3


Rauls hut stond zo'n vijftig meter van het hoofdgebouw vandaan, een primitief bouwsel waar twee mensen eigenlijk al te veel in waren. Hij hing volkomen van de vrijgevigheid van de lokale bevolking af, ver­telde hij Tesla. Zij voorzagen hem van voedsel en kleren en in ruil daarvoor paste hij op de missiepost. Ondanks de armoede had hij moeite gedaan de hut boven het niveau van een bouwval te verheffen. Er waren overal tekenen van een verfijnde gevoeligheid. De stompe kaarsen op tafel stonden in een kring stenen die om hun gladheid wa­ren uitgekozen; de deken op het eenvoudige bed was versierd met de veren van zeevogels.

ik heb maar één fout,' zei Raul nadat hij Tesla in de enige stoel had neergezet. 'Die heb ik van mijn vader.' 'En wat is dat?'

ik rook sigaretten. Een per dag. Deel die met mij.' ik heb gerookt,' begon Tesla, 'maar ik ben ermee opgehouden.' 'Vanavond doe je het wel,' zei Raul zonder haar een andere mening te laten. 'We zullen roken als een toost op mijn vader.' Hij pakte een met de hand gerolde sigaret uit een klein doosje samen met wat lucifers. Ze keek naar zijn gezicht terwijl hij hem opstak. Al­les wat ze op het eerste gezicht deprimerend aan hem had gevonden, vond ze nog steeds. Zijn uiterlijk was noch menselijk, noch aapach­tig, maar het slechtste uit een huwelijk tussen die twee. En toch, in ieder ander opzicht - zijn manier van praten, zijn optreden, de ma­nier zelfs waarop hij nu de sigaret tussen zijn lange donkere vingers vasthield - was hij bijzonder beschaafd. Het type man van wie haar moeder graag had gezien dat ze ermee was getrouwd als hij geen aap was geweest.

'Fletcher is niet weg, weet je,' zei hij tegen haar en overhandigde haar de sigaret. Ze nam hem vol tegenzin aan, niet bepaald enthousiast om haar lippen om iets te leggen dat tussen de zijne had gelegen. Maar hij keek haar aan terwijl de kaars flikkerde in zijn ogen tot ze gehoorzaamde en hij glimlachte van plezier dat ze dit met hem wilde delen, ik weet zeker dat hij iets anders is geworden,' ging hij verder, iemand anders.'

'Daar toost ik op,' zei ze en nam nog een trekje. Nu pas drong het tot haar door dat de tabak die ze hier rookten misschien wel sterker was dan in L.A. 'Wat zit hierin?' zei ze.

'Goed spul,' antwoordde hij. 'Vind je het lekker?' 'Brengen ze je ook drugs?'

'Ze verbouwen het zelf,' zei Raul onverschillig.

'Fijn voor hen,' zei ze en nam nog een derde trekje voor ze de sigaret

aan hem terug gaf. Het was inderdaad sterk spul. Haar mond was

al halverwege een zin waarvan haar geest nog niet wist hoe hij hem

af moest maken, voor ze zelf eigenlijk wist dat ze iets zei.

'. . . dit is de avond waar ik mijn kinderen over zal vertellen. . . alleen

zal ik nooit kinderen krijgen. . . nou ja, mijn kleinkinderen dan. . .

die zal ik vertellen dat toen ik bij een man zat die vroeger een aap geweest was... je vindt het toch niet erg dat ik dat vertel, hè? Alleen, het is voor mij voor het eerst... en we zaten en we praatten over zijn vriend... en mijn vriend. . . die vroeger een man was geweest 'En als je ze dat vertelt,' zei Raul, 'wat vertel je dan over jezelf?' 'Over mezelf?'

'Waar kom jij eraan te pas? Wat ga jij worden?'

Hier moest ze even over nadenken. 'Moet ik iets worden?' vroeg ze

uiteindelijk.

Raul gaf haar de laatste rest van de sigaret. 'Iedereen wordt iets. Ter­wijl we hier zitten, worden we iets.' 'Wat?'

'Ouder. We komen dichter bij de dood.'

'O barst. Ik wil niet dichter bij de dood komen.'

'Je hebt geen keus,' zei Raul eenvoudig. Tesla schudde haar hoofd.

Het bleef bewegen nog lang nadat ze was opgehouden.

'Ik wil het begrijpen,' zei ze tenslotte.

iets speciaals?'

Ze dacht er nog even over na, nam vele mogelijkheden in overweging en kwam toen eindelijk ergens op. 'Alles,' zei ze.

Hij lachte en zijn lach klonk als belletjes in haar oren. Goeie truc, wilde ze net zeggen tot ze zich realiseerde dat hij was opgestaan en naar de deur was gelopen.

'Er is iemand bij de missiepost,' hoorde ze hem zeggen. '. . .met de kaarsen,' stelde ze voor terwijl haar hoofd voor haar li­chaam leek uit te zweven om hem te volgen.

'Nee,' zei hij terwijl hij de duisternis instapte. 'Ze lopen niet tegen de bellen aan. . .' 

Ze had in de vlam van de kaars zitten staren terwijl ze Rauls vragen overpeinsde en dat beeld had zich vastgegrift in de duisternis waar ze nu doorheen struikelde, een dwaallichtje dat haar zo over de rand van de rots had kunnen leiden als ze zijn stem niet achterna was ge­gaan. Toen ze bij de muren kwamen, zei hij haar te blijven waar ze was, maar ze negeerde hem en volgde hem toch. De kaarsendragers waren inderdaad gekomen; hun handwerk scheen door de kamer met portretten. Hoewel de sigaret van Raul haar wat ruimer had laten denken, was ze toch nog genoeg bij haar positieven om te beseffen dat ze misschien te lang niets had gedaan en dat haar doel nu gevaar liep. Waarom had ze niet gewoon de Nuntius meteen gevonden en in de oceaan gegooid zoals Fletcher haar had gezegd? Haar ergernis over zichzelf maakte haar moediger. In de duisternis van de kamer die van muurschilderingen was voorzien haalde ze Raul in en stapte op die manier als eerste het met kaarsen verlichte laboratorium in. Hier waren geen kaarsen aan en de bezoeker verspreidde ook geen licht.

Midden in de kamer brandde een klein rokerig vuurtje en een man - die op dit ogenblik met zijn rug naar haar toe stond - woelde met zijn blote handen door het instrumentarium. Ze had niet verwacht hem te herkennen toen hij haar richting opkeek en dat was in feite, als ze erover nadacht, natuurlijk dom. Ze had de laatste dagen de meeste spelers van dit stuk leren kennen, als het niet bij naam was, dan wel van gezicht. Deze kende ze op beide manieren. Tommy-Ray McGuire. Hij draaide zich helemaal om. In de volmaakte symmetrie van zijn gelaatstrekken danste een klein stukje waanzin - de erfenis van de Jaff - glanzend heen en weer.

'Hoi!' zei hij terloops. 'Ik vroeg me al af waar je was. De Jaff had ge­zegd dat je hier zou zijn.'

'Blijf van de Nuntius af,' zei ze tegen hem. 'Het is fataal.' 'Dat hoopte ik al,' zei hij met een grijns.

Hij had iets in zijn hand zag ze. Toen hij haar zag kijken, liet hij het zien. 'Ja, ik heb het,' zei hij. Het flesje zag er inderdaad net zo uit als Fletcher het had beschreven.

'Gooi het weg,' raadde ze hem aan en probeerde rustig te blijven. 'Was jij dat van plan?' vroeg hij. 'Ja. Ik zweer je, ja. Het is dodelijk.'

Ze zag zijn ogen van haar gezicht naar Raul flitsen, die ze achter zich hoorde ademhalen. Tommy-Ray leek niet onder de indruk dat zij met meer waren. Ze vroeg zich zelfs af of er iets bestond dat die zelfvolda­ne tevredenheid van zijn gezicht zou kunnen krijgen. Misschien de Nuntius? Heer in de Hemel, wat zou die voor mogelijkheden in dat barbaarse hart vinden om te prijzen en uit te vergroten? Weer zei ze: 'Vernietig het, Tommy-Ray, voor het jou vernietigt.' ik denk er niet over,' zei hij. 'De Jaff heeft er plannen mee.' 'En wat gebeurt er met jou als je klaar bent met je werk voor hem? Hij geeft niets om je.'

'Hij is mijn vader en hij houdt van me,' antwoordde Tommy-Ray met een overtuiging die roerend geweest zou zijn in een normale geest. Ze begon zijn richting uit te lopen terwijl ze bleef praten. 'Luister even naar me, wil je. . . ?'

Hij stopte de Nuntius in zijn zak en greep tegelijk in zijn andere zak en haalde de revolver te voorschijn.

'Hoe noemde jij dat spul ook weer?' vroeg hij en richtte het wapen op haar.

'Nuntius,' zei ze en liep langzamer, maar bleef hem wel naderen.

'Nee. Iets anders. Je noemde het anders.'

'Fataal.'

Hij grijnsde. 'Ja,' zei hij, het woord een beetje onduidelijk uitspre­kend alsof hij dronken was. 'Fataal. Dat betekent dat het je doodt, hè?'

'Precies.'

'Dat vind ik leuk.' 'Nee, Tommy. . .'

'Vertel me niet wat ik leuk vind,' zei hij. ik zei dat ik dodelijk leuk vind en dat meen ik.'

Plotseling begreep ze dat ze deze scène totaal verkeerd had ingeschat. Als ze hem had geschreven, had hij zijn wapen op haar gericht gehou­den tot ze had kunnen ontsnappen. Maar hij had zijn eigen scenario, ik ben de Dood-Jongen,' zei hij en haalde de trekker over.