2
Plotseling vielen de muren. Net als bij een dam brak er eerst een klein stukje af en daarna brak alles door de vloed van erachter. Ze had verwacht dat de wereld die ze had verlaten op haar zou liggen wachten toen de muren begonnen in te storten. Maar ze had het verkeerd. Er was geen spoor van de missiepost of van Raul te bekennen. In plaats daarvan lag er een woestijn voor haar, verlicht door een zon die nog op volle sterkte moest komen en waar een stevige wind doorheen blies die haar oppakte op het ogenblik dat de muren wegvielen en haar over de grond droegen. Haar snelheid was angstwekkend hoog, maar ze kon niet langzamer gaan of zelfs maar van richting veranderen omdat ze geen ledematen of lichaam had. Ze werd hierheen gedacht, puur in een pure plek.
Toen zag ze een plek voor zich die daarmee in tegenspraak was. Aan de horizon was een teken van menselijke aanwezigheid: een stad te midden van de verlatenheid. Haar snelheid nam niet af toen ze dichterbij kwam. Dit was blijkbaar niet haar bestemming, als ze er tenminste een had. Het drong tot haar door dat ze misschien steeds maar verder zou kunnen reizen. Dat deze staat van zijn er eenvoudig een van beweging was, een reis zonder doel of eindpunt. Ze had voldoende tijd, toen ze door de hoofdstraat gleed, om te zien dat hoewel de stad stevig was gebouwd met aan beide kanten winkels en huizen, het een stad zonder karakter was. Dat ze onbevolkt en ongespecificeerd was. Er stond niets op de winkels of bij de kruispunten en er was taal noch teken van menselijke aanwezigheid. Toen ze deze bijzonderheid waarnam, was ze alweer aan de andere kant van de stad en spoedde ze zich over de door de zon geblakerde grond. Het beeld van de stad, hoe kort dat ook was geweest, had echter haar idee bevestigd dat ze hier helemaal alleen was. Haar reis zou niet alleen eindeloos zijn, maar ook zonder enig gezelschap. Dit was de hel, bedacht ze, of iets dat daar in ieder geval op leek.
Ze begon zich af te vragen hoelang het zou duren voor haar geest zich in krankzinnigheid zou terugtrekken. Een dag? Een week? Waren er eigenlijk wel van dat soort onderscheidingen hier? Ging de zon hier wel onder en kwam ze dan ook weer op? Ze probeerde naar de hemel te kijken, maar de zon stond achter haar en aangezien ze geen lichaam had, wierp ze geen schaduw op de grond waaraan ze had kunnen zien waar de zon stond en was ze ook niet in staat zich om te draaien en te kijken.
Er was echter nog iets anders te zien, iets dat nog vreemder was dan de stad: een enkele stalen toren of hoogspanningsmast midden in de woestijn met draden die hem vasthielden, alsof hij anders ieder ogenblik weg kon drijven. Ook nu was ze er binnen een paar seconden voorbij. En weer droeg het niet toe bij om haar een prettig gevoel te geven. Maar toen ze daar eenmaal voorbij was, kwam er een nieuwe sensatie over haar, namelijk dat zij en de wolken en het zand onder haar allemaal ergens voor vluchtten. Had er soms een of ander wezen in die verlaten stad zitten loeren, net buiten haar gezichtsveld, en kwam dat nu, opgewekt door haar menselijke aanwezigheid, achter haar aan? Ze kon zich niet omdraaien, ze kon niets horen, ze kon zelfs de voetstappen op de grond niet horen als het haar achterna- kwam. Maar het zou komen. Als het nu niet was, dan later wel. Het was onontkoombaar en meedogenloos. En het ogenblik dat ze het zou zien, zou haar laatste zijn.
Toen kwam de redding! Op een nog redelijke afstand bij haar vandaan maar snel groeiend terwijl ze dichterbij kwam, stond een stenen hutje met witgeverfde muren. Haar verschrikkelijke snelheid nam af. De rit had blijkbaar toch een doel gehad: deze hut. Ze keek strak naar het plekje, naar tekenen van leven, maar haar pe rifere visie merkte toch een beweging rechts van de hut op. Hoewel ze langzamer ging, had ze toch nog een behoorlijke snelheid en haar onvermogen om goed te kunnen rondkijken weerhield haar ervan meer dan een glimp van de figuur op te vangen. Maar het was een menselijke. Vrouwelijk, gekleed in vodden, zoveel had ze wel kunnen zien. Zelfs als de hut net zo leeg zou blijken te zijn als de stad, dan had ze toch de troost - hoe schraal ook - dat er nog een ziel in deze leegte ronddoolde. Ze keek nog eens of ze de vrouw zag, maar ze was gekomen en weer verdwenen. En er waren dringender zaken zoals het feit dat ze bijna bij het hutje was of erbovenop en dat haar vaart nog steeds voldoende was om zowel dit onderkomen als haarzelf bij een botsing te vernietigen. Ze maakte zichzelf klaar en bedacht dat de dood misschien nog wel te prefereren was boven de eindeloze reis waar ze zo bang voor was geweest.
En toen stond ze stil, voor de deur. Van zo'n tweehonderdvijftig kilometer per uur tot nul binnen een halve tel.
De deur was dicht, maar ze voelde iets over haar schouder (ook al had ze geen lichaam, het was onmogelijk om niet te denken in termen van over en achter) dat binnen haar gezichtsveld kwam. Het was kronkelig, zo dik als haar pols en zo donker dat het zelfs in helder zonlicht moeilijk was uit te maken waar het nu van gemaakt was. Er was ook weinig patroon in te ontdekken: geen hoofd, geen ogen, geen mond, geen vingers. Maar wel kracht. Genoeg om de deur open te duwen. Toen trok het zich terug en liet haar besluiteloos achter, niet wetend of ze nu het hele beest had gezien of alleen maar een van zijn ledematen.
De hut was niet zo groot, ze kon hem met één blik overzien. De muren waren van kale stenen en de kale aarde was de grond. Er stond geen bed en geen meubilair. Er brandde alleen een vuurtje in het midden van de hut en de rook vond een uitweg door een gat midden in het dak in plaats van te blijven hangen en de lucht tussen haar en het enige levende wezen in de hut te bederven.
Hij leek minstens zo oud als de stenen van dit onderkomen, hij was naakt en smerig en zijn perkamentachtige huid stond strak gespannen over zijn dunne botten die haar aan een vogel deden denken. Hij had zijn baard op een paar plekken afgeschoren terwijl op andere plekken plukjes grijze haren waren achtergebleven. Ze stond versteld dat hij in staat was om zoiets te doen. De uitdrukking op zijn gezicht wees
in de richting van een vergevorderd geval van catatonische schizofrenie.
Maar zodra ze binnenkwam keek hij haar aan en zag haar, ondanks het feit dat ze geen substantie was. Hij schraapte zijn keel en spuwde het slijm in het vuur. 'Doe de deur dicht,' zei hij.
'Kun je me dan zien?' antwoordde ze. 'En horen?'
'Natuurlijk,' antwoordde hij. 'Doe de deur nou dicht.'
'Hoe moet ik dat doen?' wilde ze weten. 'Ik heb. . . geen handen.
Niets.'
'Dat kun je wel,' antwoordde hij. 'Stel je jezelf maar voor.' 'Hè?'
'O, godsamme, is het nou zo moeilijk? Je hebt vaak genoeg naar jezelf gekeken. Stel je daar een beeld van voor. Maak jezelf echt. Vooruit. Doe het voor mij.' Zijn toon was beurtelings dwingend en vleiend. 'Je moet de deur dichtdoen. . .'
'Ik probeer het.'
'Niet hard genoeg,' kwam het antwoord.
Ze wachtte even voor ze de volgende vraag durfde te stellen.
'Ik ben dood, hè?' vroeg ze.
'Dood? Nee.'
'Nee?'
'De Nuntius heeft je behouden. Je leeft helemaal hoor, maar je lichaam is nog bij de missiepost. Ik wil het hier hebben. We moeten zaken doen.'
Het goede nieuws dat ze nog leefde, hoewel gescheiden van lichaam en geest, gaf haar moed. Ze dacht heel intensief aan haar lichaam dat ze bijna kwijt was geweest, het lichaam waarin ze tweeëndertig jaar had geleefd. Het was absoluut niet volmaakt, maar het was helemaal van haar. Geen siliconen, alles was echt. Ze was tevreden over haar handen en haar slanke polsen, haar loenzende borsten waarvan de linkertepel twee keer zo groot was als de rechter, haar kut en haar billen. Maar ze was het meest te spreken over haar gezicht met zijn grillen en de lachrimpeltjes.
Nu kwam het eropaan dat ze het zich voorstelde. Om het wezenlijke voor de geest te halen en het zo hierheen te brengen waar haar geest was. Ze dacht dat de oude man haar zou helpen. Zijn ogen waren nog steeds op de deur gericht hoewel ze een naar binnen gerichte uitdrukking vertoonden. De pezen in zijn hals stonden zo gespannen als de snaren van een harp en zijn mond, die geen lippen leek te hebben, trilde.
Zijn energie hielp. Ze voelde het lichte gevoel verdwijnen en zich steviger worden, net als een soep die dikker werd door de hitte van haar verbeelding. Er was een momentje van twijfel toen ze bijna spijt kreeg het gemak te verliezen van alleen maar geest te zijn, maar toen herinnerde ze zich haar glimlachende gezicht als ze 's ochtends onder de douche vandaan stapte. Het was een prettig gevoel om weer in dat lichaam terug te komen en het te leren waarderen om wat het was. Het pure plezier van een stevige boer of nog beter een stevige wind, het soort waar Butch zichzelf voor berispte. Haar tong te leren de verschillende soorten wodka's uit elkaar te houden, haar ogen Matis- se te laten waarderen. Er viel meer te winnen dan te verliezen door haar lichaam weer naar haar geest te brengen. 'Bijna,' hoorde ze hem zeggen. 'Ik voel het.'
'Nog even. Roep het op.'
Ze keek naar beneden en besefte dat ze weer in staat was om dat te doen. Daar op de drempel waren haar naakte voeten. En vervolgens kwam de rest van haar lichaam ook stevig voor haar ogen tot stand. Ze was spiernaakt.
'Nou. . .' zei de man bij het vuur. 'Doe de deur dicht.' Ze draaide zich om en deed het; haar naaktheid bracht haar niet in het minst in verlegenheid, vooral niet na de moeite die ze had gehad om haar lichaam hier te brengen. Ze zat drie keer in de week op gymnastiekles. Ze wist dat ze een platte buik en stevige billen had. Bovendien was haar gastheer volkomen ongeïnteresseerd, zowel in zijn eigen naaktheid als, zoals bleek uit de vluchtige blik die hij haar waardig keurde, in de hare. Als er al enige wellust in die ogen was geweest, dan was die jaren geleden al uitgeblust. 'Mooi,' zei hij. ik heet Kissoon. Jij bent Tesla. Ga zitten. Praat met me.'
ik heb veel vragen,' zei ze tegen hem. ik zou verbaasd zijn als je die niet had.' 'Mag ik vragen stellen?' 'Vraag maar. Maar ga eerst zitten.'
Ze ging op haar hurken bij het vuur tegenover hem zitten. De grond was warm en de lucht ook. Haar poriën begonnen binnen een halve minuut te zweten. Het was plezierig.
'Ten eerste. . .' zei ze,'. . . hoe ben ik hier terechtgekomen? En waar ben ik?'
'Je bent in New Mexico,' antwoordde Kissoon. 'En hoe? Tja, dat is moeilijker, maar het komt op het volgende neer: ik heb jou een tijd gadegeslagen - jou en nog een paar anderen - en ik heb gewacht op een kans om iemand hierheen te halen. Jouw bijna-dood zijn en de Nuntius hielpen je weerstand tegen de reis te verbrokkelen. Je had inderdaad niet veel keus.'
'Wat weet je van wat er allemaal in Palomo Grove is gebeurd?' vroeg ze hem.
Hij maakte wat droge geluiden met zijn mond, alsof hij probeerde speeksel te verzamelen. Toen hij tenslotte antwoord gaf, was dat op een vermoeide toon.
'Ach Heer in de Hemel, te veel,' zei hij, 'ik weet te veel.' 'De Kunst, de Kern. . . dat allemaal?'
'Ja,' zei hij op dezelfde moedeloze toon. 'Dat allemaal. Ik ben ermee begonnen, stommeling die ik was. Het wezen dat jij als de Jaff kent, heeft ook eens hier gezeten zoals jij daar nu zit. Toen was hij nog maar een gewone man. Randolph Jaffe, op zijn manier best indrukwekkend - dat moest hij trouwens ook wel zijn om hier te kunnen komen - maar toch alleen maar een man.'
'Kwam hij net als ik?' vroeg ze. 'Ik bedoel, was hij ook bijna dood?' 'Nee. Hij was alleen maar verzotter op de Kunst dan de meesten die ernaar op zoek waren. Hij liet zich niet afleiden door verwarrende voorstellingen van zaken, evenmin als door alle andere trucjes die de meeste mensen van het spoor brachten. Hij bleef zoeken tot hij mij had gevonden.'
Kissoon tuurde scherp naar Tesla, alsof hij zijn blik wilde verscherpen en op die manier in haar hoofd wilde komen. 'Wat is er nog meer te vertellen,' zei hij. 'Het is altijd hetzelfde probleem, wat is er nog meer te vertellen.'
'Je klinkt net als Grillo,' merkte ze op. 'Heb je hem ook zitten bespioneren?'
'Een paar keer als hij het pad kruiste,' zei Kissoon. 'Maar hij is niet belangrijk. Jij wel. Jij bent erg belangrijk.' 'Hoe kom je op dat idee?'
'Ten eerste ben je hier. Er is hier niemand geweest sinds Randolph en kijk eens wat dat voor gevolgen heeft gehad. Dit is geen normale plek, Tesla. Ik weet zeker dat je dat al had begrepen. Dit is een Lus - een tijd in de tijd - die ik voor mezelf heb gemaakt.' 'Tussen de tijd?' zei ze. ik begrijp het niet.'
'Waar zal ik beginnen,' zei hij. 'Dat is weer een andere vraag, hè? Ten eerste, wat moet ik vertellen. En dan waar ik moet beginnen. . . Tja. Je weet over de Kunst. En over de Kern. Weet je ook over de School?' Ze schudde haar hoofd.
'Dat is, of was een van de oudste religieuze ordes ter wereld. Een kleine sekte - op een gegeven ogenblik waren er zeventien van ons - die een dogma had, de Kunst, een hemel, de Kern. En het doel was om beide puur te houden. Dit is het teken ervan,' zei hij en pakte iets kleins op van de grond voor hem en gooide het naar haar toe. Eerst dacht ze dat het een kruisbeeld was. Het was een kruis en in het midden was een man die met armen en benen gespreid lag. Maar toen ze het beter bekeek, zag ze dat dit niet het geval was. Op alle vier de armen van het symbool waren andere vormen gegraveerd die afleidingen of ontwikkelingen van de centrale figuur leken te zijn. 'Geloof je me?' vroeg hij. ik geloof je.'
Ze gooide het symbool terug naar zijn kant van het vuur. 'De Kern moet ten koste van alles behouden blijven. Dat heb je vast al van Fletcher begrepen.' 'Dat zei hij, ja. Was hij er een van de School?' Kissoon keek minachtend. 'Nee, dat had hij nooit voor elkaar gekregen. Hij was alleen maar een werknemer. De Jaff heeft hem gehuurd omdat hij hem de nodige scheikunde kon leveren: een afsnijden van de weg naar de Kunst en de Kern.' 'Dat was de Nuntius?'
'Ja.'
'Heeft het gewerkt?'
'Dat zou gekund hebben, als Fletcher er zelf niet door was getroffen.' 'Dus daarom vochten ze,' zei ze.
'Ja,' antwoordde Kissoon. 'Maar dat wist je al. Fletcher zal je dat wel verteld hebben.'
'We hadden niet zo veel tijd. Hij legde maar een beetje uit. Er bleef een heleboel onduidelijk.'
'Hij was niet zo geniaal. Dat hij de Nuntius heeft gevonden, was meer geluk dan wijsheid.' 'Heb je hem gekend?'
ik heb je al gezegd dat er hier niemand meer is geweest sinds Jaffe hier is geweest. Ik ben alleen.'
'Nee, dat ben je niet,' zei Tesla. 'Er was iemand buiten. . .' 'Je bedoelt de Lix? De slang die de deur openmaakte? Dat is gewoon een scheppinkje van mij. Zomaar een figuurtje. Hoewel ik veel plezier heb beleefd aan het kweken. . .'
'Nee. Dat niet,' zei ze. 'Er was een vrouw in de woestijn. Ik heb haar gezien.'
'O ja?' zei Kissoon en er leek een schaduw over zijn gezicht te vallen. 'Een vrouw?' Hij glimlachte een beetje. 'Tja, vergeef me,' zei hij. ik droom af en toe wel eens. En er is een tijd geweest dat ik kon oproepen waar ik naar verlangde door het alleen maar te dromen. Was ze naakt?'
'Dat dacht ik niet.'
'Mooi?'
'Zo dichtbij ben ik niet gekomen.'
'O, jammer. Maar misschien wel beter. Je bent hier nogal kwetsbaar en ik zou niet willen dat je gekwetst werd door een bezitterige maîtresse.' Zijn stem klonk luchtig, bijna kunstmatig terloops. 'Als je haar weer tegenkomt, blijf dan maar op een afstand,' raadde hij haar aan. 'Ga onder geen voorwaarde naar haar toe.' 'Dat zal ik niet doen.'
'Ik hoop dat ze de weg hier naartoe vindt. Niet dat ik nu veel zou kunnen doen. Het karkas. . .' Hij keek naar zijn verlepte lichaam, '. . .heeft betere dagen gekend. Maar ik zou kunnen kijken. Ik kijk graag. Zelfs naar jou, als je het me niet kwalijk neemt.' 'Wat bedoel je met zélfs?' vroeg Tesla.
Kissoon lachte zachtjes en droog. 'Ja, sorry hoor. Ik bedoelde het als een compliment. Door al die jaren in mijn eentje heb ik mijn sociale vaardigheden een beetje verloren.'
'Je zou toch best kunnen teruggaan,' zei ze. 'Je hebt me hiernaar toe
gebracht. Het is toch geen doodlopende weg?'
'Ja en nee,' zei hij.
'Wat bedoel je daarmee?'
'Ik bedoel dat ik weg kan en niet weg kan.'
'Waarom?'
'Ik ben de laatste van de School,' zei hij. 'De laatste levende bewaker van de Kern. De rest is vermoord en alle pogingen om hen te vervangen zijn op niets uitgelopen. Begrijp je nu dat ik een beetje buiten schot blijf? Dat ik op een veilige afstand blijf toekijken? Als ik doodga zonder op de een of andere manier de traditie van de School te herstellen, zal de Kern onbewaakt achterblijven en ik denk dat je er al voldoende van begrijpt om door te hebben hoe rampzalig dat zou zijn. De enige manier waarop ik naar de wereld terug zou kunnen en daar het belangrijke werk beginnen, is in een andere vorm. In een ander. . . lichaam.'
'Wie zijn de moordenaars? Weet je dat?'
Weer dat spoortje van een schaduw.
'Daar heb ik zo mijn gedachten over,' antwoordde hij.
'Maar die zeg je niet.'
'De geschiedenis van de School zit vol aanslagen op haar onkreukbaarheid. Ze heeft allerlei soorten vijanden. Als ik zou beginnen dat uit te leggen, komen we nooit klaar.' is daar iets van opgeschreven?'
'Je bedoelt of je het kunt nakijken? Nee. Maar je kunt tussen de regels van andere verhalen door lezen en dan vind je de School overal. Het is het geheim achter alle andere geheimen. Er zijn complete religies ontstaan en gevoed om de aandacht ervan af te leiden, om spirituele zoekers wèg te leiden van de School, van de Kunst en waar de Kunst toe leidt. Het was niet moeilijk. Mensen zijn gemakkelijk af te leiden als je het op de juiste manier doet. Beloftes van Openbaring, Wederopstanding van het Lichaam, dat soort dingen. . .' 'Wil je zeggen. .'
'Val me niet in de rede,' zei Kissoon. 'Alsjeblieft. Ik begin er net in te komen.' 'Sorry,' zei Tesla.
Het lijkt wel of hij het me staat aan te prijzen, dacht ze, alsof hij me dat vreemde verhaal wil verkópen.
'Nou, zoals ik al zei. . . je kunt de School overal vinden als je weet waar je moet kijken. En sommige mensen weten dat. Er zijn de afgelopen jaren verschillende mensen geweest zoals Jaffe die door de rookgordijnen en afleidingsmanoeuvres heen hebben gekeken en gewoon doorgingen met aanwijzingen op te graven, codes te verbreken en de codes in die codes, tot ze dicht bij de Kunst kwamen. Op zo'n ogenblik moest de School, geval per geval, natuurlijk wel inspringen en handelen als wij dat nodig achtten. Een paar van die zoekers: Gur- dieff, Melville, Emily Dickinson, een interessante doorsnee, hebben we eenvoudig als lid opgenomen in een bijzonder heilig en geheim genootschap van deskundigen, om hen op te leiden en onze plaats in te nemen als de dood ons aantal zou verminderen. Anderen waren volgens ons niet goed genoeg.' 'Wat gebeurde daarmee?'
'Dan gebruikten we onze vakkundigheid om hun geesten te ontdoen van wat ze ontdekt hadden. Dat werd hen natuurlijk vaak fataal. Je kunt een man niet de ene dag zijn speurtocht naar de bedoeling van het zijn afnemen en van hem verwachten dat hij dat nog overleeft ook, vooral niet als hij zo dicht bij het antwoord is gekomen. Ik vermoed dat een van onze afgewezenen het zich heeft herinnerd. . .' 'En toen de School heeft omgebracht.'
'Het lijkt het meest waarschijnlijk. Het moet iemand zijn die van de School en haar werking afweet. En dat brengt me dan weer op Randolph Jaffe.'
'Het kost me moeite om aan hem als aan Randolph te denken,' zei Tesla. 'Het kost zelfs moeite om hem als menselijk te zien.' 'Geloof me, dat is hij toch. Hij is ook een van de grootste vergissingen die ik ooit heb gemaakt. Ik heb hem te veel verteld.' 'Meer dan je mij hebt verteld?' 'De situatie is nu wanhopig,' zei Kissoon. 'Als ik het jou niet vertel en geen hulp van jou krijg, zijn we allemaal verloren. Maar met Jaffe. . . dat was gewoon mijn stommiteit. Ik wilde iemand die mijn eenzaamheid met me deelde en ik koos de verkeerde. Als de anderen nog in leven waren geweest, zouden ze wel tussenbeide zijn gekomen en me ervan hebben weerhouden zo'n enorme blunder te maken. Ze zouden zijn corruptheid wel gezien hebben. Ik zag het niet. Ik was blij dat hij me had gevonden. Ik wilde gezelschap. Wilde dat iemand me hielp de last van de Kunst te dragen. Wat ik ontketende, was een nog zwaardere last. Iemand met de macht om zich toegang tot de Kern te verschaffen zonder ook maar het kleinste beetje geestelijke verfijndheid te bezitten.' 'Hij heeft ook een leger.' 'Dat weet ik.' 'Waar komt dat vandaan?'
'Van dezelfde plek als waar alles begint. De geest.' 'Alles?'
'Je stelt weer vragen.' 'Daar kan ik niets aan doen.'
'Jawel, alles. De wereld en alles daarin, haar schepsels en vernietigingen: goden, luizen en inktvissen. Alles stamt uit de geest.' 'Dat geloof ik niet.'
'Hoe kom je op het idee dat mij dat iets kan schelen?' 'De geest kan niet alles scheppen.'
'Ik heb niet gezegd dat ik het over de ménselijke geest had.' 'O.'
'Als je beter luisterde, zou je niet zoveel hoeven vragen.'
'Maar je wilt toch dat ik het begrijp, anders zou je hier niet zoveel
tijd aan besteden.'
'Tijd tussen de tijd. Maar ja. . . ja, ik wil dat je het begrijpt. Gezien het offer dat je zult moeten brengen is het belangrijk dat je weet waarom.' 'Wat voor offer?'
ik heb je al gezegd, ik kan hier niet in mijn eigen lichaam weg. Ik
zal gevonden en vermoord worden, net als de anderen. . .'
Ze rilde, ondanks de warmte.
ik geloof niet dat ik het helemaal kan volgen.'
'O jawel, dat kun je wel.'
'Je wilt dat ik je er op de een of andere manier uit krijg? Je gedachten
draag?'
'Bijna.'
'Kan ik niet gewoon voor jóu functioneren?' zei ze. 'Jouw vertegenwoordiger zijn? Ik ben daar goed in.' 'Dat geloof ik graag.'
'Vertel me wat ik moet doen, dan doe ik het.'
Kissoon schudde zijn hoofd. 'Er is zoveel dat je niet weet,' zei hij.
'Zoveel dat ik nog niet eens heb geprobeerd voor je te onthullen. Ik
betwijfel of je verbeelding dat wel zou aankunnen.'
'Probeer het maar,' zei ze.
'Weet je het zeker?'
'Ja.'
'Tja, het punt is niet alleen maar gewoon de Jaff. Hij zou de Kern kunnen bezoedelen, maar die overleeft het wel.' 'Wat is het probleem dan?' vroeg Tesla. 'Je komt met al die flauwekul aan over offer. Waarvoor? Als de Kern wel voor zichzelf kan zorgen, waaróm dan?'
'Kun je me niet gewoon vertrouwen?'
Ze keek hem eens goed aan. Het vuur was lager geworden, maar haar ogen waren nu wel aan de amberkleurige glans gewend. Een deel van haar wilde heel graag haar vertrouwen aan iemand schenken. Maar het grootste deel van haar leven als volwassene had ze doorgebracht met te leren hoe gevaarlijk dat was. Mannen, agenten, studiodirecteuren; er hadden er in het verleden zoveel om haar vertrouwen gevraagd en ze had het gegeven en was beetgenomen. Het was te laat om nu te veranderen. Ze was door en door cynisch geworden. Als ze dat niet meer was, zou ze Tesla niet meer zijn en dat wilde ze nu juist wel. En het logische gevolg daarvan was, net zoals de dag op de nacht volgt, dat cynisme ook bij haar hoorde. Dus zei ze: 'Nee, het spijt me. Ik kan je niet vertrouwen. Je hoeft dat niet persoonlijk op te vatten. Ik zou net zo zijn tegen wie hier ook zou zitten. Ik wil de laatste regel ook weten.' 'Wat betekent dat?'
ik wil de waarheid. Of ik geef je niets.' 'Ben je er zo zeker van dat je kunt weigeren?' zei Kissoon. Ze draaide zich half van hem af, keek weer om met op elkaar geperste lippen zoals haar lievelingsheldinnen altijd deden en keek hem beschuldigend aan. 'Dat was een dreigement,' zei ze. 'Zo zou je het kunnen zien,' meende hij. 'Wel verdomme. . .'
Hij haalde zijn schouders op. Zijn passiviteit - de bijna luie manier waarop hij haar bekeek - maakte haar nog nijdiger. ik hoef hier niet te zitten luisteren, weet je dat wel?' 'O nee?'
'Nee! Je houdt iets voor me verborgen.' 'Nou word je echt belachelijk.' 'Dat denk ik niet.'
Ze stond op. Zijn ogen gingen niet met haar gezicht mee, maar bleven ter hoogte van haar liezen hangen. Plotseling voelde ze zich niet meer zo op haar gemak, naakt in zijn aanwezigheid. Ze wilde de kleren hebben die blijkbaar nog op de missiepost lagen, ook al waren ze nog zo oud en vol bloed. Als ze daarnaar toe terug wilde, moest ze maar eens beginnen op weg te gaan. Ze draaide zich om naar de deur.
Achter haar zei Kissoon: 'Wacht Tesla. Wacht alsjeblieft. Ik heb een vergissing gemaakt. Ik geef het toe, ik ben fout geweest. Kom terug, alsjeblieft?'
Hij praatte op een verzoenende toon, maar ze hoorde nu de minder goedaardige ondertoon erin. Hij is nijdig, dacht ze, ondanks al dat geestelijke gedoe is hij pisnijdig. Het was een les in de vaardigheden van een dialoog om het venijn onder het gespin te horen. Ze draaide zich om teneinde de rest te horen, maar ze was er niet langer van overtuigd dat deze man haar de waarheid vertelde. Ze hoefde maar één keer bedreigd te worden om daaraan te twijfelen. 'Ga verder,' zei ze. 'Ga je niet zitten?'
'Inderdaad,' zei ze. Ze moest doen alsof ze niet bang was, hoewel ze dat plotseling wel was. Ze moest haar huid maar als de laatste mode zien. Staan en uitdagend naakt zijn. 'Ik ga niet zitten.' 'Dan zal ik het zo snel mogelijk proberen uit te leggen,' zei hij. Hij had heel handig alle dubbelzinnigheid uit zijn manier van doen geweerd. Hij was nu vriendelijk, bijna nederig.
'Zelfs ik heb niet alle feiten tot mijn beschikking, dat moet je begrijpen,' zei hij. 'Maar ik hoop dat ik voldoende heb om je van het gevaar waar we in verkeren te overtuigen.' 'Wie zijn wij?'
'De inwoners van de Kosmos.' 'Nou dat weer?'
'Heeft Fletcher je dat niet uitgelegd?' 'Nee.'
Hij zuchtte.
'Je moet de Kern zien als een zee,' zei hij. ik denk. . .'
'Aan een kant van die zee is de werkelijkheid die wij kennen. Een continent van zijn, als je dat prefereert, waarvan de grenzen de slaap en de dood zijn.'
'Tot zover kan ik het volgen.'
'Nou. . . stel je voor dat er aan de andere kant van die zee nog een continent is.' 'Nog een realiteit.'
'Ja. Net zo groot en ingewikkeld als het onze. Net zo vol energieën, soorten en smaken. Maar het wordt, net als de Kosmos, gedomineerd door een speciaal soort met vreemde lusten.' 'Dat klinkt niet prettig.' 'Je wilde de waarheid.' ik zeg niet dat ik je geloof.'
'Die andere plek heet de Metakosmos. De soort zijn de Iad Oerobo- ro's. Ze bestaan.'
'En hun lusten?' zei ze zonder ervan overtuigd te zijn dat ze het eigenlijk wel wilde weten.
'Reinheid. Individualiteit. Krankzinnigheid.' 'Lekker.'
'Je had gelijk toen je me ervan beschuldigde dat ik je niet de waarheid vertelde. Ik vertelde je er maar een deel van. De School bewaakte de kusten van de Kern om de Kunst ervan te weerhouden misbruikt te worden door menselijke ambitie, maar ze stond ook op wacht bij de zee. . .'
'Tegen een invasie?'
'Daar waren we bang voor. Dat verwachtten we misschien zelfs wel. Het was niet alleen maar onze schizofrenie. De meest intense dromen over slechtheid zijn die waarin we de geur van de Iad over de Kern waarnemen. De ergste verschrikkingen, de gemeenste voorstellingen die door de menselijke geest zwerven zijn daar echo's van. Tesla, ik kan je meer redenen geven om bang te worden dan wie ook. Ik vertel je dingen die alleen de sterkste geesten aankunnen. 'Is er ook nog goed nieuws?' vroeg Tesla.
'Wie heeft dat ooit beloofd? Wie heeft ooit gezegd dat er goed nieuws zou zijn?'
'Jezus,' zei ze. En Boeddha. En Mohammed.'
'Delen van verhalen die door de School tot culten verheven zijn. Afleidingen.' 'Dat geloof ik niet.' 'Waarom niet? Ben jij christelijk?' 'Nee.'
'Boeddhist? Moslem? Hindoe?' 'Nee. Nee. Nee.'
'Maar je staat er niettemin op om in goed nieuws te geloven,' zei Kissoon. 'Gemakkelijk.'
Ze voelde zich alsof ze heel hard in haar gezicht geslagen was door een leraar die gedurende de hele discussie drie of vier stappen op haar voor had gelegen en haar steeds en heimelijk naar een plek leidde waar ze ondanks zichzelf steeds weer stommiteiten te berde bracht. En stom was het om je hopeloos aan de Hemel vast te klampen, als je ieder geloof dat langskwam belachelijk maakte. Maar het duizelde haar niet omdat Kissoon een punt had behaald. Ze had wel zwaardere debatten gevoerd en weer teruggeslagen. Wat haar misselijk maakte, was dat haar verdediging tegen zoveel andere dingen die hij had gezegd op hetzelfde ogenblik al verloren was. Al was er maar één deel waar van wat hij haar had verteld en de wereld waar ze in leefde - de Kosmos - was in gevaar, welk recht had zij dan om haar leventje belangrijker te vinden dan zijn wanhopige kreet om hulp? Stel dat ze de weg al zou kunnen vinden uit deze tijd tussèn de tijd, dan kon ze nog niet terug naar de wereld zonder zich elk ogenblik af te vragen of ze door hem te verlaten de laatste kans van de Kosmos om te overleven niet op het spel had gezet. Ze moest blijven, zichzelf aan hem overgeven, niet omdat ze hem helemaal geloofde, maar omdat ze het niet kon riskeren het bij het verkeerde eind te hebben. 'Je hoeft niet bang te zijn,' hoorde ze hem zeggen. 'De situatie is niet erger dan ze vijf minuten geleden was toen je nog heel wat te vertellen had. Nu weet je de waarheid.' 'Het is een schrale troost,' zei ze.
'Nee,' antwoordde hij zachtjes. 'Dat begrijp ik wel. En je zult wel begrijpen dat het een hele last was om alleen te dragen en dat mijn rug het zonder hulp gaat begeven.' 'Dat begrijp ik,' zei ze.
Ze deed een stap bij het vuur weg en stond nu tegen de muur van de hut, zowel voor ondersteuning als om de koelte tegen haar rug. Terwijl ze daar stond, staarde ze naar de grond en was zich ervan bewust dat Kissoon was opgestaan. Ze keek niet naar hem, maar ze hoorde hem brommen. En toen kwam de vraag.
ik moet je lichaam bezetten,' zei hij. 'En dat betekent dat jij eruit zult moeten, ben ik bang.'
Het vuur was nu bijna helemaal uit, maar de rook werd dikker. Het daalde op haar hoofd neer en maakte het onmogelijk voor haar om haar hoofd op te tillen en hem aan te kijken, al zou ze het gewild hebben. Ze begon te trillen. Eerst haar vingers en toen volgden haar knieën. Kissoon praatte door terwijl hij dichterbij kwam. Ze hoorde hem zachtjes komen aansloffen.
'Het doet geen pijn,' zei hij. 'Als je even stilstaat en je ogen op de grond gericht houdt. . .'
Er kwam langzaam een gedachte in haar op. Maakte hij de rook op de een of andere manier dikker zodat ze niet naar hem zou kijken? 'Het is zo voorbij. . .'
Hij klinkt net als een anesthesist, dacht ze. Ze trilde heftiger. De rook drukte zwaarder op haar naarmate hij dichter bij haar kwam. Ze was er nu van overtuigd dat hij dit veroorzaakte. Hij wilde niet dat ze naar hem keek. Waarom niet? Kwam hij met messen om haar hersens eruit te wippen, zodat hij achter haar ogen kon glippen? Het was nooit haar sterkste punt geweest om weerstand aan nieuwsgierigheid te bieden. Hoe meer hij haar naderde, hoe meer ze tegen het gewicht van de rook wilde aanduwen en hem wilde aankijken. Maar het was moeilijk. Haar lichaam was zwak, alsof haar bloed af- waswater was geworden. De rook was net een loden hoed; de rand zat te nauw om haar hoofd. Hoe harder ze duwde, hoe zwaarder hij werd.
Hij wil echt niet dat ik kijk, dacht ze en die gedachte vuurde haar aan om het toch te doen. Ze zette zich schrap tegen de muur. Hij stond nu op twee meter afstand van haar. Ze kon hem ruiken; zijn zweet rook oud en bedompt. Duw, zei ze tegen zichzelf, duw! Het is alleen maar rook. Hij laat je denken dat je eronder bezwijkt, maar het is alleen maar rook.
'Ontspan je,' mompelde hij, de anesthesist, weer. In plaats daarvan deed ze een laatste poging om haar hoofd op te tillen. De loden hoed groef zich in haar slapen en haar schedel kraakte onder het gewicht van de kroon. Maar haar hoofd bewoog en trilde onder het gewicht terwijl ze ertegen vocht. Maar toen ze eenmaal was begonnen, werd de beweging gemakkelijker. Ze tilde haar kin een paar centimeter omhoog, toen nog een paar en haar ogen gingen mee, tot ze hem recht aankeek.
Nu hij overeind stond was hij op een plek na overal krom; ieder gewricht en iedere verbinding stond een beetje scheef, de schouder op de nek, de hand aan de arm, de dij aan de heup, een zigzag met een enkele rechte lijn die vanuit zijn liezen strak vooruitstak. Ze staarde er ontzet naar.
'Wat zullen we nou verdomme hebben?' zei ze.
'Daar kan ik niets aan doen,' zei hij. 'Neem me niet kwalijk.'
'O?'
'Toen ik zei dat ik je lichaam wilde, bedoelde ik dat niet op die manier.'
'Waar heb ik dat eerder gehoord?'
'Geloof me,' zei hij. 'Het is gewoon mijn lichaam dat op het jouwe reageert. Automatisch. Voel je maar gevleid.'
Onder andere omstandigheden had ze erom kunnen lachen. Als ze bijvoorbeeld in staat was geweest om naar de deur te lopen en weg te gaan in plaats van verdwaald te zijn tussen de tijd met een beest op de drempel en een woestijn daarachter. Iedere keer dat ze dacht dat ze een beetje kon volgen wat er hier aan de hand was, ging ze weer de mist in. Die man was de ene verrassing na de andere en niet een daarvan was prettig.
Hij strekte zijn hand naar haar uit; zijn pupillen waren verwijd en sloten het wit buiten. Ze dacht aan Raul, hoe er schoonheid in zijn blik sluimerde, ondanks zijn lelijke gezicht. Hier was geen schoonheid, niets dat er zelfs maar op leek. Geen lust, geen woede. Als er al enig gevoel was, dan was dat verduisterd. 'Dit doe ik niet,' zei ze.
'Je moet. Geef je lichaam op. Ik moet het lichaam hebben, anders
wint de Iad. Wil je dat?'
'Nee!'
'Hou dan op me tegen te werken. Je geest zal veilig zijn in Trinity.' 'Waar?'
Even scheen er iets in zijn ogen, een vonkje woede. . . op zichzelf, dacht ze.
'Trinity?' zei ze en ze gooide de vraag eruit om zijn aanraking en in bezitneming uit te stellen. 'Wat is Trinity?'
Toen ze deze vraag stelde, gebeurden er verschillende dingen tegelijk; hun vaart tartte haar macht om het een van het ander te onderscheiden, maar het belangrijkste was het feit dat zijn greep op de situatie verslapte toen ze hem over Trinity vroeg. Ze voelde eerst hoe de rook boven haar oploste; het gewicht drukte haar niet meer naar beneden. Ze pakte haar kans nu ze nog kon en greep naar de deurknop. Haar ogen waren nog steeds op hem gevestigd en op het ogenblik dat ze loskwam, zag ze hem veranderen. Het was niet meer dan een fractie, maar zo krachtig dat het onvergetelijk was. Ze zag hem met zijn bovenlichaam onder het bloed en er zaten ook spetters op zijn gezicht. Hij wist dat ze het zag, want zijn handen gingen naar boven om de vlekken af te schermen, maar zijn armen en handen zaten ook onder het bloed. Was dat van hem? Voor ze kon kijken of ze een wond zag, had hij weer controle over het visioen, maar net als een goochelaar die probeert te veel ballen tegelijk in de lucht te houden, betekende het vangen van de ene dat hij de andere verloor. Het bloed verdween en hij verscheen weer ongedeerd voor haar, alleen om een ander geheim te onthullen dat zijn wil verborgen had willen houden. Het was veel rampzaliger dan de bloedspetters; de schok van de golf sloeg tegen de deur achter haar. Het was veel te sterk voor de Lix, zelfs als die zich hadden samengevoegd was het nog een kracht waar Kissoon blijkbaar doodsbenauwd voor was. Zijn ogen gingen van haar naar de deur, zijn handen hingen langs zijn zijden en alle uitdrukking was van zijn gezicht gegleden. Ze voelde dat ieder deeltje van zijn energie in één doel was gestopt: datgene het zwijgen op te leggen dat daar op de drempel woedde. Dit had ook zijn gevolgen, net zoals de greep die hij op haar had gehad - hij had haar hier gebracht en gehouden - en die hem uiteindelijk weer helemaal ontglipte. Ze voelde de werkelijkheid die ze had verlaten weer vat op haar ruggegraat krijgen en trekken. Ze probeerde zelfs niet tegen te werken. Het was net zo onontkoombaar als de zwaartekracht. De laatste glimp die ze van Kissoon opving, was weer van hem onder het bloed terwijl hij met een uitdrukkingsloos gezicht voor de deur stond. Toen gooide die zichzelf open. Een ogenblik was ze ervan overtuigd dat wat er tegen de deur had geslagen op de stoep zou zitten wachten om haar en Kissoon te verslinden. Ze dacht ook even iets van de helderheid ervan - zo helder, zo verblindend helder - over de gelaatstrekken van Kissoon te zien glijden. Maar zijn wil was op het laatst toch sterker en de gloed verminderde op het ogenblik dat de wereld die ze had verlaten haar weer opeiste en haar door de deur sleurde.
Ze vloog terug zoals ze was gekomen, tien keer zo hard als op de heenweg, zo snel dat ze niets kon zien van de dingen die ze voorbijvloog - de stalen toren, de stad - tot ze er kilometers van verwijderd was.
Dit keer was ze echter niet alleen. Er was iemand bij haar die haar
naam riep.
'Tesla! Tesla! Tesla!'
Ze kende de stem. Het was Raul.
ik hoor je,' mompelde ze, vaag in de wetenschap dat door de mist van vaart een andere donkere werkelijkheid zichtbaar werd. Er waren lichtpuntjes in - kaarslichtjes misschien - en gezichten. 'Tesla!'
ik ben er bijna,' hijgde ze. 'Bijna. Bijna.'
Nu verdween de woestijn en nam de duisternis het over. Ze deed haar ogen wijd open om Raul duidelijker te zien. Er lag een glimlach op zijn gezicht toen hij op zijn hurken ging zitten om haar te begroeten. 'Je bent teruggekomen,' zei hij.
De woestijn verdween. Het was nu overal nacht. Er lagen stenen onder haar en er waren sterren boven haar en zoals ze al had vermoed, waren er kaarsen die door een kring verbaasde vrouwen werden gedragen.
Onder haar, tussen haar lichaam en de grond waren de kleren waar ze uit was gegleden toen ze haar lichaam had geroepen en herschapen had in de Lus van Kissoon. Ze strekte haar arm uit om het gezicht van Raul aan te raken. Zowel om zich ervan te overtuigen dat ze inderdaad terug was in de stevige wereld als om het contact. Zijn wangen waren nat.
'Je hebt te hard gewerkt,' zei ze, want ze dacht dat het zweet was. Toen begreep ze haar vergissing. Het was helemaal geen zweet, het waren tranen.
'Ach, arme Raul,' zei ze en kwam overeind om hem te omhelzen. 'Was ik helemaal verdwenen?'
Hij trok haar stevig tegen zich aan. 'Eerst als mist,' zei hij. 'En toen. . . gewoon weg.'
'Waarom zijn we hier?' vroeg ze. 'Toen hij me neerschoot, was ik in de missiepost.'
Toen ze aan het schot dacht, keek ze naar de plaats waar de kogel haar had geraakt. Er was geen wond meer, zelfs geen bloed. 'De Nuntius,' zei ze. 'Hij heeft me geheeld.'
Dat feit ging niet verloren voor de vrouwen. Toen ze de gave huid zagen, mompelden ze gebeden en trokken zich terug. 'Nee. . .' mompelde ze en keek nog steeds naar haar lichaam. 'Dat was de Nuntius niet. Dit is het lichaam dat ik me voorstelde.' 'Voorstelde?' zei Raul.
'Opgeroepen heb,' antwoordde ze, zich nauwelijks bewust van de verwarring van Raul omdat ze zelf voor een raadsel stond. Haar linkertepel, die twee keer zo groot was als zijn buur, zat nu rechts. Ze bleef ernaar staren en schudde haar hoofd. Het was niet iets waar je je gemakkelijk mee vergiste. Ergens moest ze onderweg naar de Lus gek geworden zijn. Ze trok haar benen op en bestudeerde ze. Een paar krassen - het werk van Butch - die op het ene scheenbeen hadden gezeten, zaten nu op het andere. 'Dat begrijp ik niet,' zei ze tegen Raul.
Aangezien hij de vraag niet eens begreep, was het al helemaal onmogelijk voor hem om een zinnig antwoord te geven, dus haalde hij zijn schouders op.
'Het geeft niet,' zei ze en begon zich aan te kleden. Toen pas vroeg ze wat er met de Nuntius gebeurd was. 'Heb ik alles gekregen?' vroeg ze. 'Nee. De Dood-Jongen heeft het.'
'Tommy-Ray? O Jezus. Dus nu heeft de Jaff anderhalve zoon.' 'Maar jij bent ook getroffen,' zei Raul. 'En ik ook. Ik had het in mijn handen. Het klom helemaal tot mijn ellebogen omhoog.' 'Dus het is wij tegen hen.'
Raul schudde zijn hoofd, ik ben van geen enkel nut,' zei hij. 'Dat ben je wel en dat moet je ook,' zei ze. 'Er zijn nog zoveel vragen waar we een antwoord op moeten hebben. Ik kan het niet allemaal alleen doen. Je moet met me meekomen.'
Zijn weerzin was duidelijk merkbaar zonder dat hij die onder woorden bracht.
ik weet dat je bang bent. Maar alsjeblieft, Raul. Je hebt me van de dood teruggehaald. . .' ik niet.'
'Je hebt geholpen. Dat wil je toch niet voor niets gedaan hebben, hè?' Ze kon Kissoons manier van aandringen in haar eigen stem horen en ze kon er niet veel waardering voor opbrengen. Maar aan de andere kant had ze nooit een zwaardere les in haar leven gehad dan tijdens de periode die ze bij Kissoon had doorgebracht. Hij had zijn stempel achtergelaten zonder haar ook maar met een vinger aan te raken. Maar als haar gevraagd was of hij een leugenaar of een profeet was, een verlosser of een krankzinnige, had ze dat niet kunnen zeggen. Misschien was die dubbelzinnigheid wel het moeilijkste deel van alles geweest, maar ze kon ook niet zeggen welke les ze ervan had geleerd. Haar gedachten gingen terug naar Raul en zijn weerzin. Er was geen tijd voor een diepgaande discussie. 'Je moet gewoon mee,' zei ze tegen hem. 'Je kunt er niet onderuit.' 'Maar de missiepost. . .'
'. . .is léég, Raul. De Nuntius was de enige schat die er was en die is nu weg.'
'Er waren herinneringen,' zei hij zachtjes en de tijd waarin hij zijn antwoord gaf, gaf zijn acceptatie aan.
'Er zullen andere herinneringen komen. Betere dingen om je te herinneren,' zei ze. 'Nou. . . als je nog van iemand afscheid moet nemen, doe dat dan, want we gaan zo. . .'
Hij knikte en begon in het Spaans tegen de vrouwen te praten. Tesla wist een beetje van die taal af, voldoende om te begrijpen dat hij inderdaad afscheid nam. Ze liet hem zijn gang gaan en liep de heuvel op naar haar auto.
Onderweg begreep ze plotseling het raadsel van haar omgekeerde lichaam, zonder dat ze er bewust over had lopen denken. Ze had in de hut van Kissoon aan zichzelf gedacht zoals ze zichzelf meestal zag: in een spiegel. Hoe vaak had ze de afgelopen dertig jaar naar haar eigen reflectie gekeken en een portret opgebouwd waar links rechts was en andersom?
Ze was letterlijk als een andere vrouw uit de Lus teruggekomen, een
vrouw die alleen ooit had bestaan als een weerkaatsing in een spiegel. Nu was dat beeld een lichaam van vlees en bloed geworden en liep door de wereld. Ze hoopte dat achter het gezicht de geest hetzelfde was gebleven, ook al was ze door de Nuntius getroffen en had ze Kissoon leren kennen. Maar in het grote geheel waren dat te verwaarlozen factoren.
Ze was nu feitelijk een heel nieuw verhaal. Er was geen beter ogenblik om zich aan de wereld te presenteren dan nu. Morgen zou misschien nooit komen.