeg even afgezet. Het gezicht dat ze zo vaderlijk had gevonden was opgezwollen of iets daarachter was opgezwollen. Zijn ogen en voorhoofd waren vergroot, de kin met de baard en zijn mond die haar zo mooi waren voorgekomen, waren bijna rudimentair geworden. Waar haar vader was geweest, was nu een afschuwelijk kind. Ze gilde het uit toen ze het zag. Het gebladerte kwam prompt druk in beweging. De takken sloegen zichzelf als gesels, scheurden stukken bast af en lieten bladeren vallen; hun beweging was zo hevig dat ze ervan overtuigd was dat ze met wortel en al uit de grond zouden komen en op haar zouden afkomen. 'Mamma!' zei ze en draaide zich om naar huis. 'Waar ga je naar toe?' zei Tommy-Ray.
'Dat is onze vader niet!' zei ze. 'Het is een truc! Kijk maar! Het is een afschuwelijke truc!'
Of Tommy-Ray wist het wel en het kon hem niets schelen, of hij was al zo zwaar onder de invloed van de Jaff dat hij alleen maar zag wat de Jaff wilde dat hij zag.
'Je blijft bij mij,' zei hij en greep haar arm beet, 'bij óns.' Ze worstelde om vrij te komen, maar zijn greep was te stevig. Mamma kwam tussenbeide met een vuistslag die de greep verbrak. Voor Tommy-Ray haar weer kon beetpakken, was Jo-Beth al onderweg naar binnen. Ze werd door een storm van gebladerte achtervolgd toen ze hand in hand met mamma over het gras naar de deur rende. 'Doe het slot erop! Doe het slot erop!' zei mamma toen ze binnenkwamen.
Ze deed het. Ze had de sleutel nog niet omgedraaid of mamma riep al dat ze achter haar aan moest komen. 'Waarnaar toe?' zei Jo-Beth.
'Naar mijn kamer. Ik weet hoe ik het moet tegenhouden. Gauw!' Mamma's kamer rook naar haar parfum en oud linnen, maar voor het eerst gaf het een geruststellend gevoel. Of de kamer ook veiligheid bood, viel nog te bezien. Jo-Beth hoorde dat de achterdeur beneden werd ingetrapt en vervolgens klonk er een tumult alsof de inhoud van de koelkast door de keuken werd gesmeten. Toen: stilte. 'Zoek je de sleutel?' zei Jo-Beth die zag dat mamma onder haar kussens woelde. 'Ik denk dat die aan de buitenkant zit.' 'Pak hem dan!' zei mamma. 'Gauw!'
Er klonk een gekraak aan de andere kant van de deur dat Jo-Beth deed aarzelen of ze de deur wel open zou maken. Maar als de deur niet afgesloten was, hadden ze geen enkele kans op verdediging.
Mamma praatte niet meer over de Jaff, maar ze had niet naar de sleutel gezocht maar naar haar gebedenboek en gebeden zouden nu niets tegenhouden. Mensen stierven onophoudelijk met smeekbedes op hun lippen. Ze had geen andere keus dan de deur open te maken. Haar ogen gingen naar de trap. Daar was de Jaff, een foetus met een baard, en zijn grote ogen waren op haar gefixeerd. Zijn mondje grinnikte. Ze greep de sleutel terwijl hij de trap opklom. 'We zijn er,' zei hij.
De sleutel wilde niet uit het slot. Ze wrikte hem heen en weer en plotseling schoot hij los, glipte uit het slot en uit haar vingers. De Jaff was in drie stappen boven aan de trap. Hij haastte zich niet. Ze hurkte om de sleutel op te pakken en merkte voor het eerst sinds ze weer binnen was dat het geklop dat haar er in het begin op had geattendeerd dat hij er was, weer was begonnen. Het leidde haar gedachten af. Waarom bukte ze zich ook weer? Waar zocht ze ook weer naar? De sleutel voor haar op de grond bracht het weer in haar herinnering. Ze greep hem (de Jaff was nu bovenaan gekomen) en kwam overeind, trok zich terug, sloeg de deur dicht en draaide hem op slot. 'Hij is boven,' zei ze tegen mamma en keek haar aan. 'Natuurlijk,' zei mamma. Ze had gevonden wat ze had gezocht. Het was niet haar gebedenboek geweest, het was een mes, een bijna twintig centimeter lang keukenmes dat ze al een tijdje kwijt was. 'Mamma?'
'Ik wist dat hij zou komen. Ik ben er klaar voor.'
'Daarmee kun je het toch niet tegen hem opnemen,' zei ze. 'Hij is toch
geen normaal mens, of wel soms?'
Mamma keek naar de deur.
'Vertel het me, mamma.'
'Ik weet niet wat hij is,' zei ze. 'Ik heb al die jaren geprobeerd. . . na te denken. Misschien is hij de Duivel. Misschien niet.' Ze keek Jo- Beth weer aan. 'Ik ben zo lang bang geweest,' zei ze. 'En nu hij er is, lijkt het allemaal zo eenvoudig.'
'Leg het dan uit,' zei Jo-Beth. 'Want ik begrijp het niet. Wie is hij? Wat heeft hij met Tommy-Ray gedaan?'
'Hij heeft de waarheid verteld,' zei mamma. 'In zekere zin. Hij is je vader. Of beter gezegd, een ervan.' 'Hoeveel heb ik er dan?'
'Hij maakte een hoer van me. Hij maakte me half gek met verlangens die ik niet wilde. De man die met me heeft geslapen is je vader, maar dit. . .' ze wees met het mes in de richting van de deur, waarop geklopt werd, '. . .is wat je werkelijk heeft gemaakt. 'Ik kan je verstaan,' mompelde de Jaff. 'Luid en duidelijk
'Ga weg,' zei mamma en liep naar de deur. Jo-Beth probeerde haar weg te duwen, maar ze negeerde het. En daar had ze haar redenen voor. Ze wilde niet achter de deur staan, maar naast haar dochter. Ze greep Jo-Beth bij haar arm en trok haar naar zich toe terwijl ze het mes tegen haar keel drukte.
'Ik vermoord haar,' zei ze tegen het ding op de overloop. 'Zo waarlijk helpe mij God Almachtig, ik meen het. Probeer hier binnen te komen en je dochter is dood.' Haar greep op Jo-Beth was net zo sterk als die van Tommy-Ray. Een paar minuten geleden had hij haar krankzinnig genoemd. Haar gedrag van dit ogenblik was óf een staaltje bluf die een Oscar waard was, óf hij had gelijk gehad. In ieder geval was Jo-Beth het slachtoffer. De Jaff tikte weer op de deur. 'Dochter?' zei hij.
'Geef hem antwoord,' zei mamma tegen haar.
'Dochter?'
'...Ja...'
'Verkeer je in levensgevaar? Geef eerlijk antwoord. Vertel het me eerlijk. Want ik hou van je en ik wil niet dat je kwaad geschiedt.' 'Ze is in levensgevaar,' zei mamma. 'Laat haar zelf antwoorden,' zei de Jaff
Jo-Beth aarzelde niet met haar antwoord. 'Ja,' zei ze. 'Ja. Ze heeft een mes en. .
'Je zou gek zijn om het enige dat je leven de moeite waard maakt, te vermoorden. Maar je zou het doen, hè ?' zei de Jaff tegen mamma. 'Jij krijgt haar niet,' zei mamma.
Het was stil aan de andere kant van de deur. Toen zei de Jaff: 'Goed. . .' Hij lachte zachtjes. 'Morgen is er weer een dag. . .' Hij rammelde nog een keer aan de deur, alsof hij zich ervan wilde overtuigen dat hij echt was buitengesloten. Toen verdween het gerammel en het gelach en werd vervangen door een laag, keelachtig geluid dat het gegrom van iets zou kunnen zijn dat in pijn wordt geboren en dat vanaf zijn eerste ademtocht al wist dat ontvluchten onmogelijk was. De wanhoop in het geluid klonk net zo ijzig als de verleidingen en dreigementen die even tevoren hadden geklonken. Toen begon het te vervagen.
'Hij gaat weg,' zei Jo-Beth. Mamma hield het mes nog steeds tegen haar keel. 'Hij gaat weg, mamma. Laat me los.' De vijfde traptrede kraakte twee keer en bevestigde wat Jo-Beth had gezegd en dat hun kwelgeesten het huis inderdaad verlieten. Maar het duurde nog een halve minuut voor mamma haar greep op de arm van Jo-Beth verslapte en nog een volle minuut voor ze haar dochter losliet.
'Hij is weg,' zei ze. 'Maar blijf nog even hier.'
'Hoe gaat het nu met Tommy?' vroeg Jo-Beth. 'We moeten hem gaan
zoeken.'
Mamma schudde haar hoofd. 'Ik wist dat ik hem zou verliezen,' zei
ze. 'Dat heeft nu geen zin meer.'
'We moeten het probéren,' zei Jo-Beth.
Ze deed de deur open. Op de overloop, geleund tegen de trapspijlen was iets dat alleen van Tommy-Ray afkomstig kon zijn. Toen ze nog kinderen waren, had hij tientallen poppen voor Jo-Beth gemaakt, geïmproviseerd speelgoed dat altijd heel duidelijk zijn stempel droeg. Ze glimlachten altijd. Nu had hij een nieuwe pop gemaakt: een familievader van voedsel. Het hoofd was een hamburger, op de plaats van de ogen zaten een paar gaten die hij er met zijn duimen had ingeduwd, benen en armen waren van groente, als lichaam diende een melkkarton waarvan de inhoud tussen de benen te voorschijn kwam en een plasje vormde rond de chilipepers en knoflookteentjes die daar lagen. Jo-Beth staarde naar de grove afbeelding en het vleesgezicht staarde terug. Dit keer was er geen glimlach. Zelfs geen mond. Alleen twee gaten in de hamburger. Tussen zijn benen verspreidde de melk van zijn mannelijkheid zich en maakte vlekken op het kleed. Mamma had gelijk. Tommy-Ray was voor hen verloren. 'Je wist dat die rotzak zou terugkomen,' zei ze. 'Ik vermoedde dat het eens zou gebeuren. Niet voor mij. Hij kwam niet voor mij. Ik was alleen maar een gemakkelijke baarmoeder, net als de anderen. . .' 'Het Maagdenverbond,' zei Jo-Beth. 'Waar heb je dat gehoord?'
'O mamma... de mensen hebben er al sinds mijn jeugd over gepraat . . .'
'Ik schaamde me zo,' zei mamma. Ze legde een hand tegen haar gezicht; de andere hand met het mes dat ze nog steeds vasthield hing langs haar zij. 'Ik schaamde me zo verschrikkelijk. Ik had zelfmoord willen plegen. Maar de dominee hield me tegen. Hij zei dat ik moest leven. Voor de Heer. En voor jou en Tommy-Ray.' 'Je moet erg flink zijn geweest,' zei Jo-Beth en draaide zich om van de pop om haar moeder aan te kijken. 'Ik hou van je, mamma. Ik weet dat ik heb gezegd dat ik bang was, maar ik weet dat je me geen pijn zou hebben gedaan.'
Mamma keek haar aan; de tranen stroomden uit haar ogen en druppelden van haar wangen af.
Zonder een seconde te aarzelen zei ze: 'Ik had je morsdood gestoken.'