IO
Eve had de kamer boven aan de trap ademloos en angstig verlaten. Ze had een glimp van Grillo opgevangen die opstond en naar de deur liep en ze had gezien dat Lamar hem de pas had afgesneden. Toen was de deur achter haar dichtgeslagen. Ze had lang genoeg gewacht om het gerochel van de komiek nog op te vangen en ze had zich naar beneden gehaast om de anderen te alarmeren.
Hoewel de duisternis nu over het huis was neergedaald, was er buiten meer licht dan binnen: gekleurde lichtstralen verlichtten de verschillende geëxposeerde stukken waar zij en Grillo eerder die dag tussendoor hadden gewandeld. De mengelmoes van kleurtjes, rood, groen, geel, blauw en violet verlichtten haar weg naar de overloop waar zij en Lamar Sam Sagansky waren tegengekomen. Hij stond daar nog steeds met zijn vrouw. Het leek wel of ze zich niet hadden bewogen, behalve om hun ogen ten hemel te slaan.
'Sam!' zei Eve en haastte zich naar hem toe. 'Sam!' Paniek en haar snelle afdaling hadden haar kortademig gemaakt. Haar beschrijving van de afschuwwekkende dingen die ze in de kamer erboven had meegemaakt kwam er hijgend en in een onlogische volgorde uit. '. . .Je moet hem tegenhouden... je hebt nog nooit zoiets gezien. . . vreselijk dingen. . . Sam, kijk me aan. . . Sam, kijk me aan. . .!' Sam gehoorzaamde niet. Zijn hele houding drukte uitsluitend passiviteit uit.
'Sam, in godsnaam, wat heb je nu weer genomen?' Ze gaf het op en probeerde hulp van een van de andere slenteraars te krijgen. Er hingen misschien zo'n twintig gasten rond. Geen van allen had zich bewogen sinds zij was aangekomen, ze hielpen haar niet en ze hinderden haar ook niet. En nu ze goed naar hen keek, zag ze dat ze geen van allen zelfs maar in haar richting keken. Net als Sagansky en zijn vrouw keken ze allemaal naar het plafond, alsof ze daar iets van verwachtten. Ook al was Eve in paniek, ze had haar verstand niet verloren. Ze had niet veel tijd nodig om te begrijpen dat deze mensen van geen enkel nut voor haar zouden kunnen zijn. Ze wisten precies wat er zich een etage boven hun hoofd afspeelde, daarom keken ze ook als honden die op hun oordeel wachtten naar boven. De Jaff had hen aan de lijn.
Ze liep naar de begane grond en hield zich stevig aan de leuning vast terwijl ze langzamer liep omdat de kortademigheid en haar stijve gewrichten begonnen op te spelen. De band speelde niet meer, maar er zat nu iemand aan de piano en dat stelde haar gerust. In plaats van vanaf de trap al te schreeuwen, wachtte ze met iemand aan te klampen tot ze helemaal beneden was. De voordeur stond open. Rochelle stond op de drempel. Ze nam afscheid van Merv Turner en zijn vrouw, Gilbert Kind en zijn huidige vriendin en twee vrouwen die ze niet herkende. Turner zag haar aankomen en er vloog een blik van afkeer over zijn gezicht. Hij keek weer naar Rochelle en maakte het afscheid kort.
'. . .zo verdrietig,' hoorde Eve hem zeggen. 'Maar erg roerend. Heel
hartelijk dank dat je ons hier deelgenoot van hebt gemaakt.'
'Ja. . .' begon zijn vrouw, maar Turner sneed haar de pas af voor ze
haar eigen gemeenplaatsen ten beste kon geven. Hij keek even om
naar Eve en haastte zich naar buiten.
'Merv. . .' zei zijn vrouw, duidelijk geïrriteerd.
'Geen tijd!' antwoordde Turner. 'Het was gewéldig, Rochelle. Schiet
op, Gil. De auto's staan te wachten. We gaan alvast.'
'Nee, wacht even,' zei de vriendin. 'O, verdomme, Gilbert, hij gaat
zonder ons.'
'Neem ons niet kwalijk,' zei Kind tegen Rochelle. 'Wacht even!' riep Eve hem achterna. 'Gilbert, wacht even!' Ze riep zo hard dat ze niet genegeerd kon worden hoewel te oordelen naar de blik op zijn gezicht toen hij zich naar haar omdraaide, dat wel was wat hij het liefst had gedaan. Hij hing een niet uitzonderlijk stralende glimlach op om zijn gevoelens te verbergen en spreidde zijn armen, niet als welkom, maar in een schouderophalen. 'Zo gaat het toch altijd?' riep hij naar haar. 'We hebben elkaar niet gesproken, Eve. Het spijt me. Het spijt me. Volgende keer beter.' Hij pakte zijn vriendin bij de arm. 'We bellen je gauw eens op,' zei hij. 'Hè, schat?' Hij wierp haar een kushandje toe. 'Je ziet er geweldig uit!' zei hij en haastte zich achter Turner aan.
De twee dames volgden hem en namen zelfs niet de moeite om Rochelle nog gedag te zeggen. Het liet haar ook koud. Als haar gezond verstand Eve al niet had verteld dat Rochelle samenspande met het monster boven, dan zag ze daar nu het bewijs wel van. Zodra de gasten weg waren, sloeg ze haar ogen op een maar al te herkenbare wijze ten hemel; haar spieren ontspanden zich zodanig dat ze tegen de deurpost aanhing alsof ze nauwelijks meer in staat was om recht overeind te staan. Eve begreep dat daar ook geen hulp van te verwachten viel en ze liep door naar de lounge.
En weer was de enige aanwezige verlichting de buitenverlichting, de felle kleuren van de kermisattracties. Er was voldoende licht voor
Eve om te merken dat sinds het half uur dat zij door Lamar was opgehouden, het feest praktisch op een dood punt was aangeland. Bijna de helft van de gasten was weg; die hadden misschien gevoeld dat er iets vreemds met het gezelschap aan de hand was toen er steeds meer mensen door het onheil op de bovenste etage waren aangeraakt. Anderen waren bezig te vertrekken toen ze binnenkwam, bedrijvig en druk pratend om hun bezorgdheid verborgen te houden. Ze kende hen geen van allen, maar dat was geen reden om haar tegen te houden. Ze pakte een jongeman bij de arm. 'Je moet me helpen,' zei ze.
Ze kende het gezicht van een reclamebord in Sunset. Het was Rick Lobo. Zijn aantrekkelijk voorkomen had een plotselinge ster van hem gemaakt, hoewel zijn liefdesscènes op lesbische scènes leken. 'Wat is er aan de hand?' vroeg hij. 'Er is boven iets,' zei ze. 'Een vriend van me. . .' Het gezicht kon alleen glimlachen of wellustig pruilen. Nu deze twee reacties niet van toepassing waren, kon hij haar alleen maar nietszeggend aankijken.
'Kom alsjeblieft even mee,' zei ze.
'Ze is dronken,' zei iemand vanuit het kringetje van Lobo en deed
geen enkele poging om die beschuldiging te verhullen.
Eve keek naar de spreker. Ze waren allemaal nog erg jong. Geen van
allen een dag ouder dan vijfentwintig. En vermoedelijk behoorlijk
high, dacht ze. Maar nog niet getroffen door de Jaff
ik ben niet dronken,' zei Eve. 'Luister alsjeblieft. . .'
'Kom, Rick,' zei een meisje uit het kringetje.
'Wil je met ons mee?' vroeg Lobo.
'Rick!' zei het meisje.
'Nee. Ik wil dat je mee naar boven komt. . .' Het meisje lachte. 'Dat geloof ik graag,' zei ze. 'Vooruit, Ricky.' ik moet gaan. Sorry, hoor,' zei Lobo. 'En jij zou ook moeten gaan. Dit feest is een misser.'
Het gebrek aan begrip van de jongen vormde een muur tussen hen, maar Eve was niet van plan het op te geven.
'Geloof me,' zei ze. ik ben niet dronken. Er gebeuren hier afschuwelijke dingen.' Ze wierp een blik op de rest. 'Jullie voelen het allemaal,' zei ze en voelde zich als een goedkope Cassandra, maar ze wist niet hoe ze het anders moest zeggen. 'Er is daar iets gaande. . .' 'Ja,' zei het meisje. 'Ja, hoor. We gaan weg.' Haar woorden hadden Lobo echter toch aan het denken gezet. 'Je moest maar met ons meekomen,' zei hij. 'Het wordt hier te gek.'
'Ze wil nog niet weg,' zei een stem op de trap. Sam Sagansky kwam naar beneden, ik zal wel op haar passen, Ricky. Maak je maar geen zorgen.'
Lobo was duidelijk opgelucht dat hij van die verantwoordelijkheid af
was en hij liet de arm van Eve los.
'Meneer Saganski zal voor je zorgen,' zei hij.
'Nee. . .' hield Eve vol, maar de groep liep al met dezelfde haast naar de deur die het groepje van Turner had gehad. Eve zag dat Rochelle zich uit haar apathie overeind hees om de dankbetuiging te aanvaarden. Iedere poging om hen te volgen werd door Sam geblokkeerd. Eve kon alleen nog maar hulp zoeken in de kamer achter zich. Veel bijzonders zat daar niet meer. Van de resterende dertig gasten leken de meesten niet eens meer in staat te zijn zichzelf te helpen, laat staan haar. De pianist gaf wat slaapverwekkende liedjes ten beste om in de schemer op te dansen en vier paartjes deden dat ook door in elkaar hangend over dezelfde plek te schuifelen. De rest van de mensen was onder invloed van drank of drugs of getroffen door de verdoving van de Jaff. Sommigen zaten, maar velen lagen over de meubels heen en waren zich nauwelijks van hun omgeving bewust. Belinda Kristol, de anorexia nervosa, bevond zich onder hen, maar haar uitgeteerde lichaam was absoluut onbruikbaar in dit gevaar. Haar blik gleed wanhopig door de kamer op zoek naar de minst slechte van de groep en kwam tot stilstand bij de pianist. Ze werkte zich tussen de dansers door terwijl paniek zich weer van haar meester maakte. 'Hou eens op met spelen,' zei ze toen ze bij hem kwam. 'Wil je iets anders?' vroeg hij en keek haar aan. Zijn ogen stonden wazig door alle drank, maar hij sloeg zijn ogen tenminste niet ten hemel.
'Ja, iets luids. Heel luid,' zei ze. 'En snel. Laten we het feest weer op gang brengen.'
'Daar is het een beetje laat voor,' zei hij. 'Hoe heet je?' 'Doug Frankl.'
'Oké, Doug. Blijf spelen . . .' Ze keek even om naar Sagansky die tussen de dansers in naar haar stond te kijken. '. . .Ik heb je hulp nodig, Doug.'
'En ik heb een drankje nodig,' zei hij onduidelijk. 'Denk je dat daar kans op is?'
'Zo meteen. Eerst iets anders, zie je die man aan de andere kant van de kamer?'
'Ja, die ken ik wel. Iedereen kent hem. Hij is stapel.' 'Hij heeft net geprobeerd mij te overvallen.'
'Hij?' zei Doug en fronste zijn wenkbrauwen terwijl hij Eve aankeek. 'Dat is walgelijk.'
'En mijn partner. . . meneer Grillo. . . is boven. . .'
'Dat is helemaal walgelijk,' zei Doug weer. 'Je bent oud genoeg om
mijn moeder te kunnen zijn.'
'Dank je wel, Doug.'
'Dat is echt walgelijk.'
Eve boog zich naar haar onwaarschijnlijke ridder toe. ik heb je hulp nodig,' fluisterde ze. En wel nu meteen.' ik moet blijven spelen,' zei Doug.
'Je kunt weer terugkomen om te spelen als we een drankje voor jou en meneer Grillo voor mij hebben.' ik heb echt een borrel nodig.'
'Ja. Ik zie het. En je verdient er ook een. Zoals jij speelt. Je verdient een borrel. 'Ja, inderdaad.'
Ze boog zich over hem heen, legde haar handen op zijn polsen en tilde ze van de toetsen af. Hij protesteerde niet. Hoewel de muziek was opgehouden, bleven de dansers verder schuifelen. 'Sta op, Doug,' fluisterde ze.
Hij had moeite om overeind te komen en schopte de pianokruk omver.
'Waar is iets te drinken?' zei hij. Hij was verder heen dan ze had gedacht. Zijn spelen moest een soort afstandsbediening geweest zijn, want hij kon nauwelijks meer een stap zetten. Ze pakte hem bij zijn arm en hoopte dat Sagansky het ze zou uitleggen dat Doug haar ondersteunde en niet andersom. 'Deze kant op,' mompelde ze en leidde hen beiden om de dansvloer heen naar de deur. Vanuit haar ooghoek zag ze Sagansky hun kant op komen en ze probeerde sneller te lopen, maar hij stond tussen hen en de deur in. 'Speel je niet meer, Doug?' vroeg hij.
De pianist deed zijn best om Saganski recht aan te kijken.
'En wie mag jij dan wel wezen?' zei hij.
'Dat is Sam,' vertelde Eve hem.
'Ga weer spelen, Doug. Ik wil met Eve dansen.'
Sagansky strekte zijn arm naar Eve uit, maar Frankl had zo zijn eigen
ideeën.
ik weet wel wat jij denkt,' zei hij tegen Sagansky. ik heb wel gehoord wat je zei en zal ik je eens wat zeggen? Het kan me geen barst schelen. Als ik op een lui wil zuigen, zuig ik op een lul en als jij me geen werk wil geven, doet Fox dat wel! Dus barst maar!' Eve kreeg een sprankje hoop. Hier ontvouwde zich een psychodrama
waar ze niet op had durven hopen. Sagansky stond bekend om zijn homofobie. Hij had Doug klaarblijkelijk eens beledigd, ik wil die dame hebben,' zei Sagansky.
'Dan heb je dus pech gehad,' kwam het antwoord en Doug duwde de arm van Sagansky weg. 'Ze heeft wel wat beters te doen.' Sagansky was niet van plan het zo snel op te geven. Hij strekte zijn arm voor de tweede keer naar Eve uit en werd weer weggeslagen. Nu legde hij zijn handen op Doug en sleurde de man uit Eve's greep. Eve pakte haar kans toen die geboden werd en glipte naar de deur. Achter zich hoorde ze de stemmen van beide mannen zich in woede verheffen en toen ze even omkeek, zag ze dat de dansers uit elkaar werden geduwd terwijl ze om elkaar heen strompelden met heen en weer vliegende vuisten. Sagansky gaf de eerste slag waardoor Frankl tegen de piano sloeg. De glazen die hij daar had neergezet vielen luidruchtig aan scherven. Sagansky deed een uitval naar Eve. 'Er wordt naar je gevraagd,' zei hij en greep haar. Ze deed een stap naar achteren om hem te ontwijken, maar terwijl ze dat deed bezweken haar benen onder haar. Voor ze tegen de grond sloeg, waren er twee armen om haar op te vangen en ze hoorde Lobo zeggen: 'Je kunt beter met ons meegaan.'
Ze probeerde te protesteren, maar haar mond wilde de woorden niet vormen tussen haar gehijg door. Ze werd half weggedragen naar de deur en probeerde uit te leggen dat ze niet weg kon gaan en Grillo alleen achterlaten, maar ze kon de boodschap niet duidelijk overbrengen. Ze zag het gezicht van Rochelle langs zweven en voelde toen de koele nachtlucht in haar gezicht. De shock daarvan verdiepte haar desoriëntatie.
'Help haar. . . help haar. . .' hoorde ze Lobo zeggen en voor ze het wist zat ze in de auto, languit op een stoel met namaakbont. Hij kwam achter haar aan.
'Grillo. . .' kon ze nog uitbrengen toen het portier werd dichtgesmeten. Haar achtervolger stond al op de drempel, maar de auto reed weg in de richting van het hek.
'Meest krankzinnige feest waar ik ooit ben geweest,' zei Lobo. 'Laten
we hier als de gesmeerde bliksem zien weg te komen.'
Sorry Grillo, dacht ze voor ze het bewustzijn verloor. Het beste.
Bij het hek zwaaide Clark de auto van Lobo uit en keerde zich om
om naar het huis te kijken.
'Hoeveel moeten er nog weg?' vroeg hij Rab.
'Nog een stuk of veertig, schat ik,' antwoordde Rab en tuurde naar de lijst. 'Het zal niet de hele nacht duren.'
De auto's die op de resterende gasten stonden te wachten, hadden geen parkeerplaats op de Heuvel gevonden, dus die waren naar beneden naar Palomo Grove gegaan en reden daar rondjes in afwachting van een oproep om weer naar boven te komen en hun passagiers op te halen. Het was het bekende beeld en de verveling werd meestal wel gedood door een stroom plagerijen tussen de chauffeurs onderling. Maar vanavond was er geen geroddel over het seksleven van de passagiers of schunnige praatjes over wat de chauffeurs zouden gaan doen als ze klaar waren met hun werk. Er heerste hoofdzakelijk stilte op de golflengtes, alsof de chauffeurs hun locaties niet bekend wilden maken. Toen die werd verbroken, was dat door iemand die een zogenaamd terloopse opmerking over de stad maakte. 'Een spookstad,' noemde een van hen het. 'Het lijkt verdomme wel een begraafplaats.'
Rab snoerde de man de mond. 'Als je niets beters te vertellen hebt, zeg dan maar niets,' merkte hij op.
'Waar ben je bang voor?' vroeg de man. 'Voor spoken?' Het antwoord werd door een roep vanuit een andere auto geïnterrumpeerd.
'Ben jij daar, Clark?' 'Ja. Wie is daar?' 'Ben jij daar?'
Het contact was slecht en werd slechter; de stem uit de auto werd steeds krakeriger door de staticiteit.
'Er staat hier zo'n verdomde stofstorm. . .' zei de chauffeur, 'Ik weet niet of je me kunt horen, maar het komt zomaar uit de lucht vallen.' 'Zeg hem dat hij maakt dat hij daar wegkomt,' zei Rab. 'Clark! Zeg hem dat!'
ik versta je wel! Chauffeur? Ga daar weg! Ga daar weg!' 'Kan iemand. . .'
In plaats van de vraag kwam het geluid van de auto die verongelukte en de stem van de chauffeur werd in de herrie van de ondergang afgesneden.
'Verdomme!' zei Clark. 'Weet iemand wie dat was? Of waar hij was?' Er was stilte vanuit de andere auto's. Zelfs als iemand het wist, dan meldde zich niemand vrijwillig. Rab staarde door de bomen die langs de weg naar de stad beneden stonden.
'Zo is het welletjes,' zei hij. ik heb er genoeg van. Ik smeer 'm.' 'Wij zijn als enigen over,' hielp Clark hem herinneren. 'Als jij een beetje verstand hebt, ga je ook,' zei Rab en trok zijn das los. ik weet niet wat hier aan de hand is, maar laat de rijke jongens het zelf maar uitzoeken.'
'We zijn in dienst.'
'Ik ben er net uit!' zei Rab. 'Voor dit soort flauwekul word ik niet betaald! Hier, vangen!' Hij gooide zijn radio naar Clark. Hij knetterde van staticiteit. 'Hoor je dat?' zei hij. 'Chaos. Die komt op ons af.'
In de stad beneden minderde Tommy-Ray vaart om de verongelukte limousine beter te bekijken. De geesten hadden hem gewoon opgepakt en omgegooid. Nu sleurden ze de chauffeur van zijn zitplaats. Als hij al niet gereed was om een van hen te worden, zorgden ze er nu wel voor dat dit alsnog gebeurde. Hun geweld scheurde zijn uniform aan flarden en het lichaam daaronder onderging hetzelfde lot. Hij leidde de stoet geesten weg van de Heuvel om zich ruimte en een weg het huis in te verschaffen. Hij wilde geen herhaling van de vernedering in de bar met de bewakers die hem te lijf zouden gaan, waarop vervolgens de hel zou losbreken. Als zijn vader hem in zijn nieuwe incarnatie van Dood-Jongen zou zien, wilde hij de zaak goed onder controle hebben. Maar die hoop werd steeds meer tenietgedaan. Hoe langer hij zijn terugkomst uitstelde, hoe opstandiger ze werden. Ze hadden de lutherse kerk Prince of Peace al vernield, waarmee ze bewezen - alsof er nog iets bewezen moest worden - dat de stenen net zo rijp voor vernietiging waren als het vlees. Een deel van hem, het deel dat een hekel aan alles in en om Palomo Grove had, wilde hen wel tekeer laten gaan. Laat ze de stad maar met de grond gelijk maken. Maar als hij daaraan toegaf, wist hij dat hij de macht over hen helemaal zou verliezen. Bovendien was er ergens in Palomo Grove een menselijk wezen dat hij tegen gevaar wilde beschermen: Jo- Beth. De storm maakte geen onderscheid als ze toesloeg. Haar leven zou verloren gaan, samen met de rest.
In de wetenschap dat hij niet veel tijd meer had voor ze hem te sterk af zouden zijn en Palomo Grove in ieder geval zouden vernietigen, reed hij naar het huis van zijn moeder. Als Jo-Beth in de stad was, zou ze daar zijn en als het helemaal te erg werd, zou hij haar meesleuren naar de Jaff die wel zou weten hoe de storm tot bedaren gebracht moest worden.
Mamma's huis was net als de meeste huizen in de straat en in de rest van Palomo Grove in duisternis gehuld. De storm, die niet langer tevreden was achter hem aan te waaien, kwam hem tegemoet en beukte tegen hem aan.
'Ga weg,' zei hij tegen de gapende gezichten die voor hem langs vlogen. 'Jullie krijgen wat je wilt. Alles wat je wilt. Maar je laat dit huis en iedereen erin met rust. Begrepen?'
Ze ondergingen de kracht van zijn gevoelens. Hij hoorde hen spottend lachen om zulke zielige gevoeligheden. Maar hij was nog altijd de Dood-Jongen. Ze waren hem een steeds sterker afnemende devotie verschuldigd. De storm trok zich een eindje verderop in de straat terug en wachtte.
Hij sloeg het portier dicht en liep naar het huis, even omkijkend de straat in om er zeker van te zijn dat zijn leger hem niet bedroog. Ze bleven op een afstand. Hij klopte op de deur. 'Mamma?' schreeuwde hij. ik ben het, Tommy-Ray. Mamma, ik heb de sleutel, maar ik kom niet binnen, tenzij je het me vraagt. Hoor je me, mamma? Je hoeft nergens bang voor te zijn. Ik zal je geen kwaad doen.' Hij hoorde geluid aan de andere kant van de deur. 'Ben jij dat, mamma? Geef eens antwoord.' 'Wat wil je?'
'Je alleen even zien, alsjeblieft. Je even zien.'
De deur werd van het slot gedaan en opengemaakt. Mamma was in
het zwart gekleed en haar haren hingen los. ik zat te bidden,' zei ze.
'Voor mij?' vroeg Tommy-Ray.
Mamma gaf geen antwoord.
'Dat deed je toch niet, hè?' vroeg hij.
'Je had niet moeten terugkomen, Tommy-Ray.'
'Dit is mijn thuis,' zei hij. Het weerzien deed hem meer pijn dan hij
voor mogelijk had gehouden. Na de onthullingen van de reis naar de
missiepost (de hond en de vrouw), de gebeurtenissen op de missiepost
en de gruwelen van zijn terugreis had hij gedacht dat hij boven het
hebben van gevoelens stond, maar hij onderging nu een verstikkend
gevoel van verdriet.
ik wil binnenkomen,' zei hij en terwijl hij dat zei, wist hij dat er geen weg terug meer was. De schoot van de familie was nooit erg de plaats geweest waar hij zijn hoofd had willen neerleggen. Jo-Beth wel. En zijn gedachten gingen nu naar haar. 'Waar is ze?' vroeg hij. 'Wie?' 'Jo-Beth?'
'Die is niet thuis,' antwoordde mamma. 'Waar is ze dan?' 'Dat weet ik niet.'
'Vertel me geen leugens. Jo-Beth!' begon hij te schreeuwen. 'Jo-Beth!' 'En al zou ze er wel zijn. . .'
Tommy-Ray gaf haar niet de kans haar zin af te maken. Hij duwde haar opzij en stapte over de drempel. 'Jo-Beth! Ik ben het, Tommy- Ray! Ik heb je nodig, Jo-Beth! Ik heb je nodig, lieverd!' Het deed er niet meer toe dat hij haar lieverd noemde, haar vertelde
dat hij haar wilde kussen en haar kut wilde likken: dat was oké. Het was liefde en liefde was de enige verdediging die hij had, die iedereen had, tegen het stof en de wind en alles wat daarin meehuilde. Hij had haar meer dan ooit nodig. Hij negeerde het geschreeuw van mamma en begon iedere kamer in het huis naar haar af te zoeken. Ze hadden elk hun eigen geur en met de geur een vlaag van herinneringen - dingen die hij had gezegd, gedaan of gevoeld op die plek of een andere - die hem nu hij op de drempels stond, overspoelden. Jo-Beth was niet beneden, dus liep hij naar boven en gooide alle deuren van de kamers op de overloop open: eerst die van Jo-Beth, toen die van mamma. En tenslotte zijn eigen kamerdeur. Zijn kamer was nog net zoals hij hem had verlaten. Het onopgemaakte bed, de open kast en op de grond zijn handdoek. Terwijl hij in de deuropening stond, besefte hij dat hij naar de bezittingen van een jongen keek die zo goed als dood was. De Tommy-Ray die hier in dat bed had gelegen, had liggen zweten, had zich afgetrokken, had geslapen en van Zuma en Topanga had gedroomd, was voorgoed verdwenen. Het vuil op de handdoek en de paar haren op het kussen waren de laatste overblijfselen van hem. Men zou zich hem nauwelijks nog herinneren.
De tranen stroomden over zijn wangen. Hoe was het toch mogelijk dat hij een halve week geleden nog had geleefd en deed waar hij zin in had en dat hij nu zo was veranderd dat hij hier niet meer hoorde en dat dat nooit meer het geval zou zijn? Wat had hij zo graag gewild dat het hem van zichzelf had afgehaald? Niets dat hij nu had gekregen. Het was zinloos om de Dood-Jongen te zijn, er was alleen maar angst en glanzende botten. En nu kende hij zijn vader, maar wat had dat voor zin? De Jaff had hem in het begin goed behandeld, maar het was niet meer dan een truc geweest om hem tot zijn slaaf te maken. Alleen Jo-Beth hield van hem. Jo-Beth was achter hem aan gekomen, had getracht hem te genezen en geprobeerd hem te vertellen wat hij niet had willen horen. Alleen zij kon de zaken weer in orde brengen. Hem weer tot rede brengen. Hem redden. 'Waar is ze?' wilde hij weten.
Mamma was onderaan de trap. Ze had haar handen gevouwen voor zich toen ze naar hem opkeek. Nog meer gebeden. Altijd weer gebeden.
'Waar is ze, mamma? Ik moet haar zien.' 'Ze is niet voor jou,' zei Mamma.
'Katz!' schreeuwde Tommy-Ray en liep naar beneden. 'Katz heeft haar!'
'Jezus zeide tot haar: . . . ik ben de opstanding en het leven. . .'
'Zeg me waar ze zijn of ik sta niet voor. . .' 'Wie in mij gelooft. . .'
'Mamma!'
'. . .zal leven, ook al is hij gestorven. .'
Ze had de voordeur laten openstaan en het stof begon over de drempel te waaien. Eerst met onbelangrijke beetjes tegelijk, maar gaandeweg meer. Hij wist wat dat betekende. De spooktrein begon klaar te stomen. Mamma keek naar de deur en de stormachtige duisternis die zich daarachter bevond. Ze scheen te beseffen dat dit een fatale zaak aan het worden was. Haar ogen stonden vol tranen toen ze haar zoon weer aankeek.
'Waarom moest het op deze manier?' vroeg ze zachtjes. 'Dat was mijn bedoeling niet.'
'Je was zo mooi, mijn jongen. Ik heb wel eens gedacht dat dat je redding zou zijn.'
ik ben nog steeds mooi,' zei hij.
Ze schudde haar hoofd. De tranen kwamen nu haar ogen uit en liepen over haar wangen. Hij keek weer naar de deur die nu door de wind heen en weer werd geblazen. 'Blijf buiten,' zei hij tegen hen.
'Wat is daarbuiten?' vroeg mamma, is dat je vader?' 'Dat kun je maar beter niet weten,' vertelde hij haar. Hij haastte zich de trap af om te proberen de deur dicht te doen, maar de wind won aan kracht en sloeg het huis in. De lampen begonnen te slingeren. Snuisterijen vlogen van hun plaatsen op de planken. En toen hij onder aan de trap was gekomen, sloegen de ruiten aan de voor- en achterkant van het huis aan diggelen. 'Blijf buiten!' gilde hij, maar de fantomen hadden lang genoeg gewacht. De deur vloog uit zijn hengsels, werd de gang in gesmeten en sloeg tegen de spiegel. De geesten kwamen er huilend achteraan. Mamma gilde het uit toen ze hen zag, hun gezichten vertrokken en hongerig, vlekken van nood in de storm. Gapende oogkassen, gapende muilen. Toen ze de christelijke vrouw hoorden schreeuwen, draaiden ze hun venijn in haar richting. Tommy-Ray schreeuwde haar een waarschuwing toe, maar stoffige vingers vertrokken de woorden tot onzin en vlogen toen langs hem heen op mamma's keel af. Hij strekte zijn armen naar haar uit, maar de storm had hem in zijn macht en gooide hem naar de deuropening. Er vlogen nog steeds geesten naar binnen. Hij werd neergegooid door hun oversnellende gezichten, tegen de stroom in en over de drempel. Achter zich hoorde hij mamma het weer uitgillen toen met één slag ieder raam dat nog heel was naar buiten kapot sloeg. Het glas regende op hem neer. Hij sloeg op de vlucht, maar kwam er niet ongedeerd van af.
Het stelde niet veel voor, vergeleken met de schade aan het huis en zijn bewoner. Toen hij naar de veiligheid van het trottoir strompelde en omkeek, zag hij de storm als een krankzinnige spookrit ieder raam in en uit slingeren. De Structuur was niet de gelijke van de aanval. Er gaapten scheuren in de muren; de grond voor het huis scheurde open toen de rijders de kelder ingingen en daar de zaak verwoestten. Hij keek naar de auto en was even bang dat ze die in hun ongeduld ook hadden vernield. Maar die was nog heel. Hij vluchtte ernaar toe toen het huis begon te rommelen, het dak omhoog gooide ten teken van overgave en de muren begonnen uit te puilen. Zelfs als mamma al in leven was geweest om hem na te roepen, had hij haar nooit boven al die herrie uit kunnen horen of in die woestenij kunnen zien. Hij stapte snikkend in de auto. Er lagen woorden op zijn lippen waarvan hij niet wist dat hij ze zei tot hij begon te rijden: '. . .ik ben de opstanding en het leven. . .'
In het achteruitkijkspiegeltje zag hij dat het huis het begaf toen de wervelstorm die binnen woedde alles naar buiten gooide. Stenen, dakpannen, balken en vuil barstte in alle richtingen los. '. . . wie in mij gelooft. . . mijn god, mamma, mamma. . . wie in mij gelooft. . .'
Delen baksteen vlogen tegen zijn achterruit, sloegen hem aan diggelen en vielen ratelend op het dak neer. Hij drukte zijn voet op het gaspedaal en reed door, half verblind door de tranen van verdriet en angst. Hij had al eens geprobeerd hen te snel af te zijn en was daar niet in geslaagd. Maar hij hoopte toch dat het een tweede keer wel zou lukken. Hij racete door de stad via de meest omslachtige weg die hij kende en bad dat hij hen van de wijs zou brengen. De straten waren niet helemaal leeg. Hij passeerde twee limousines, beide lange zwarte auto's die de straten als haaien overstaken. En toen, op de rand van Oakwood, strompelde midden op straat iemand die hij kende. En ook al voelde hij er weinig voor om stil te staan, hij had harder troost nodig van een bekend gezicht dan van wat dan ook, zelfs al was het William Witt maar. Hij minderde vaart. 'Witt?'
Het duurde even voor William hem herkende. Toen het eindelijk zover was, verwachtte Tommy-Ray dat hij zich zou terugtrekken. Hun laatste ontmoeting in het huis op Wild Cherry Glade was geëindigd met Tommy-Ray in het zwembad worstelend tegen de terata van Martine Nesbitt en Witt die wegrende. Maar de tussenliggende periode had ook het een en ander van William geëist. Hij zag eruit als een zwerver, ongeschoren, met vuile, slordige kleren en een uitdrukking
van volslagen wanhoop op zijn gezicht. 'Waar zijn ze?' was zijn eerste vraag. 'Wie?' wilde Tommy-Ray weten.
William stak zijn hand door het raampje en streelde het gezicht van Tommy-Ray. Zijn handpalm was vochtig. Zijn adem rook naar whiskey.
'Heb jij ze?' vroeg hij.
'Wie?' wilde Tommy-Ray weten.
'Mijn. . . bezoekers,' zei William. 'Mijn. . . dromen.'
'Het spijt me,' zei Tommy-Ray. 'Wil je een lift?'
'Waar ga je naar toe?'
'Als de bliksem hiervandaan,' zei Tommy-Ray. 'Ja, ik wil wel een lift.'
Witt stapte in. Toen hij het portier dichtgooide, zag Tommy-Ray een bekend gezicht in het achteruitkijkspiegeltje. De storm volgde hem weer. Hij keek naar William. 'Het heeft geen zin,' zei hij.
'Wat niet?' vroeg William die zijn ogen nauwelijks op Tommy-Ray gericht kon houden.
'Ze komen toch achter me aan, waar ik ook naar toe ga. Ze zijn niet
tegen te houden. Ze komen en ze blijven komen.'
William keek over zijn schouder naar de muur van stof die zich door
de straat naar de auto spoedde.
is dat je vader?' vroeg hij. 'Zit hij daar ergens in?'
'Nee.'
'Wat is het dan?' iets veel ergers.'
'Je mamma. . .' zei Witt '... ik heb met haar gepraat. Ze zei dat hij de Duivel was.'
ik wilde dat het de Duivel was,' zei Tommy-Ray. 'De Duivel kun je misleiden.'
De storm begon de auto in te halen.
ik moet de Heuvel op,' zei Tommy-Ray, meer tegen zichzelf dan tegen Witt.
Hij draaide het stuur om en reed in de richting van Windbluff. 'Zijn de dromen daar?' vroeg Witt.
'Daar is alles,' antwoordde Tommy-Ray en hij wist zelf niet hoe zeer hij daarmee de waarheid sprak.