2
De meeste stadjes, ook al zijn ze nog zo klein, zijn naar het voorbeeld van een stad gebouwd. De verdeling althans. Van blank tot zwart, van gewoon tot homofiel, van rijk tot minder rijk, van minder rijk tot arm. Palomo Grove had in 1971 slechts twaalfhonderd inwoners en vormde geen uitzondering op die regel. Gelegen tegen de zacht glooiende helling van een heuvel was het stadje ontworpen als een verpersoonlijking van democratische principes, waar iedere inwoner gelijke rechten had om het centrale punt van de stad te betreden, het winkelcentrum. Dat lag aan de voet van Sunrise Hill, beter bekend als de Heuvel, waar vier dorpjes, - Stillbrook, Deerdell, Laureltree en Windbluff - hun hoofdstraten stervormig vanuit hun centrum in de vier kompasrichtingen lieten lopen. Maar veel verder ging het idealisme van de bouwers niet. Daarna maakten subtiele verschillen in de ligging van de dorpjes een belangrijk onderscheid. Windbluff lag tegen de zuidwestzijde van de Heuvel en had de mooiste uitzichten; de grond was hier ook het duurst. Een derde deel van de top van de Heuvel werd in beslag genomen door zes landhuizen waarvan het dak nauwelijks te zien was achter de weelderige begroeiing. Aan de lagere helling van deze Olympus liepen vijf halvemaanvormige straten die weer terugbogen en die het op een na beste waren als je je geen huis boven kon veroorloven.
Deerdell was het tegenovergestelde. Gebouwd op een vlak stuk grond en aan twee zijden begrensd door onbebouwd bosrijk gebied was dit deel van Palomo Grove snel in prijs gedaald. De huizen bezaten hier geen zwembad en hadden dringend een verfbeurt nodig. Voor sommigen was deze omgeving een hip toevluchtsoord. Er woonden zelfs in 1971 al een paar kunstenaars in Deerdell en die gemeenschap zou gestaag groeien. Maar als er één plek was in Palomo Grove waar de mensen bang waren voor beschadigingen aan hun auto dan was het wel hier.
Tussen deze twee uitersten, zowel sociaal als geografisch gezien, lagen Stillbrook en Laureltree; de laatste lag iets beter in de markt omdat verschillende straten tegen de andere kant van de Heuvel waren gebouwd. Hun sociale aanzien en prijzen stegen dan ook met iedere straathoek en iedere meter.
Geen van het viertal kwam uit Deerdell. Arleen woonde op Emerson, de een na hoogste halvemaanvormige weg, Joyce en Carolyn woonden een straat achter elkaar op Steeple Chase Drive in Stillbrook en Trudi in Laureltree. Het was dus best spannend om de straten van het oostelijk deel van Palomo Grove te betreden waar hun ouders zich zelden of nooit waagden. Zelfs als ze daar al hadden rondgedwaald, waren ze zeker nooit naar de plaats gegaan waar de meisjes nu naar toe gingen: naar de bossen.
'Het is hier niet koeler,' klaagde Arleen toen ze een paar minuten hadden gelopen. 'Eigenlijk is het nog erger.'
Ze had gelijk. Hoewel het gebladerte de felste zonnestralen tegenhield, sijpelde de hitte door de takken. En gevangen onder de bomen veranderde ze de vochtige lucht in stoom.
'Ik ben hier in geen jaren meer geweest,' zei Trudi en sloeg een twijgje zonder bladeren door een wolk van muskieten heen en weer. 'Vroeger kwam ik hier wel met mijn broer.' 'Hoe gaat het met hem?' vroeg Joyce.
'Nog steeds in het ziekenhuis. Hij komt er nooit meer uit. Iedereen weet het, maar niemand zal het ooit zeggen. Je wordt er doodziek van.'
Sam Katz was opgeroepen en gezond van lijf en leden naar Vietnam gestuurd. In de derde maand van zijn verplichte verblijf daar was dat alles verloren gegaan door een landmijn die twee van zijn kameraden had gedood en hem zwaar had gewond. Zijn thuiskomst was pijnlijk geweest, al hadden de paar notabelen van Palomo Grove de invalide held feestelijk binnengehaald. Vervolgens was er veel gepraat over heldhaftigheid en opofferingsgezindheid; er werd veel gedronken en er waren wat verborgen tranen. Sam Katz had er als versteend bij gezeten, hij had zich niet tegen het feestvieren verzet, maar hij stond er eenvoudig los van, alsof zijn geest het ogenblik repeteerde waarop zijn jeugd aan stukken was geblazen. Een paar weken later was hij weer in het ziekenhuis opgenomen. Hoewel zijn moeder zei dat hij nog eens aan zijn rug geopereerd moest worden, sleepten de maanden zich voort tot jaren en kwam Sam niet meer te voorschijn. Iedereen vermoedde de reden, hoewel die niet werd toegegeven. Sams fysieke wonden waren redelijk genezen, maar zijn geest was niet zo veerkrachtig geweest. De afstandelijkheid die hij tijdens zijn welkoms- feest had getoond, was in een katatonische schizofrenie veranderd. De meisjes hadden Sam allemaal gekend, hoewel het leeftijdsverschil tussen hem en Trudi voor hen groot genoeg was geweest om hem bijna als een verschijnsel van een andere soort te beschouwen. Niet alleen maar mannelijk en dat was al vreemd genoeg, maar hij was ook oud. Maar na de puberteit kwam daar verandering in. Vijfentwintig jaar werd een voorstelbare leeftijd, nog wel ver weg, maar zichtbaar. En de verspilling van Sams leven begon tot hen door te dringen zoals het nooit tot een elfjarige had kunnen doordringen. Dierbare en verdrietige herinneringen aan hem legden hun enige tijd het zwijgen op. Ze liepen in de hitte naast elkaar; af en toe raakten hun armen elkaar aan en ieders geest ging zijn eigen weg. Trudi dacht aan de spelletjes die ze als kind met Sam in dit kreupelhout had gedaan. Hij was een aardige oudere broer geweest en had het altijd goed gevonden dat ze met haar zeven, acht jaar achter hem aan liep toen hij al een jaar of dertien was. Een jaar later, toen zijn hormonen hem vertelden dat meisjes en zusjes niet helemaal hetzelfde waren, waren de uitnodigingen om te spelen opgehouden. Ze was er verdrietig om geweest, een voorproefje van het verdriet dat ze later scherper zou ervaren. Ze zag zijn gezicht nu voor zich, een vreemde mengelmoes van de jongen die hij geweest was en de man die hij was geworden, van het leven dat hij had gehad en de dood die hij leefde. Het deed pijn. Voor Carolyn waren er niet veel problemen, althans niet overdag als ze wakker was. En vandaag had ze er geen enkele, zolang ze er niet over nadacht waarom ze geen tweede ijsje had gekocht. De nacht was een andere zaak. Ze had nare dromen over aardbevingen. Palomo Grove werd in haar dromen als een klapstoeltje opgevouwen om vervolgens in de aarde te verdwijnen. Dat was de straf voor het te veel weten, had haar vader haar verteld. Ze had zijn verregaande nieuwsgierigheid geërfd en die - nadat ze voor het eerst over de San Andreas Fault had gehoord - gebruikt om de aarde waar ze op liepen te bestuderen. De stevigheid was maar schijn. Ze wist dat de grond onder hun voeten vol scheuren zat die zich ieder ogenblik konden openen, zoals ze zich onder Santa Barbara en Los Angeles en helemaal langs de westkust hadden geopend en alles hadden opgeslokt. Ze hield haar angsten op een afstand door zelf van alles op te slokken, een soort solidariteitsspelletje. Ze was dik omdat de aarde dun was, een onweerlegbaar excuus voor vraatzucht. Arleen keek even naar het dikke meisje. Haar moeder had haar eens gezegd dat het nooit kwaad kon het gezelschap van minder aantrekkelijke mensen op te zoeken. Hoewel ze niet langer in de publieke belangstelling stond, omringde Kate Farrell zich nog steeds met slordig geklede vrouwen want in hun gezelschap leek ze veel onweerstaanbaarder. Maar Arleen vond het vooral op dit soort dagen veel gevraagd. Hoewel ze haar uiterlijk beter deden uitkomen, mocht ze haar vriendinnen niet bijzonder. Er was een tijd geweest dat ze hen haar beste vriendinnen genoemd zou hebben. Nu herinnerden ze haar aan een leven waar ze niet snel genoeg aan kon ontsnappen. Maar hoe ze moest haar tijd toch op de een of andere manier doorbrengen voor haar ontsnapping een feit werd? Zelfs het plezier van voor een spiegel zitten werd na een poosje vervelend. Ik zal pas gelukkig zijn als ik hier weg ben, dacht ze.
Als Joyce Arleens gedachten had kunnen lezen, zou ze de noodzaak daarvan hebben begrepen. Maar ze was in gedachten bezig met de vraag hoe ze het beste een toevallige ontmoeting met Randy zou kunnen bewerkstelligen. Als ze eens een terloopse vraag stelde over zijn dagelijkse manier van doen, zou Arleen haar doel raden en dan zou ze egoïst genoeg zijn om de kansen van Joyce de kop in te drukken, ook al had ze zelf geen enkele interesse in de jongen. Joyce had mensenkennis en wist dat Arleen heel goed tot zoiets in staat zou zijn. Maar wie was zij om dat te veroordelen? Zij liep achter een jongen aan die zijn onverschilligheid ten opzichte van haar al drie keer heel duidelijk had laten blijken. Waarom kon ze hem niet gewoon vergeten en zichzelf verdriet en afwijzing besparen? Omdat liefde niet zo was. Het maakte je blind voor overduidelijke bewijzen. Ze zuchtte hoorbaar, 'Is er iets?' wilde Carolyn weten. 'Alleen maar. . . warm,' antwoordde Joyce.
is het iemand die we kennen?' zei Trudi. Voor Joyce een kleinerend antwoord te binnen schoot, zag ze door de bomen voor haar iets glinsteren.
'Water,' zei ze.
Carolyn had het ook gezien. Het schitterde zo fel dat ze haar ogen
half dichtkneep.
'Een heleboel water,' zei ze.
'Ik wist niet dat hier een meer was,' zei Joyce en draaide zich naar Trudi om.
'Dat was er ook niet,' kwam het antwoord. 'Daar herinner ik me niets van.'
'Nou ja, er is er nu wel een,' zei Carolyn.
Ze baande zich al een weg door het struikgewas, zonder acht te slaan op het feit dat ze een weinig gebruikt pad nam. Haar lompe manier van voortbewegen maakte een weg voor de anderen vrij. 'Het ziet ernaar uit dat we toch nog afkoeling krijgen,' zei Trudi en rende achter hen aan.
Het was inderdaad een meertje van zo'n twintig meter breed. Het spiegelgladde oppervlak werd verbroken door half verdronken bomen en eilandjes van bladeren.
'Water van het onweer,' zei Carolyn. 'We zitten hier onder aan de heuvel. Het moet zich hier na de storm verzameld hebben.' 'Het is anders wel veel water,' zei Joyce. is dat allemaal gisteravond gevallen?'
'Waar moet het dan vandaan komen?' zei Carolyn.
'Wat doet het ertoe?' zei Trudi. 'Het ziet er koel uit.'
Ze liep langs Carolyn naar de rand van het meer. De grond werd
moerassig onder haar voeten en de modder liep in haar sandalen.
Maar toen ze bij het water was gekomen bleek het net zo verfrissend
koel te zijn als het eruitzag. Ze ging op haar hurken zitten en schepte
een handvol water om in haar gezicht te plonzen.
'Dat zou ik niet doen,' zei Carolyn voorzichtig. 'Misschien zit het wel
vol met chemicaliën.'
'Het is alleen maar regenwater,' antwoordde Trudi. 'Wat kan er nu schoner zijn?'
Carolyn haalde haar schouders op. 'Ga je gang,' zei ze.
'Ik vraag me af hoe diep het is,' zei Joyce. 'Zou het diep genoeg zijn
om te zwemmen?'
'Dat denk ik niet,' zei Carolyn.
'Als we het niet proberen, komen we het ook niet te weten,' zei Trudi en begon het meer in te waden. Ze kon het verdronken gras en de bloemen onder haar voeten zien. De aarde zelf was zacht en haar stappen veroorzaakten wolken modder, maar ze liep door tot ze zo diep kwam dat de zoom van haar shorts nat werd. Het water was koud. Ze kreeg er kippenvel van. Maar dat was beter dan het zweet dat haar blouse tegen haar borsten en haar rug aanplakte. Ze keek om naar de oever. 'Het is lekker,' zei ze. 'Ik ga erin.' 'Zo?' zei Arleen.
'Natuurlijk niet.' Trudi waadde terug naar het drietal en trok onderweg haar blouse uit haar short. De lucht boven het water liet haar huid tintelen, het waren welkome rillingen. Ze droeg niets onder haar blouse en normaal gesproken zou ze terughoudender geweest zijn, zelfs tegenover haar vriendinnen, maar het uitnodigende meer was onweerstaanbaar.
'Komt er nog iemand?' vroeg ze toen ze bij de anderen terugkwam, 'Ik kom,' zei Joyce terwijl ze de veters van haar gymschoenen al losmaakte.
'Misschien kunnen we onze schoenen beter aanhouden,' zei Trudi. 'We weten niet wat er onder onze voeten is.'
'Alleen maar gras,' zei Joyce. Ze ging zitten en werkte grinnikend
door aan de knopen. 'Het is geweldig,' zei ze.
Arleen bekeek haar uitbundige enthousiasme vol minachting.
'Gaan jullie niet mee?' zei Trudi.
'Nee,' zei Arleen.
'Ben je bang dat je mascara doorloopt?' antwoordde Joyce met een steeds breder wordende grijns.
'Niemand ziet je hier,' zei Trudi voor er ruzie uitbrak. 'En Carolyn? Ga jij mee?'
Het meisje haalde haar schouders op. 'Ik kan niet zwemmen,' zei ze. 'Het is niet diep genoeg om te zwemmen.'
'Dat weet je niet,' vond Carolyn. 'Je bent er maar een paar meter in geweest.'
'Blijf dan dicht bij de kant. Dan ben je veilig.' 'Misschien,' zei Carolyn, nog absoluut niet overtuigd. 'Trudi heeft gelijk,' zei Joyce, die voelde dat Carolyns gebrek aan enthousiasme minstens zo veel met haar dikte te maken had als met zwemmen. 'Wie kan ons nou zien?'
Terwijl ze haar short uittrok, besefte ze dat de halve wereld hen van tussen de bomen kon gadeslaan. Maar wat gaf het ook? Zei de dominee niet steeds dat het leven zo kort was? Dan moest je het dus ook maar niet verspillen. Ze deed haar ondergoed uit en liep het water in.
William Witt kende de badgasten allen bij naam. Hij wist trouwens de naam van iedere vrouw in de Grove onder de veertig, waar ze woonden en wat hun slaapkamer was. Een staaltje van zijn geheugen dat hij nooit op school aan zijn onderwijzers had laten merken, uit angst dat ze het verder zouden vertellen. Hoewel hij niet inzag wat er verkeerd aan kon zijn om door ramen te kijken, wist hij dat het niet gewaardeerd werd. Maar hij had toch ogen gekregen toen hij werd geboren? Waarom mocht hij ze dan niet gebruiken? Wat was er nu verkeerd aan kijken? Het was geen stelen, of liegen of vermoorden. Het enige dat hij met zijn ogen deed, was datgene doen waar God ze voor gemaakt had en hij zag niet wat daar fout aan was. Verborgen door de bomen zat hij een meter of zes voor het water op zijn hurken en hij was een meter of tien bij de meisjes vandaan terwijl hij toekeek hoe ze zich uitkleedden. Hij zag dat Arleen Farrell aarzelde en dat stelde hem teleur. Het zou moeilijk zijn om het voor zich te houden als hij haar naakt zou zien. Ze was het mooiste meisje uit Palomo Grove: keurig verzorgd, blond en verwaand, net zoals filmsterren horen te zijn. De twee anderen, Trudi Katz en Joyce McGuire waren al in het water, dus vestigde hij zijn aandacht op Carolyn Hotchkiss, die nu haar bh uitdeed. Haar borsten waren zwaar en roze en het zien ervan maakte hem hard. Hoewel ze haar shorts en onderbroekje uittrok, bleef hij naar haar borsten staren. Hij begreep niet waarom sommige jongens - hij was tien jaar - zo geboeid konden raken door dat onderste deel. Dat was zoveel minder opwindend dan borsten, die waren bij ieder meisje verschillend, net zoals haar neus of haar heupen. Dat andere, het deel waar volgens hem niet een fatsoenlijk woord voor was, vond hij volkomen oninteressant: wat haar met een gleuf in het midden. Wat was daar nu voor bijzonders aan?
Hij keek hoe Carolyn het water inliep en kon maar met moeite een giechel van plezier onderdrukken toen ze op het koude water reageerde door een halve stap terug te doen waardoor haar lichaam bibberde als een gelatinepudding.
'Vooruit! Het is heerlijk!' moedigde het meisje Katz haar aan. Carolyn verzamelde haar moed en deed nog een paar stappen. En nu - William kon zijn ogen nauwelijks geloven - zette Arleen haar zonnehoedje af en knoopte haar topje open. Ook zij ging erin. Hij vergat de anderen en staarde naar de schoonheid. Zodra hij had begrepen wat de meisjes van plan waren - hij had hen al een uur lang gevolgd zonder dat ze iets in de gaten hadden gehad - was zijn hart zo onstuimig gaan kloppen dat hij dacht dat hij er ziek van zou worden. Nu sloeg het twee keer zo snel bij het vooruitzicht van Arleens borsten. Niets - zelfs pure doodsangst niet - kon hem nog de andere kant laten opkijken. Hij zorgde ervoor ieder klein detail goed te onthouden zodat hij het geloofwaardig zou kunnen vertellen aan mensen die hem misschien niet zouden geloven. Ze deed er lang over. Als hij niet beter had geweten, zou hij denken dat ze wist dat ze toeschouwers had. De manier waarop ze plaagde en pronkte! Haar borsten waren een teleurstelling. Niet zo groot als bij Carolyn en geen grote donkere tepels zoals bij Joyce. Maar de algehele indruk toen ze haar afgeknipte spijkerbroek uittrok en haar onderbroekje uitdeed, was geweldig. Hij raakte er bijna van in paniek. Zijn tanden klapperden alsof hij koorts had. Zijn gezicht werd gloeiend en zijn darmen leken tekeer te gaan. Later vertelde William zijn psychiater dat dit de eerste keer was geweest dat hij zich had gerealiseerd eens dood te gaan. Maar dat was achteraf gepraat. De dood was wel het laatste waar hij op dit ogenblik aan dacht. En toch markeerden het zien van Arleens naaktheid en zijn onzichtbaarheid terwijl hij ernaar keek dit ogenblik als een moment waar hij nooit overheen zou groeien. Er stonden dingen op het punt te gebeuren die hem bij tijden zouden doen wensen dat hij hier nooit had zitten gluren. De angst voor deze herinnering zou in feite zijn hele verdere leven beheersen, maar toen die angst na een paar jaar verminderde, zag hij het beeld van Arleen Farrell die het water van dit plotseling verschenen meer inliep als een ikoon.
Het was misschien niet het ogenblik waarop hij voor het eerst wist dat hij sterfelijk was, maar het was vermoedelijk wel de eerste keer waarop hij begreep dat ermee ophouden misschien toch nog niet zo heel erg zou zijn. Als er tenminste een schoonheid zou zijn om hem op zijn weg te begeleiden.
Het meer was verleidelijk, koel en geruststellend. Er stond geen onderstroom, zoals aan het strand. Geen golven die tegen je rug aansloegen of zout dat in je ogen brandde. Het was net een zwembad dat alleen voor hen vieren was gemaakt, een idylle waar niemand anders in Palomo Grove mocht komen.
Trudi was de beste zwemster van het stel en zij zwom het snelst en krachtigst weg van de kant. Ze merkte gaandeweg dat het water steeds dieper werd. Dat had ze niet verwacht. Het moest zich verzameld hebben op een plek waar de grond van nature al dieper lag, bedacht ze, misschien zelfs op een plek waar vroeger al eens een meertje was geweest, hoewel ze zich daar niets van haar vroegere dwaaltochten met Sam van kon herinneren. Het gras was inmiddels verdwenen onder haar voeten en ze voelde nu alleen nog maar kale rotsen. 'Ga niet te ver,' riep Joyce haar toe.
Ze draaide zich om. De kant was verder weg dan ze had gedacht; de glans van het water veranderde haar vriendinnen in drie roze omtrekken, een blonde en twee brunettes die half ondergedompeld waren in hetzelfde heerlijke element als zijzelf. Het zou helaas onmogelijk zijn om dit heerlijke paradijsje voor henzelf te behouden. Arleen zou er natuurlijk over praten. Tegen de avond zou het algemeen bekend zijn. En morgen zou het hier wemelen van de mensen. Ze moesten maar zoveel mogelijk van dit ogenblik genieten. Met die gedachte zwom ze naar het midden van het meer.
Tien meter dichter bij de kant, roeiend op haar rug in water dat niet verder dan haar navel kwam, keek Joyce naar Arleen die nog aan de kant van het meer stond. Ze boog zich voorover om haar buik en borsten nat te maken. Er ging een vlaag van jaloezie op de schoonheid van haar vriendin door haar heen. Het was ook geen wonder dat de Randy Krentzmannen in deze wereld gek werden als ze haar zagen. Ze vroeg zich af wat voor gevoel het zou zijn om Arleens haar te strelen, zoals een jongen dat deed, of haar borsten of lippen te kussen. Dat idee maakte zich zo plotseling en zo krachtig van haar meester dat ze haar evenwicht in het water verloor en een mondvol binnen kreeg toen ze probeerde weer overeind te komen. Toen dat gelukt was, draaide ze Arleen haar rug toe en zwom met veel gespetter naar het diepere water.
Voor haar uit schreeuwde Trudi iets naar haar.
'Wat zeg je?' schreeuwde Joyce terug en zwom wat langzamer om het
beter te kunnen verstaan. Trudi lachte. 'Warm!' zei ze en spetterde
in het rond. 'Het is hier warm!' 'Meen je dat?'
'Kom maar voelen!' antwoordde Trudi.
Joyce begon in de richting te zwemmen waar Trudi aan het watertrappelen was, maar haar vriendin draaide zich al om en zwom verder de warmte in. Joyce kon niet nalaten nog een keer naar Arleen te kijken. Ze had zich eindelijk verwaardigd mee te doen aan de zwempartij en was het water ingegaan tot haar lange haren als een gouden kraag rondom haar nek dreven, toen zwom ze met een gelijkmatige slag naar het midden van het meer. Joyce ervoer Arleens aanwezigheid bijna als bedreigend. Ze wilde ander gezelschap. 'Carolyn!' riep ze. 'Kom je?' Carolyn schudde haar hoofd. 'Het is hier warmer,' beloofde Joyce. 'Dat geloof ik niet.'
'Het is echt waar!' schreeuwde Trudi. 'Het is heerlijk!'
Carolyn liet zich blijkbaar vermurwen en spartelde in de richting van
Trudi.
Trudi zwom nog een paar meter verder. Het water werd niet meer warmer, maar het kwam wel in beweging, het borrelde naast haar op als een jacuzzi. Plotseling geschrokken probeerde ze de bodem te raken, maar de grond was onder haar voeten verdwenen. Een paar meter achter haar was het water hoogstens anderhalve meter diep geweest en nu raakten haar tenen de vaste grond niet meer aan. Die moest plotseling verdwenen zijn, bijna op dezelfde plek waar de warme stroom vandaan was gekomen. Aangemoedigd door het feit dat ze met drie slagen weer in veiligheid kon zijn, dook ze onder water. Hoewel ze niet goed in de verte kon zien, zag ze van dichtbij prima en het water was helder. Ze kon langs haar lichaam haar trappelende voeten zien. Daaronder bevond zich slechts absolute duisternis. De grond was eenvoudig verdwenen. Van schrik haalde ze adem. En kreeg water in haar neus. Proestend en wild zwaaiend met haar armen gooide ze haar hoofd omhoog om lucht te krijgen. Joyce schreeuwde tegen haar. 'Trudi! Wat is er aan de hand? Trudi?'
Ze probeerde waarschuwende woorden uit te brengen, maar ze werd door een primitieve angst gegrepen en kon zichzelf nog slechts in de richting van de kant gooien. Haar paniek zette het water alleen maar tot nieuwe en verstikkende razernij aan. Er is duisternis beneden en iets warms dat zit te wachten om me naar beneden te trekken. Op zijn verborgen plekje op de kant zag William Witt het meisje worstelen. Zijn erectie verdween door haar paniek. Er gebeurde iets vreemds in het meer. Hij zag flitsen op het water rondom Trudi Katz, net vissen die even bovenkwamen. Sommige stopten en gleden naar de andere meisjes. Hij durfde niet te roepen. Als hij dat zou doen, zouden ze weten dat hij hier naar hen zat te gluren. Hij kon alleen maar met stijgende ongerustheid toekijken terwijl de gebeurtenissen in het meer zich voltrokken.
Joyce was de volgende die de warmte voelde. Het gleed over haar huid en ook in haar. Het gloeide in haar als een slok cognac met Kerstmis. Dat gevoel leidde haar af van Trudi's geplons en ook van haar eigen gevaar. Ze keek met een vreemde afstandelijkheid naar het flitsende water en de belletjes die het oppervlak om haar heen doorbraken, bubbelend als dikke, trage lava. Zelfs toen ze probeerde de grond te raken en het niet kon, dacht ze slechts terloops aan verdrinken. Er waren belangrijker gevoelens. Ten eerste dat de lucht die uit de belletjes rondom haar kwam, de adem van het meer was. Als ze het inademde, was het alsof ze het meer kuste. En ten tweede dat Arleen met de gouden kraag van haar achter zich aan weldra deze kant op zou komen. Verleid door het heerlijke warme water liet ze haar gedachten dit keer, in tegenstelling tot een paar seconden eerder, de vrije loop. Hier waren ze, zij en Arleen, drijvend in hetzelfde lichaam van heerlijk water, steeds dichter bij elkaar terwijl het element tussen hen in de echo's van iedere beweging heen en weer droeg. Misschien zouden ze in het water oplossen, hun lichamen vloeibaar worden tot ze in het meer zouden verdwijnen. Zij en Arleen tot één vermengd zonder zich ergens voor te hoeven schamen, in een zalige eenheid die verder ging dan seks.
De mogelijkheid was te verrukkelijk om nog een seconde langer uit te stellen. Ze gooide haar armen boven haar hoofd en liet zichzelf zinken. De betovering van het meer kon echter, ook al was deze nog zo sterk, niet de dierlijke paniek uitschakelen die op het ogenblik dat het water zich boven haar hoofd sloot, in haar opsteeg. Zonder het te willen, begon haar lichaam te rebelleren tegen het verbond dat ze met het water was aangegaan. Ze begon wild te worstelen en reikte naar het oppervlak, alsof ze nog een handvol lucht wilde grijpen. Zowel Arleen als Trudi zag Joyce ondergaan. Arleen kwam haar direct te hulp en schreeuwde terwijl ze naar haar toe zwom. Haar ongerustheid weerspiegelde zich in het water om haar heen. Overal verschenen luchtbelletjes. Ze voelde ze langs haar glijden als handen die haar buik en borsten streelden en tussen haar benen gleden. Bij die aanraking overviel haar dezelfde dromerige toestand die zich van Joyce had meester gemaakt en nu Trudi's paniek had bedwongen. Er was echter geen enkele reden waarom zij ten onder zou willen gaan.
Trudi riep het beeld op van Randy Krentzman (wie anders), maar voor Arleen was haar verleider een vreemd allegaartje van beroemde gezichten: Deans jukbeenderen, Sinatra's ogen en Brando's spottende lachje. Ze gaf zich over aan deze mengelmoes net als Joyce en een paar meter bij haar vandaan Trudi hadden gedaan. Ze gooide haar armen omhoog en liet het water over zich heen stromen. Vanuit de veilige ondiepte keek Carolyn ontsteld naar het gedrag van haar vriendinnen. Toen ze Joyce onder water zag verdwijnen, vermoedde ze dat er iets onder water was dat haar naar beneden trok. Maar het gedrag van Arleen en Trudi logenstrafte die gedachte. Ze zag hoe ze het gewoon opgaven. En het was ook geen gewone zelfmoord. Ze was dicht genoeg bij Arleen geweest om de blik van genoegen te zien die over haar mooie gezichtje gleed voor ze zonk. Ze had zelfs geglimlacht. Geglimlacht en toen had ze zichzelf laten zinken.
Deze drie meisjes waren de enige vriendinnen die Carolyn op de wereld had. Ze kon niet gewoon toekijken hoe ze verdronken. Hoewel het water waar ze in waren verdwenen steeds onrustiger werd, zwom ze naar de plek toe met de enige slag die ze enigszins beheerste: een onhandige mengeling van zwemmen op z'n hondjes en crawl. Ze wist dat ze de natuurwetten op haar hand had. Vet bleef drijven. Maar dat was weinig hoopgevend toen ze de grond onder haar voeten zag verdwijnen. De bodem was uit het meer verdwenen. Ze zwom over een spleet die de meisjes op de een of andere manier had opgeëist. Vlak voor haar stak plotseling een arm uit het water omhoog. In wanhoop greep ze ernaar. Greep, graaide, en had hem. Toen ze hem vast had, begon het water echter met hernieuwde kracht om haar heen te kolken. Ze gaf een angstige gil. Toen pakte de hand die ze had gegrepen haar stevig beet en trok haar naar beneden. De wereld ging als een nachtkaars uit. Haar zintuigen lieten haar in de steek. Als ze nog steeds iemands vingers vasthield, dan voelde ze die niet meer. En ze kon in de duisternis ook niets zien, al had ze haar ogen open. Ze was zich er vaag van bewust dat ze verdronk, dat haar longen zich door haar open mond met water vulden en ze haar laatste adem uitblies. Maar haar geest had zijn omhulsel in de steek gelaten en dreef weg van het lichaam waar het aan gebonden was geweest. Ze kon dat lichaam nu zien, niet met haar fysieke ogen (die rolden nog steeds wild door haar hoofd), maar het waarnemingsvermogen van haar geest. Een vat vol vet dat rollend en slingerend zonk. De ten- ondergang deed haar niets, afgezien van enige gevoelens van walging bij het zien van de rollende blubber en het belachelijke gebrek aan elegantie van haar vertwijfeling. In het water achter haar lichaam boden de meisje nog steeds weerstand. Ze vermoedde dat hun gespartel ook hoofdzakelijk instinctief was. Hun geesten waren waarschijnlijk net als de hare uit hun hoofden gedreven en bekeken het schouwspel met dezelfde afstandelijkheid. Het was waar dat hun lichamen mooier waren dan het hare en dat het daarom misschien pijnlijker was om ze te verliezen. Maar weerstand was uiteindelijk toch een verspilling van energie. Ze zouden allemaal weldra, hier in het midden van dit zomerse meertje, sterven. Waarom? Toen ze deze vraag stelde, gaf haar oogloze blik antwoord. Er bevond zich iets in de duisternis onder haar zwevende geest. Ze kon het niet zien, maar ze voelde het wel. Een kracht - nee, twee krachten - wier adem de luchtbelletjes waren geweest die rondom hen het wateroppervlak hadden verbroken en wier armen de wervelingen waren die hen toewenkten om zielloze lichamen te worden. Ze keek om naar haar lichaam dat nog steeds naar lucht hapte. Haar benen trappelden wild in het water. En daartussenin lag haar maagdelijke kut. Even voelde ze een steek om de leuke dingen die ze nooit had gedurfd en nu nooit meer zou krijgen. Sufferd die ze was geweest om trots boven gevoelens te stellen. Ego leek nu iets volkomen onzinnigs. Ze had iedere man die meer dan één keer naar haar had gekeken erom moeten vragen en niet moeten rusten voor er een ja had gezegd. Dat hele stelsel van zenuwen, eileiders en eieren zou nu ongebruikt sterven. De verspilling ervan was het enige hier dat naar een tragedie zweemde. Haar blik zwierf weer terug naar de duisternis van de spleet. Ze voelde de tweelingkrachten daar nog steeds naderen. Ze kon ze nu ook zien: vage vormen als vlekken in het water. De een was helder, of althans helderder dan de ander. Maar dat was het enige verschil dat ze kon maken. Als ze al gelaatstrekken hadden, waren die te onduidelijk om te zien en de rest - ledematen en romp - verdween in de stroom donkere belletjes die met hen omhoog rees. Ze konden hun doel echter niet verbergen. Haar geest begreep dat maar al te goed, Ze kwamen uit de spleet te voorschijn om het lichaam op te eisen waar haar gedachten nu gelukkig los van stonden. Ze mogen hun buit hebben, dacht ze. Dat lichaam was een last geweest en ze was blij ervan af te zijn. De opstijgende krachten hadden geen macht over haar geest en die zochten ze ook niet. Hun enige streven was op haar lichaam gericht en beiden wilden hen alle vier. Waarom zouden ze anders met elkaar vechten, die dooreengestrengelde donkere en lichte vlekken die omhoog kwamen om de lichamen naar beneden te halen? Ze had zichzelf te vroeg vrij gewaand. Toen de eerste flarden van vermengde geesten haar voet aanraakten, was het kostbare ogenblik van vrijheid voorbij. Ze werd weer teruggeroepen in haar schedel waarvan de deur met een slag achter haar dichtsloeg. Nu was er oog-zicht in plaats van geest-zicht, pijn en paniek in plaats van die heerlijke afstandelijkheid. Ze zag de strijdende geesten zichzelf om haar heen wikkelen. Ze was een flard die tussen hen heen en weer werd getrokken terwijl ze vochten om haar te bezitten. Het waarom ging haar verstand te boven. Ze zou toch binnen een paar seconden dood zijn. Het deed er helemaal niet toe wie haar lichaam opeiste, de heldere of de minder heldere. Geen van beiden zou nog enig plezier aan haar kunnen beleven, aan geen van hen, als ze tenminste op seks uit waren. Ze waren weg, alle vier.
Toen ze haar laatste adem uitblies, scheen er een zonnestraal in haar ogen. Was het mogelijk dat ze weer omhoog ging? Hadden ze haar lichaam ontslagen als overtollig voor hun doeleinden en het vet weer laten drijven? Ze greep de kans, hoe klein die ook was, en worstelde zich naar de oppervlakte. Een nieuwe schare belletjes borrelde met haar mee omhoog, leek haar haast naar de lucht omhoog te duwen. Het kwam ieder ogenblik dichterbij. Als ze het nog één hartslag zou kunnen uithouden, zou ze misschien overleven. Goddank! Haar gezicht kwam het eerst boven, spuwde eerst water uit en dronk toen lucht in. Haar ledematen waren verstijfd, maar dezelfde krachten die er zo op uit waren geweest om haar te verdrinken, hielden haar nu drijvend. Na drie of vier ademhalingen begreep ze dat de anderen ook waren losgelaten. Ze kokhalsden en spartelden rondom haar. Joyce zwom al naar de kant en trok Trudi achter zich aan. Arleen volgde. De vaste grond was maar een paar meter verwijderd. Zelfs met armen en benen die nauwelijks meer te gebruiken waren, legde Carolyn de afstand af tot waar ze alle vier weer konden staan. Uitgeput en huilend van ellende tuimelden ze aan land. Ook nu keken ze nog om uit angst dat wat hen had overvallen, zou besluiten hen hier in het ondiepe te achtervolgen. Maar de plek in het midden van het meer was weer rustig.
Voor ze bij de kant waren, werd Arleen hysterisch. Ze begon te jammeren en te trillen. Niemand kwam haar troosten. Ze hadden nauwelijks voldoende energie om de ene voet voor de andere te zetten, laat staan adem te verspillen om het meisje te kalmeren. Ze haalde Trudi en Joyce in en bereikte als eerste het gras, viel op de grond neer waar ze haar kleren had achtergelaten en deed een poging haar blouse aan te trekken terwijl haar gesnik nog erger werd en ze worstelde om de armsgaten te vinden. Een meter van de kant vandaan viel Trudi op haar knieën en gaf over. Carolyn sjokte een eindje bij haar weg in de wetenschap dat als ze ook maar het minste of geringste vlaagje braaksel zou ruiken, ze precies hetzelfde zou gaan doen. Maar het was een vergeefse poging. Het kokhalzende geluid was voldoende. Ze voelde hoe haar maag zich omkeerde en even later lag de inhoud op het gras.
Zelfs nu, terwijl de scène die hij gadesloeg van erotisch naar angstaanjagend en misselijk makend was veranderd, kon William Witt zich er niet van losmaken. Hij zou het beeld van de meisjes die weer uit de diepte waren opgestegen waar ze feitelijk verdronken hadden moeten zijn tot het einde van zijn leven met zich meedragen, evenals hun inspanningen of de druk van beneden die hen zo hoog de lucht in had gestuwd dat hij hun borsten op en neer zag dansen. Nu was het water dat hen bijna had opgeëist weer rustig. Er was geen rimpeltje te zien, geen belletje dat het oppervlak verbrak. En toch twijfelde hij er geen seconde aan dat het geen ongeluk was geweest dat vlak voor zijn ogen was gebeurd. Er was iets lévends in dat meer. Hij was er helemaal van ondersteboven dat hij alleen de gevolgen had gezien - het gezwaai van armen, het gegil - en niet het wezen zelf. En hij zou ook nooit in staat zijn om de meisjes naar de aard van hun overvallers te vragen. Hij stond helemaal alleen in zijn waarnemingen.
Voor de eerste keer in zijn leven woog zijn zelfverkozen rol als voyeur hem zwaar. Hij bezwoer zichzelf nooit meer te spioneren. Het was een eed die hij een hele dag volhield.
Maar hij had genoeg van deze gebeurtenis. Hij kon nu alleen de omtrekken van hun heupen en billen nog maar zien terwijl ze in het gras lagen. En het enige dat hij hoorde nu het overgeven voorbij was, was huilen.
Hij gleed zo geruisloos mogelijk weg.
Joyce hoorde hem. Ze kwam overeind in het gras.
'Er staat iemand naar ons te kijken,' zei ze.
Ze tuurde naar het door de zon beschenen struikgewas en het bewoog weer. Het was alleen maar de wind door de bladeren. Arleen had eindelijk haar blouse aangekregen. Ze had haar armen om zich heen geslagen. 'Ik wou dat ik dood was,' zei ze. 'Nee, dat wil je niet,' zei Trudi tegen haar. 'Daar zijn we net aan ontsnapt.'
Joyce legde haar handen weer tegen haar gezicht. De tranen die ze had gedacht de baas te zijn, kwamen weer met hernieuwde kracht te voorschijn.
'Wat is er in godsnaam gebeurd?' zei ze. 'Ik dacht dat het gewoon. . . regenwater was.'
Carolyn gaf met monotone stem trillend antwoord.
'Er zijn onder de hele stad grotten,' zei ze. 'Die moeten tijdens de
storm zijn volgelopen met water. We hebben precies boven zo'n opening gezwommen.'
'Het was zo donker,' zei Trudi. 'Hebben jullie naar beneden gekeken?'
'Er was nog iets anders,' zei Arleen. 'Behalve de duisternis. Iets in het water.'
Als antwoord begon Joyce nog heftiger te snikken. 'Ik heb niets gezien,' zei Carolyn. 'Maar ik heb het wel gevoeld.' Ze keek naar Trudi. 'We hebben allemaal hetzelfde gevoeld, hè?' 'Nee,' antwoordde Trudi en schudde haar hoofd. 'Het was een stroom uit de grotten.'
'Het probeerde me te laten verdrinken,' zei Arleen. 'Alleen maar stroom,' herhaalde Trudi. 'Ik heb dat eerder meegemaakt, aan het strand. Onderstroming. Het trekt je benen onder je vandaan.'
'Je weet best dat dat niet waar is,' zei Arleen dof. 'Waarom zouden
we liegen? We weten allemaal wat we voelden.'
Trudi keek haar strak aan.
'En wat was dat dan?' zei ze. 'Precies.'
Arleen schudde haar hoofd. Met haar haren tegen haar hoofd geplakt en de doorgelopen mascara over haar wangen was er niets meer over van het mooiste meisje van de stad van tien minuten geleden. 'Het enige dat ik weet, is dat het geen onderstroming was,' zei ze. 'Ik zag vormen. Twee vormen. Geen vissen. Het leek helemaal niet op vissen.' Haar blik ging van Trudi naar beneden, tussen haar benen. 'Ik voelde dat ze me aanraakten' zei ze en rilde. 'Me van binnen aanraakten.'
'Hou op,' barstte Joyce plotseling los. 'Zeg dat toch niet.'
'Het is toch zo,' antwoordde Arleen. Of niets soms?' Ze keek weer
op. Eerst naar Joyce, toen naar Carolyn en tenslotte naar Trudi. Die
knikte.
'Wat daar ook mag zitten, het wilde ons hebben omdat we vrouwen zijn.'
Joyce begon weer uit alle macht te huilen.
'Wees toch stil,' snauwde Trudi. 'We moeten hierover nadenken.'
'Wat valt er te denken?' zei Carolyn.
'Ten eerste wat we zullen zeggen,' antwoordde Trudi.
'We zeggen dat we zijn gaan zwemmen. . .' begon Carolyn.
'En dan?'
'. . . zijn gaan zwemmen en. . .'
'Iets ons aanviel? Probeerde in ons te komen? Iets onmenselijks?' 'Ja,' zei Carolyn. 'Dat is de waarheid.' 'Doe niet zo dom,' zei Trudi. 'Ze zullen ons uitlachen.' 'Maar het is wel de waarheid,' hield Carolyn vol. 'Denk je dat dat enig verschil zal maken? Ze zullen ons om te beginnen al idioot vinden omdat we zijn gaan zwemmen. En vervolgens zullen ze zeggen dat we kramp kregen of zo.' 'Ze heeft gelijk,' zei Arleen.
Maar Carolyn hield vast aan haar overtuiging. 'Stel dat hier iemand anders komt?' zei ze. 'En er gebeurt hetzelfde. Of ze verdrinken. Stel dat ze verdrinken. Dan zijn wij verantwoordelijk.' 'Het is alleen maar regenwater, het is binnen een paar dagen verdwenen,' zei Arleen. 'Als we iets zeggen praat de hele stad over ons. Dat kunnen we nooit meer ongedaan maken. Het zal de rest van ons leven verpesten.'
'Doe niet zo dramatisch,' zei Trudi. 'Niemand van ons zal iets doen
waar we het niet allemaal over eens zijn. Hè? Hè, Joyce?' Er klonk
een ingehouden snik van toestemming van Joyce. 'Carolyn?'
'Ik denk van wel,' was het antwoord.
'We moeten het alleen eens worden over wat we zeggen.'
'We zeggen niets,' antwoordde Arleen.
'Niets?' zei Joyce. 'Moet je ons zien.'
'Leg niets uit. Verontschuldig je nooit,' mompelde Trudi.
'Wat?'
'Dat zegt mijn vader altijd.' De gedachte dat dit een familie-filosofie was, scheen haar op te fleuren. 'Leg niets uit. . .' 'We hebben je gehoord,' zei Carolyn.
'Dat is dus afgesproken,' ging Arleen verder. Ze stond op en pakte
de rest van haar kleren op.
'We houden gewoon ons mond erover.'
Niemand maakte hier verder nog bezwaren tegen. In navolging van Arleen begonnen ze zich aan te kleden, toen liepen ze naar de weg terug en lieten het zwijgende meer met zijn geheimen achter.