3
'Mijn vijand is nog steeds hier,' zei de Jaff.
Tommy-Ray had hem langs een pad geleid dat niemand behalve de kinderen van Palomo Grove kende en dat hen rond de achterkant van de Heuvel naar een duizelingwekkend uitzichtpunt leidde. Het was te rotsachtig om als rendez-vous-plekje te dienen en te onbetrouwbaar om op te bouwen, maar zij die de moeite namen om ertegenop te klauteren bood het een gigantisch uitzicht over Laureltree en Windbluff.
'Wie is je vijand?' zei Tommy-Ray. 'Vertel me dat eens, dan zal ik hem voor je in stukjes scheuren.' 'Ik betwijfel of hij dat zal toelaten.'
'Wees niet sarcastisch,' zei Tommy-Ray. 'Ik ben niet achterlijk, hoor.
Ik weet heus wel wanneer je me als een kind behandelt. En ik ben
geen kind meer.'
'Dat zul je me moeten bewijzen.'
'Dat zal ik ook. Ik ben nergens bang voor.'
'Dat zullen we dan eens zien.'
'Probeer je me bang te maken?'
'Nee. Alleen maar voor te bereiden.'
'Waarvoor? Je vijand? Vertel me maar hoe hij is.'
'Hij heet Fletcher. Lang voordat jij geboren werd, waren we partners.
Maar hij heeft me bedrogen. Of dat heeft hij geprobeerd.'
'Wat voor zaken deed je dan met hem?'
'Aha!' De Jaff lachte, een geluid dat Tommy-Ray inmiddels al vaker had gehoord en iedere keer dat hij het hoorde, waardeerde hij het meer. De man had beslist gevoel voor humor, zelfs al kon Tommy- Ray - zoals nu - de mop ervan af en toe niet volgen. 'Onze zaken?' zei de Jaff. 'Het kwam feitelijk neer op macht verkrijgen. Of juister gezegd, een speciale macht. Die de Kunst wordt genoemd en daarmee ben ik in staat alle dromen van Amerika tot me te trekken.' 'Hou je me voor de gek?'
'Niet alle dromen. Alleen de belangrijke. Kijk, Tommy-Ray, ik ben een onderzoeker.'
'Ja?'
'Ja. Alleen, wat valt er in de wereld nog te onderzoeken? Niet veel.
Een paar woestijntjes, een regenwoudje. . .'
'Ruimte,' stelde Tommy-Ray voor en keek naar boven.
'Daar is alleen maar meer woestijn en heel veel niets ertussenin,' zei de Jaff. 'Nee, het werkelijke mysterie - het énige mysterie - is in ons hoofd. En dat ga ik krijgen.'
'Je bedoelt toch niet zoals een psychiater of zo, hè? Je bedoelt door
op de een of andere manier te zijn.'
'Juist.'
'En dat moet via de Kunst?' 'Weer juist.'
'Maar je zei dat het alleen dromen zijn. We dromen allemaal. Die kun je krijgen wanneer je maar wilt, zodra je in slaap valt.' 'De meeste dromen zijn alleen maar goochelnummers. Mensen die hun herinneringen oppakken en proberen ze in een of andere volgorde te stoppen. Maar er is nog een ander soort droom, Tommy-Ray. Een droom over wat het betekent om geboren te worden, verliefd te worden en te sterven. Een droom die uitlegt waarom we zijn. Ik weet dat dit verwarrend is. . .' 'Ga door. Ik wil het graag horen.'
'Er is een zee van gedachten die de Kern heet,' zei de Jaff. 'En in die zee drijft een eiland dat in de dromen van ieder van ons minstens twee keer verschijnt: aan het begin en aan het eind. Het is het eerst door de Grieken ontdekt. Plato schreef er al over in code. Hij noemde het Atlantis. . .' Hij aarzelde, want hij werd afgeleid door de inhoud van zijn eigen verhaal.
'En jij wilt dat erg graag hebben, hè?' zei Tommy-Ray.
'Heel graag,' zei de Jaff. 'Ik wil in die zee zwemmen wanneer ik daar
zin in heb en aan wal gaan waar de grote verhalen worden verteld.'
'Gaaf.'
'Hè?'
'Dat klinkt gaaf.'
De Jaff lachte. 'Je bent geruststellend bot, jongen. We zullen het samen goed kunnen vinden, dat verzeker ik je. Jij kunt mijn vertegenwoordiger naar buiten zijn, hè?'
'Zeker,' zei Tommy-Ray met een grijns. En toen: 'Wat wil dat zeggen?'
'Ik kan mijn gezicht niet te veel vertonen,' zei de Jaff. 'En ik hou ook niet zo van het daglicht. Het is erg. . . weinig raadselachtig. Maar jij kunt naar buiten gaan in mijn plaats.'
'Blijf je dan hier? Ik dacht dat we misschien ergens naar toe zouden gaan.'
'Dat gaan we ook, later. Maar eerst moet mijn vijand worden vermoord. Hij is zwak. Hij zal niet proberen Palomo Grove te verlaten voor hij bescherming heeft. Hij zal zijn eigen kind opzoeken,' denk ik.
'Katz?'
'Juist.'
'Dus ik moet Katz vermoorden.'
'Als de gelegenheid zich voordoet, lijkt me dat een nuttig idee.'
'Ik zorg wel dat het gebeurt.'
'Hoewel je hem dankbaar zou moeten zijn.'
'Waarom?'
'Als hij er niet was geweest, had ik nog onder de grond gezeten. Zitten wachten tot jij en Jo-Beth de stukjes van de puzzel in elkaar hadden gelegd en me gevonden hadden. Wat zij en Katz hebben gedaan . . .'
'Wat hebben ze gedaan? Hebben ze genaaid?' 'Kan het je wat schelen?'
'Ja zeker.'
'Mij ook. Ik word misselijk bij het idee dat een kind van Fletcher jouw zuster aanraakt. En voor wat het waard is, Fletcher werd er ook doodziek van. We waren het voor één keer eens. De vraag was alleen wie van ons het eerst aan de oppervlakte kwam en wie het sterkst zou zijn als we daar eenmaal waren.'
'jij.'
'Ja, ik. Ik heb een voordeel op Fletcher. Mijn leger, mijn terata, kan het beste uit stervende mannen getrokken worden. Ik heb er een uit Buddy Vance gekregen.'
'Waar is die?'
'Toen we hier naar boven gingen, dacht je dat iemand ons volgde, hè? Ik zei toen dat het een hond was. Ik heb gelogen.' 'Laat eens zien.'
'Je zult het niet zo'n prettig gezicht vinden.' 'Laat het me zien, pappa. Alsjeblieft!'
De Jaff floot. Bij dat geluid begonnen de bomen die een eindje achter hem stonden te bewegen en het gezicht dat het struikgewas in de tuin zo had verwoest werd zichtbaar. Dit keer werd het gezicht echter duidelijk. Het leek op iets dat met het tij was komen aandrijven: een dood diepzeemonster dat naar de oppervlakte was komen drijven, door de zon gebakken en door meeuwen te pakken genomen zodat tegen de tijd dat het de menselijke wereld had bereikt er vijftig oogholtes in zaten en een stuk of tien monden terwijl de huid er half was afgestroopt.
'Gaaf,' zei Tommy-Ray zachtjes. 'Heb je dat van die komiek gekregen? Het ziet er niet bepaald grappig uit.'
'Het kwam van een man die op het punt stond te sterven,' zei de Jaff. 'Bang en alleen. Die geven altijd mooie exemplaren. Ik zal je vertellen
naar welke plekjes ik ben geweest op zoek naar verloren zielen om terata te verkrijgen. De dingen die ik heb gezien. Het tuig dat ik heb ontmoet. . .' Hij keek over de stad uit. 'Maar waar?' zei hij. 'Waar zou ik dat hier kunnen vinden?'
'Je bedoelt stervende mensen?'
'Ik bedoel kwetsbare mensen. Mensen zonder mythologieën om hen te beschermen. Angstige mensen. Verloren mensen. Gekke mensen.' 'Je zou met mamma kunnen beginnen.'
'Die is niet gek. Ze zou het misschien wel willen, ze zou wensen dat ze alles wat ze heeft gezien en waardoor ze heeft geleden als waanvoorstellingen kon afdoen, maar ze weet wel beter. En ze heeft zichzelf beschermd. Ze heeft een geloof, hoe krankzinnig dat ook is. Nee. . . ik heb naakte mensen nodig, Tommy-Ray, zonder afgoden. Verloren zielen.''Ik ken er wel een paar.'
Tommy-Ray had zijn vader naar letterlijk honderden huishoudens kunnen brengen als hij de geesten achter de gezichten had kunnen lezen die hem dagelijks op straat passeerden. Mensen die hun boodschappen in het winkelcentrum deden, hun karretjes met vers fruit en gezonde graanproducten vollaadden, mensen met een gave huid zoals hijzelf en heldere ogen zoals hijzelf, die in ieder opzicht vol zelfvertrouwen waren en gelukkig leken. Misschien gingen ze van tijd tot tijd eens naar een psychoanalyticus om zichzelf in evenwicht te houden, misschien dat ze hun stem wel eens tegen hun kinderen verhieven of stilletjes huilden als er een verjaardag voorbij was en ze weer een jaar ouder waren geworden, maar ze vonden zichzelf over het geheel genomen gelukkig. Ze hadden meer dan genoeg geld op de bank, de zon was meestal lekker warm en als dat niet het geval was, deden ze de open haard aan en vonden zichzelf heel flink dat ze de kou trotseerden. Als het hun gevraagd zou zijn, hadden ze zichzelf gelovigen in het een of ander genoemd. Maar niemand vroeg het. Hier niet, nu niet. Het was te laat in de eeuw om zonder een spoor van verlegenheid over geloof te praten en verlegenheid was iets dat hun leven niet mocht bederven en dat ze liever op een afstand hielden. Het was veiliger om niet over geloof te praten, of over de goddelijke wezens die het schiepen. Behalve dan bij huwelijken, doopfeesten en begrafenissen en dan was het nog maar mechanisch.
Dus was de hoop achter hun ogen ziek en bij velen zelfs dood. Ze leefden van de ene gebeurtenis naar de ander met de angst voor het gat ertussen en vulden hun leven met afleidingen om de leegte te vermijden waar nieuwsgierigheid zou moeten zijn en slaakten een zucht van opluchting als de kinderen de leeftijd hadden gehad van vragen stellen over het nut van het leven.
Maar niet iedereen kon zijn angsten zo goed verborgen houden. Op dertienjarige leeftijd vertelde een progressieve leraar in de klas van Ted Elizabdo dat de supermachten voldoende raketten bezaten om de beschaving duizenden keren te vernietigen. Die gedachte had hem meer dwars gezeten dat zijn klasgenoten, dus had hij zijn nachtmerries en zijn armageddon voor zichzelf gehouden uit angst uitgelachen te worden. De kunstgreep werkte, zowel op Ted als op zijn klasgenootjes. Tijdens zijn puberteit vergat hij zijn angsten ook bijna. Op eenentwintigjarige leeftijd had hij een goede baan in Thousand Oaks en trouwde met Loretta. Het daaropvolgende jaar werden ze ouders. Op een nacht een paar maanden na de geboorte van baby Dawn kwam de nachtmerrie over het beslissende laatste vuur terug. Ted stond bezweet en trillend op en ging naar zijn dochtertje kijken. Ze lag zoals gewoonlijk op haar buik in haar wieg te slapen. Hij keek meer dan een uur naar het slapende figuurtje, toen ging hij terug naar zijn eigen bed. Dit herhaalde zich bijna iedere nacht, tot het bijna een ritueel werd. Soms draaide de baby zich in haar slaap om en gingen haar ogen met de lange wimpers even open. Ze glimlachte als ze haar vader daar bij de wieg zag staan. Deze nachtwakes eisten echter wel hun tol van Ted. Nacht na nacht van onderbroken slaap sloopten zijn krachten en hij vond het steeds moeilijker om de verschrikkingen die hem 's nachts bezochten, uit het daglicht te weren. Als hij overdag achter zijn bureau zat, kwamen de verschrikkingen hem opzoeken. De lentezon die de papieren voor hem bescheen, veranderde in een verblindende helderheid voor zijn ogen. Ieder zuchtje wind, hoe zoel ook, droeg in zijn oren het geluid van kreten in de verte. En toen op een nacht hoorde hij de raketten terwijl hij naast de wieg van Dawn stond. Doodsbenauwd pakte hij Dawn op en toen ze begon te huilen probeerde hij haar te kalmeren. Loretta werd door het geluid gewekt en kwam kijken. Ze vond haar echtgenoot in de eetkamer; hij was zo bang dat hij niet in staat was om een woord uit te brengen. Hij staarde naar zijn dochtertje dat hij had laten vallen toen hij haar lichaam in zijn armen had zien verkolen; haar huid was zwart geblakerd, haar ledematen rokende stokjes. Na een maand in het ziekenhuis opgenomen geweest te zijn, kwam hij weer terug naar Palomo Grove. Volgens de medici lag de meeste hoop op volledige genezing in de boezem van zijn familie. Een jaar later vroeg Loretta echtscheiding aan; vanwege duurzame ontwrichting. Het werd ingewilligd, evenals het voogdijschap over het kind.
Ted kreeg tegenwoordig weinig bezoek meer. In de vier jaar sinds zijn instorting had hij in het winkelcentrum in een dierenwinkel gewerkt, een baan die gelukkig weinig van hem eiste. Hij voelde zich gelukkig tussen zijn dieren, die net als hij slechte huichelaars waren. Het was duidelijk dat hij nog steeds op het randje van de afgrond balanceerde. Ted was toegeeflijk geweest voor Tommy-Ray die van mamma nooit dieren had mogen hebben; hij mocht in de winkel komen en gaan wanneer hij maar wilde (hij mocht er zelfs af en toe op passen als Ted boodschappen moest doen), hij speelde met de honden en de slangen en hij had Ted en zijn geschiedenis leren kennen, hoewel ze nooit echte vrienden waren geworden. Hij was bijvoorbeeld nooit bij Ted aan huis gekomen, zoals hij vanavond deed. 'Ik heb iemand meegebracht, Ted. Iemand aan wie ik je graag wil voorstellen.' 'Het is al laat.'
'Dit kan niet wachten. Zie je, het is echt goed nieuws en ik wist niemand waarmee ik het kon delen, behalve jou.' 'Goed nieuws?'
'Mijn vader. Hij is thuisgekomen.'
'Echt waar? Nou, dat vind ik werkelijk fijn voor je, Tommy-Ray.' 'Wil je hem niet ontmoeten?' 'Tja, ik. . .'
'Natuurlijk wil hij dat,' zei de Jaff; hij kwam uit de schaduw te voorschijn en stak een hand naar Ted uit. Iedere vriend van mijn zoon is mijn vriend.'
Toen Teddy de kracht zag die Tommy-Ray als zijn vader voorstelde, deed hij angstig een stap terug in zijn huis. Dit was een heel ander soort nachtmerrie. Zelfs vroeger waren ze nooit aan de deur gekomen. Ze kwamen heimelijk naar hem toe gekropen. Deze praatte, glimlachte en nodigde zichzelf binnen. Ik wil iets van je hebben,' zei de Jaff.
'Wat is er aan de hand, Tommy-Ray? Dit is mijn huis. Je kunt hier niet zomaar binnenlopen en spullen wegnemen.' 'Dit is iets dat je niet wilt hebben,' zei de Jaff en greep naar Ted. 'Je zult blij zijn dat je ervan af bent.'
Tommy-Ray keek verbaasd en onder de indruk toe toen Teds ogen onder zijn oogleden begonnen te rollen en hij geluiden begon te maken die erop leken dat hij op het punt stond over te geven. Maar er kwam niets, althans niet uit zijn keel. Het spul kwam uit zijn poriën; zijn lichaamssappen kwamen naar boven geborreld en ingedikt en verbleekt uit zijn huid door zijn overhemd en broek te voorschijn. Tommy-Ray danste van de ene kant naar de andere; hij was diep onder de indruk. Het leek net een grote goocheltruc. De druppels vloeistof hadden niets met de zwaartekracht te maken en bleven in de lucht voor Ted hangen; ze raakten elkaar aan en vormden grotere druppels die ook weer met elkaar in aanraking kwamen en zich verenigden tot stukken vast materiaal. Het leek net een ziekelijke grijze kaas die voor zijn borst zweefde. En de vloeistof bleef maar komen op uitnodiging van de Jaff; ieder stukje verleende meer massa aan het lichaam. Het had nu ook een vorm: de eerste ruwe lijnen van Teds persoonlijke verschrikking. Tommy-Ray grinnikte toen hij het zag: trillende benen, ongelijke ogen. Arme Ted om deze baby met zich mee te hebben moeten dragen en niet in staat te zijn geweest om ervan af te komen. De Jaff had gelijk gehad; hij kon er maar beter van af zijn.
Dat was het eerste bezoek die avond en er volgden er nog veel meer en iedere keer kwam er een nieuw beest uit een verloren ziel te voorschijn. Allemaal bleek, allemaal vaag reptielachtig, maar verder persoonlijke creaties. De Jaff legde het uit toen de nachtelijke avonturen bijna voorbij waren: 'Het is een kunst,' zei hij. 'Dit te voorschijn halen. Vind je niet?' 'Ja, ik vind het schitterend.'
'Het is natuurlijk niet dé Kunst. Maar het is er een echo van. Net als
iedere andere vorm van kunst, denk ik.'
'Waar gaan we nu naar toe?'
'Ik heb rust nodig. Iets schaduwachtigs en koels.'
'Ik ken wel een dergelijke plek.'
'Nee. Jij gaat naar huis.'
'Waarom?'
'Omdat ik wil dat Palomo Grove morgenochtend wakker wordt en gelooft dat de wereld nog net zo is als ze altijd is geweest.' 'Wat moet ik tegen Jo-Beth zeggen?'
'Zeg maar dat je je niets herinnert. Als ze je het vuur al te na aan de schenen legt, bied je je verontschuldigingen aan.' 'Ik wil niet weg,' zei Tommy-Ray.
'Dat weet ik,' zei de Jaff en stak een hand uit die hij op de schouder van Tommy-Ray legde. Hij masseerde de spieren daar terwijl hij sprak. 'Maar we willen geen zoekacties naar jou. Ze zouden dingen kunnen ontdekken die wij wel onthullen in ónze tijd.' Hier moest Tommy-Ray om grinniken. 'Hoelang duurt dat nog?'
'Jij wilt Palomo Grove graag ondersteboven zien, hè?' 'Ik kan bijna niet wachten.'
De Jaff lachte.
'Zo vader, zo zoon,' zei hij. 'Rustig maar, jongen. Ik kom terug.' En met die woorden leidde hij zijn beesten de duisternis in.