2

Hoewel Howie het grootste deel van de middag tevergeefs tegen de slaap had gevochten, kon hij tegen de avond zijn ogen nauwelijks meer open houden. Toen hij tegen Jo-Beth zei dat hij naar het motel terugging, kwam mamma tussenbeide en vertelde hem dat ze zich veel veiliger zou voelen als hij bij hen bleef. Ze maakte de logeerka­mer in orde (hij had de afgelopen nacht op de sofa doorgebracht) en daar trok hij zich terug. Zijn lichaam had de afgelopen dagen veel te verduren gehad. Zijn hand was nog steeds bijzonder pijnlijk en zijn rug was ook bepaald nog niet in orde, hoewel de verwondingen van de terata niet diep waren. Maar dat alles kon hem er niet van weer­houden als een blok in slaap te vallen.

Jo-Beth maakte het eten klaar voor mamma - sla zoals gewoonlijk - en voor zichzelf en hield zich met de huishoudelijke klusjes bezig alsof er sinds vorige week niets was veranderd en af en toe vergat ze alle ellende terwijl ze met haar werk bezig was. Maar als ze de blik op het gezicht van haar moeder zag, of het glanzende nieuwe slot op de achterdeur, kwamen de herinneringen weer terug. Ze kon de zaken niet meer precies in de juiste volgorde onthouden, er was alleen maar gekwetstheid en pijn en nog meer gekwetstheid en nog meer pijn. En de Jaff grijnsde van dichtbij door dat alles heen, van veel te dichtbij, en af en toe kwam hij net dicht genoeg bij haar om haar tot zijn inzichten over te halen net als hij met Tommy-Ray had ge­daan. Van al haar angsten was de angst dat ze werkelijk in staat zou zijn zich bij de vijand te voegen wel de grootste. Toen hij haar had uitgelegd dat hij redenen wilde in plaats van gevoelens, had ze hem begrepen. Zelfs sympathie gevoeld. En dat verleidelijke gepraat over de Kunst en het eiland dat hij haar wilde laten zien. . . 'Jo-Beth?' 'Mamma?' is alles in orde?' 'Ja. Natuurlijk. Ja.'

'Waar zat je aan te denken? De uitdrukking op je gezicht. . .' 

'Alleen. . . alleen maar aan gisteravond.' 'Dat moet je van je afzetten.'

'Misschien ga ik even naar Lois, even met haar praten. Vind je dat goed?'

'Ja hoor. Maak je over mij maar geen zorgen. Howard is bij me.' 'Dan ga ik even.'

Van al haar vriendinnen in Palomo Grove was er niet een met een le­ven dat zo aangenaam normaal verliep, heel anders dan het hare dus tegenwoordig, als Lois. Ondanks al haar morele beperkingen, had ze een goed en vast geloof in wat juist was. Ze wilde in feite dat de we­reld een vredige plek zou zijn waar kinderen vol liefde konden op­groeien en op hun beurt weer kinderen zouden kunnen grootbrengen. Maar ze kende ook slechtheid. Het was een macht die lijnrecht tegen­over die visie stond. De terrorist, de anarchist, de krankzinnige. En nu wist Jo-Beth dat dergelijke menselijke krachten bondgenoten had­den op een veel verhevener niveau van zijn. Een daarvan was haar vader. Het was nooit eerder zo belangrijk geweest dat ze het gezel­schap zocht van hen die zo'n onwrikbare definitie van goed en slecht hadden.

Toen ze uit de auto stapte, hoorde ze lawaai en gelach uit het huis van Lois komen en dat was een prettig geluid na al die angstige uren die ze had doorgebracht. Ze klopte op de deur. Het geluid ging on­verminderd verder. Het leek of er veel mensen waren. 'Lois,' riep ze, maar het plezier binnen had zodanige afmetingen dat zowel haar geroep als geklop ongehoord bleven dus ze tikte op het raam en riep nog eens. De gordijnen werden opengeschoven en Lois' vragende gezicht kwam te voorschijn terwijl ze de naam van Jo-Beth uitsprak. De kamer achter haar was vol mensen. Tien seconden later was ze bij de deur met zo'n bijzondere uitdrukking op haar gezicht dat Jo-Beth haar bijna niet herkende: er lag een hartelijke glimlach op. Achter haar leek ieder licht in huis aan te zijn: een verblindende waterval van licht scheen op de stoep. 'Verrassing,' zei Lois.

'Ja, ik wilde alleen maar even langskomen. Maar je hebt. . . bezoek.' 

'Zoiets,' antwoordde Lois. 'Het is een beetje moeilijk op het ogen­blik.' 

Ze wierp even een blik achter zich in het huis. Het leek of ze een soort gekostumeerd bal gaf. Een man in vol cowboy-ornaat met glanzende sporen liep de trap op en passeerde een ander in militair uniform. Er liep een vrouw in het zwart door de gang, arm in arm met een chirurg die een masker voor zijn gezicht had. Dat Lois iets dergelijks had voorbereid zonder er iets tegen Jo-Beth over te zeggen was op zich al vreemd genoeg; de hemel wist dat ze voldoende vrije tijd hadden in de winkel om samen te kunnen praten. Maar het feit dat ze zo'n feest gaf - die bezadigde, betrouwbare Lois - was nog het vreemdst van alles.

ik geloof niet dat het iets uitmaakt,' zei Lois. 'Je bent tenslotte een vriendin van me. Je maakt er ook deel van uit.' Deel van wat, vroeg Jo-Beth zich af, maar ze had geen tijd om die vraag te stellen want ze werd door Lois naar binnen getrokken. Ze pakte haar op een bezitterige manier bij de arm en de deur werd hard achter haar in het slot gegooid.

is het niet geweldig?' zei Lois. Ze glom nu van genoegen. 'Heb jij al

mensen bij je gehad?'

'Mensen?'

'De Bezoekers.'

Jo-Beth knikte en dat was voldoende voor Lois om ergens anders over verder te gaan. 'De mensen van hiernaast, de Kritzlers, hebben Bezoekers van Masquerade gehad, je weet wel, die serie over de zusters.' 'Van de tv?'

'Natuurlijk. En mijn Mel. . . nou ja, je weet hoe dol hij op oude westerns is. . .'

Niets van dit alles was erg duidelijk, maar Jo-Beth liet Lois verder babbelen uit angst dat ze een vraag zou stellen waaruit zou blijken dat ze geen ingewijde was en ze geen verdere ontboezemingen te ho­ren zou krijgen.

'Maar ik heb nog het meeste geluk,' ging Lois verder. 'Allemachtig, wat een geluk. Alle mensen van Day by Day zijn langsgekomen. De hele familie. Alan, Virginia, Benny, Jayne. Ze hebben zelfs Morgan meegenomen. Stel je eens voor.' 'Waar zijn ze vandaan gekomen, Lois?'

'Ze stonden opeens in mijn keuken,' was het antwoord. 'En ze heb­ben me natuurlijk alles over het gezin verteld. . .' Alleen de winkel was Lois net zo dierbaar als Day by Day, het ver­haal van het lievelingsgezin van Amerika. Ze ging er regelmatig voor zitten om Jo-Beth de laatste aflevering tot in details te vertellen, alsof het deel uitmaakte van haar eigen leven. En nu leek het erop dat de hersenschim haar helemaal in zijn greep had. Ze had het over de Pat- tersons alsof ze inderdaad gasten in haar huis waren. 'Ze zijn net zo aardig als ik altijd heb gedacht,' zei ze, 'hoewel ik nooit had gedacht dat ze zouden omgaan met de mensen van Mas­querade. Weet je, omdat de Pattersons zo gewóón zijn en dat waar­deer ik zo in hen. Ze zijn zo. . 'Lois. Schei uit.' 'Wat is er?' zei ze. 'Vertel jij mij dat maar.'

'Er is niets. Alles is geweldig. De Bezoekers zijn hier en ik ben nog nooit zo gelukkig geweest.'

Ze glimlachte tegen een man in een lichtblauw jasje die haar toe­zwaaide.

'Dat is Todd van The Last Laugh. . .' zei ze.

De satire van de vorige avond was net zo min de smaak van Jo-Beth als Day by Day, maar de man had iets bekends. Net zoals dat meisje dat hij kaarttrucjes liet zien en de man die hem duidelijk om haar aandacht beconcurreerde. En die zelfs op deze afstand met gemak voor de gastheer van mamma's lievelingsquiz, Hideaway, kon door­gaan.

'Wat is hier aan de hand?' vroeg Jo-Beth. is dit een feest van wie het meest op wie lijkt of zo?'

De glimlach die voortdurend op Lois' gezicht had gelegen sinds ze Jo- Beth had begroet scheen nu een beetje te vervagen. 'Je gelooft me niet,' zei ze. 'Geloven?'

'Van de Pattersons.' 'Nee. Natuurlijk niet.'

'Maar ze zijn wel gekomen, Jo-Beth,' zei ze plotseling heel serieus, ik denk dat ik ze altijd graag heb willen ontmoeten en ze zijn gekomen. Je zult het zien,' zei ze. 'En maak je niet druk, er komt heus wel ie­mand naar je toe als je het maar graag genoeg wilt. Het gebeurt over­al in de stad. Niet alleen tv-mensen. Mensen van reclameborden en tijdschriften. Mooie mensen, geweldige mensen. Je hoeft niet bang te zijn. Ze horen bij ons.' Ze kwam wat dichterbij, ik begreep het tot gisteravond zelf ook niet. En ze hebben ons net zo hard nodig als wij hen. Misschien nog wel meer. Dus ze doen ons heus geen kwaad Ze duwde de deur open waarachter veel gelach vandaan kwam. Jo- Beth liep achter Lois aan. De lichten die haar in de gang in het begin hadden verblind, waren hier nog helderder, hoewel de bron ervan niet zichtbaar was. Het leek wel of de mensen die zich al in de kamer bevonden, verlicht waren. Hun haren glansden en hun ogen en tan­den eveneens. Mel stond bij de schoorsteenmantel. Stevig, kaal en trots, overzag hij de kamer met bekende gezichten. Lois had geen woord te veel gezegd; de sterren waren inderdaad naar Palomo Grove gekomen. De familie Patterson - Alan en Virginia, Benny en Jayne en zelfs die bastaard van hen, Morgan - hielden midden in de kamer hof met verschillende andere bekende gezichten uit de serie: mevrouw Kline van de buren, de pest van Virginia's le­ven, en de Haywards van de winkel op de hoek die eveneens aanwe­zig waren. Alan Patterson stond gezellig met Hester D'Arcy te praten, de verguisde heldin uit Masquerade. Haar oversekste zuster die de halve familie had vergiftigd om aan onschatbare rijkdom te kunnen komen stond in de hoek van de kamer met een man te flirten die be­kend was van een reclame voor onderbroekjes. Hij was dan ook ge­komen zoals hij het meest bekend was: bijna naakt. 'Hallo allemaal!' zei Lois en verhief haar stem boven het geroeze­moes. ik wil jullie even aan een vriendin van me voorstellen. Een van mijn allerbeste vriendinnen. . .'

De bekende gezichten draaiden zich om en keken Jo-Beth aan als de omslagen van een stuk of tien tv-gidsen. Ze wilde uit deze waanzin weg voor zij er ook door besmet zou worden, maar Lois hield haar stevig bij de hand. Bovendien was dit een deel van de alles overheer­sende waanzin en als ze het wilde begrijpen, moest ze het nu volhou­den.

. .dit is Jo-Beth McGuire,' zei Lois. Iedereen glimlachte, zelfs de cowboy.

'Je ziet eruit of je wel een borrel kunt gebruiken,' zei Mel nadat Lois Jo-Beth de hele kamer had doorgeleid, ik hou niet van alcohol, meneer Knapp.'

'Dat wil nog niet zeggen dat je er niet kunt uitzien, alsof je het nodig zou kunnen hebben,' was het antwoord, 'Ik geloof dat we onze ma­nieren na vanavond moeten veranderen, dacht je niet? Of misschien na gisteravond.' Hij keek even naar Lois die schaterend lachte, ik heb haar nog nooit zo gelukkig gezien,' zei hij. 'En dat maakt mij ook gelukkig.'

'Maar weet u waar al deze mensen vandaan komen?' vroeg Jo-Beth. Mel haalde zijn schouders op. 'Geen idee. Ga je even mee? Ik heb wel een borrel nodig, ook al wil jij die niet. Lois heeft zichzelf die kleine, plezierige dingen in het leven altijd ontzegd. Ik zei altijd: God kijkt niet. En als Hij wel kijkt, kan het Hem niets schelen.' Ze baanden zich een weg door de gasten in de gang. Er stonden daar heel wat mensen die de drukte in de zitkamer trachtten te ontlopen en er waren verschillende mensen van de kerk bij: Maeline Mallett, Al Grigsby, Ruby Sheppherd. Ze glimlachten tegen Jo-Beth zonder enig teken op hun gezicht dat ze deze bijeenkomst ongepast vonden. Hadden ze misschien hun eigen Bezoekers meegebracht? 'Bent u gisteravond naar het winkelcentrum geweest?' vroeg Jo-Beth aan Mel terwijl ze toekeek hoe hij sinaasappelsap voor haar in­schonk.

'Ja.'

'En Maeline? En Lois? En de Kritzlers?'

'Ik geloof van wel. Ik ben vergeten wie er allemaal precies waren, maar ja, ik geloof dat de meesten. . . weet je zeker dat je niet iets in je sap wilt hebben?'

'Misschien toch wel,' zei ze aarzelend en probeerde in gedachten de stukjes in elkaar te laten passen.

'Goed zo,' zei Mel. 'De Heer kijkt toch niet en als Hij al kijkt. . .'

'. . .kan het Hem niets schelen.'

Ze nam het drankje aan.

'Goed zo. Het kan Hem niets schelen.'

Ze nam een slokje en toen een grotere slok.

'Wat zit erin?' vroeg ze.

'Wodka.'

is de wereld gek aan het worden, meneer Knapp?'

'Ik geloof van wel,' was het antwoord. 'En ik moet zeggen dat ik dat

wel aardig vind.'

Howie werd even na tien uur wakker, niet omdat hij uitgerust was, maar omdat hij zich in zijn slaap had omgedraaid en op zijn gewonde hand was gaan liggen. En de pijn bracht hem meteen weer bij zijn po­sitieven. Hij kwam overeind en bestudeerde zijn kloppende knokkels in het maanlicht. De korstjes waren weer opengegaan. Hij kleedde zich aan en ging naar de badkamer om het bloed af te wassen en ver­band te zoeken. De moeder van Jo-Beth vond iets en verbond hem netjes waarbij ze hem tegelijkertijd de informatie verschafte dat Jo- Beth naar het huis van Lois Knapp was gegaan. 'Ze is laat,' zei mamma. 'Het is nog geen half elf.' 'Dat is best wel laat.' 'Wil je dat ik haar ga zoeken?'

'Zou je dat willen doen? Je kunt de auto van Tommy-Ray nemen.'

'Is het ver weg?'

'Nee.'

'Dan loop ik wel.' 

De warme avondlucht en het ontbreken van de horde achter hem aan deed hem aan zijn eerste avond hier in Palomo Grove denken toen hij Jo-Beth in Butrick's Steak House had gezien, haar had aangespro­ken en binnen een paar tellen verliefd was geworden. De rampen die zich sindsdien in de stad hadden voorgedaan waren een direct gevolg van die ontmoeting geweest. Maar ook al waren zijn gevoelens voor Jo-Beth nog zo belangrijk, hij kon niet geloven dat ze zulke grote ge­volgen met zich meebrachten. Was het mogelijk dat achter de vijand­schap tussen de Jaff en Fletcher - achter de Kern en het gevecht om dat bezit - een nog groter komplot lag? Dit soort onvoorspelbare factoren hadden hem altijd geïntrigeerd, het was net zoiets als je de oneindigheid voorstellen of hoe het zou voelen om de zon aan te ra­ken. Het plezier lag niet in de oplossing, maar in de verbeelding die nodig was om een dergelijke vraag te lijf te gaan. Het verschil lag in dit geval in zijn plaats in het probleem. Zonnen en oneindigheden in­trigeerden grotere geesten dan de zijne. Maar wat hij voor Jo-Beth voelde, intrigeerde alleen hemzelf. En als - zoals een of ander ver­borgen instinct in hem (de echo van Fletcher misschien?) veron­derstelde - het feit van hun ontmoeting een klein maar levensbelang­rijk onderdeel van een of ander indrukwekkend verhaal was, kon hij het denken niet aan grotere geesten overlaten. De verantwoordelijk­heid kwam, gedeeltelijk althans, op zijn schouders terecht. Hij wenste dat dit niet het geval was. Hoezeer verlangde hij ernaar om met Jo-Beth om te gaan zoals andere jongens met hun meisjes. Om plannen voor de toekomst te maken zonder het gewicht van een nau­welijks te begrijpen verleden dat op hen rustte. Maar dat kon niet, net zomin als iets dat geschreven was ongeschreven kon worden ge­maakt, of iets dat gewenst was, ongewenst.

Als hij nog meer overtuigende bewijzen daarvan wilde hebben, dan kon hij zich niets beters wensen dan de scène die op hem wachtte ach­ter de deur van het huis van Lois Knapp.

'Er is hier iemand voor jou, Jo-Beth.'

Ze draaide zich om en zag Howie met dezelfde uitdrukking die meer

dan twee uur geleden op haar gezicht gelegen moest hebben toen zij

was binnengekomen.

'Howie,' zei ze.

'Wat is hier aan de hand?'

'Een feest.'

'Ja, dat zie ik. Maar al die toneelspelers. Waar zijn die vandaan geko­men? Die wonen toch niet allemaal in Palomo Grove?' 'Het zijn geen toneelspelers,' zei ze. 'Het zijn mensen van de tv. En ook van een paar films. Niet zoveel, maar. . .' 'Wacht, wacht even.'

Hij kwam wat dichter bij haar staan. 'Zijn het allemaal vrienden van Lois?'

'Ja zeker,' zei ze. 

'Het gaat maar door in deze stad, hè? Net wanneer je denkt dat je

het een beetje kunt volgen. . .'

'Maar het zijn geen toneelspelers, Howie.'

'Je zei daarnet dat ze dat wel waren.'

'Nee, ik zei dat het mensen van de tv waren. Zie je de Pattersons daar? Ze hebben zelfs hun hond bij zich.'

'Morgan,' zei Howie. 'Mijn moeder keek graag naar die show.' De hond, een lieve bastaard die stamde uit een lange lijn van lieve bastaards, hoorde zijn naam en rende op hen af, gevolgd door Benny, de jongste van de kinderen Patterson. 'Hallo,' zei het kind. ik ben Benny.' ik heet Howie. Dit is. . .'

'Jo-Beth. Ja, we hebben elkaar al ontmoet. Kom je buiten ballen, Ho­wie? Ik verveel me.' 'Het is al donker.'

'Nee hoor,' zei Benny. Hij wees Howie in de richting van de deuren van de patio. Die stonden open. De nacht daarachter was, zoals Ben­ny al had gezegd, verre van donker. Het leek net of de vreemde schit­tering die zich door het hele huis een weg had gebaand en waar hij nog niet met Jo-Beth over had kunnen spreken, ook naar buiten de tuin in was gesijpeld. 'Zie je wel?' zei Benny, ik zie het.' 'Kom je nou?' 'Zo meteen.' 'Beloof je het?'

'Ik beloof het. Trouwens, hoe is je echte naam eigenlijk?' Het kind keek hem verward aan. 'Benny,' zei hij. 'Zo heb ik altijd ge­heten.' Hij verdween met zijn hond de heldere avond in. Voor Howie de talloze vragen die in hem opkwamen op en rijtje kon zetten, voelde hij een vriendschappelijk klopje op zijn rug en een die­pe stem vroeg: 'Wil je iets drinken?'

Howie tilde zijn verbonden hand op om zich te verontschuldigen voor het feit dat hij geen hand gaf.

'Het is toch fijn dat je er bent. Jo-Beth heeft me al over je verteld. O ja, ik heet Mel. De man van Lois. Jij hebt Lois al eerder ontmoet, be­greep ik?' 'Ja, dat klopt.'

'Ik weet niet waar ze nu is. Ik denk dat ze bezig is met een van die cowboys.' Hij tilde zijn glas op. 'Alles wat ik daarop kan zeggen, is: hij liever dan ik.' Hij trok een gezicht net alsof hij zich schaamde. 'Wat zeg ik nou toch? Ik zou de rotzak de straat op moeten gooien.

Met een geweer achter hem aan moeten gaan, hè?' Hij grinnikte. 'Dat is het nieuwe Westen van vandaag, nietwaar? Het kan me geen moer schelen. Wil je nog een wodka, Jo-Beth? Wil jij iets drinken, Howie?' 'Ach ja.'

'Grappig, hè?' zei Mel. 'Pas als die verrekte dromen verschijnen, besef je wie je bent. Ik. . . ik ben een lafaard. En ik hou niet van haar.' Hij draaide zich om. ik heb nooit van haar gehouden,' zei hij terwijl hij wegwankelde. 'Teef. Snertteef.'

Howie zag hoe hij door de menigte werd opgeslokt, toen keek hij weer naar Jo-Beth. Heel langzaam zei hij: 'Ik heb geen flauw idee van wat er hier gebeurt. Jij?' 'Jawel.'

'Vertel het me eens. Zonder moeilijke woorden.'

'Dit is vanwege gisteravond. Wat je vader heeft gedaan.'

'Het vuur?'

'Of wat daaruit kwam. Al deze mensen. . .' Ze glimlachte terwijl ze naar de menigte keek. '. . .Lois, Mel, Ruby daar. . . zijn gisteravond allemaal in het winkelcentrum geweest. En wat er van je vader afkwam . . .'

'Praat wat zachter, wil je? Ze staren al naar ons.'

'Zo hard praat ik niet, Howie,' zei ze. 'Doe niet zo schizofreen.'

ik zeg dat ze naar ons staren.'

Hij voelde de blikken in zich branden, gezichten die hij alleen maar van glanzende tijdschriften kende of van het televisiescherm en die hem op een vreemde, bijna bezorgde manier aanstaarden. 'Laat ze maar kijken,' zei ze. 'Ze zullen je geen kwaad doen.' 'Hoe weet je dat?'

'Ik ben hier al de hele avond. Het is net als een gewoon feest. . .' 'Je praat niet zo duidelijk meer.'

'Waarom zou ik af en toe niet ook eens een beetje plezier mogen heb­ben?'

'Ik zeg niet dat het niet mag. Ik zeg alleen dat je nu niet in staat bent

om uit te maken wie gevaarlijk is en wie niet.'

'Wat probeer je nu eigenlijk te zeggen, Howie?' vroeg ze. 'Wil je al

die mensen voor jezelf houden?'

'Nee. Nee, natuurlijk niet.'

'Ik wil geen deel van de Jaff uitmaken. . .'

'Jo-Beth

'Al is hij dan misschien mijn vader, dat betekent nog niet dat ik dat leuk vind.'

Het was doodstil geworden nadat het woord de Jaff gevallen was. Nu keek iedereen in de kamer - cowboys, sterren uit dramatische series, mensen uit komische tv series, schoonheden en alles wat eromheen hing - in hun richting.

'O verdorie,' zei Howie zachtjes. 'Dat had je niet moeten zeggen.' Hij keek naar de gezichten om hem heen. 'Dat was een fout. Ze meende het niet. Ze is niet. . . ze hoort niet. . . wat ik bedoel, is dat wij bij elkaar horen. Zij en ik. We horen bij elkaar, begrijpen jullie? Mijn vader was Fletcher en de hare. . . de hare niet.' Het leek wel of hij zich op drijfzand bevond. Hoe harder hij worstelde, hoe dieper hij zonk.

De eerste die wat zei, was een van de cowboys met ijskoude blauwe ogen zoals de pers dat zou noemen. 'Jij bent de zoon van Fletcher?'

'Ja.'

'Dan weet jij dus wat we moeten doen.'

Plotseling begreep Howie al die starende ogen die op hem waren ge­richt sinds hij was binnengekomen. Deze wezens - hallucinogenen had Fletcher hen genoemd - kénden hem of dachten dat ze hem ken­den. Nu had hij zichzelf geïdentificeerd en de nood in hun gezichten had niet duidelijker kunnen zijn.

'Vertel ons wat we moeten doen,' zei een van de vrouwen. 'Wij zijn hier voor Fletcher,' zei een ander. 'Fletcher is weg,' zei Howie.

'Dan zijn we er voor jou, Jij bent zijn zoon. Wat moeten we doen?' 'Wil je dat we het kind van de Jaff vernietigen?' zei de cowboy en keek met zijn kille blauwe ogen naar Jo-Beth. 'Jezus Christus, nee!'

Hij greep naar de arm van Jo-Beth, maar ze had zich al van hem te­ruggetrokken en liep langzaam naar de deur. 'Kom terug,' zei hij. 'Ze zullen je niets doen.'

De blik op haar gezicht liet blijken dat ze dit niet erg geloofwaardig vond in een dergelijk gezelschap.

'Jo-Beth. . .' zei hij, '. . . ik zorg dat ze jou geen kwaad doen.' Hij liep naar haar toe, maar de wezens van zijn vader waren niet van plan hun enige hoop op leiding te laten gaan. Voor hij haar had be­reikt, voelde hij een hand die zijn overhemd beetpakte en toen nog een en nog een, tot hij omringd was door smekende, aanbiddende ge­zichten.

'Ik kan jullie niet helpen!' schreeuwde hij. 'haat me met rust!' Hij zag vanuit zijn ooghoeken Jo-Beth angstig door de deur wegglip­pen. Hij riep haar achterna, maar de herrie van het gesmeek om hem heen was nu zo groot geworden dat er geen woord van te horen was. Hij begon harder door de menigte te duwen. Ook al waren het maar dromen, ze waren stevig genoeg, en warm en bang zoals bleek. Ze hadden een leider nodig en ze hadden hem uitgekozen. Het was geen rol die hij zou accepteren, vooral niet als het hem van Jo-Beth zou scheiden.

'Laat me erdoor, verdomme!' beval hij en klauwde zich een weg door de lichtgevende, glanzende gezichten. Het werd niet minder, maar nam toe naarmate zijn weerstand groeide. Alleen door onder ieder­een door te duiken en zich een weg tussen de benen van zijn bewon­deraars te banen, kon hij wegkomen. Ze volgden hem de gang in. De voordeur stond open. Hij nam een aanloop als een ster die door zijn fans wordt overspoeld en verdween in de nacht voor ze hem hadden ingehaald. Een of ander instinct weerhield hen ervan achter hem aan te gaan de open lucht in. Hoewel een paar, met Benny en zijn hond Morgan voorop, hem toch volgden. De schreeuw van de jongen - 'Kom terug, kom gauw naar ons terug!' - achtervolgde hem als een dreiging door de straat.