61
Dirck kwam met honderd kilometer per uur op de kruising af. Hoewel het verkeerslicht op groen stond, haalde hij zijn voet van het gaspedaal en remde bij. Niet zozeer omdat hij bang was anders uit de bocht te vliegen, maar vanwege een tegenligger die uit Zell am See kwam en eveneens deze afslag wilde nemen. Het kon niet anders of het verkeerslicht op zijn weghelft stond op rood. Toch nam de snelheid van de aanstormende auto nauwelijks af.
‘Wat is dat voor een idioot?’ zei Stuart.
‘Geen idee,’ antwoordde Dirck. ‘En ik wil het ook niet weten. Waarschijnlijk bezopen.’
Hij bracht de snelheid van de auto terug tot zeventig kilometer per uur. De kruising lag nog een kleine honderd meter voor hen. De mist was grotendeels opgetrokken, zodat ze een redelijk overzicht hadden op de omgeving. ‘Kijk goed uit je doppen,’ zei Dirck. ‘Manon moet hier ergens zijn.’ Op dat moment brak de hel los. De bestuurder die veel te hard reed ging vlak voor de kruising vol op zijn remmen staan. Met gierende banden stuurde hij de wagen naar rechts. Een personenauto die vanaf de weg kwam die langs de skiliften liep werd door deze waanzinnige actie gedwongen scherp naar links te sturen en dwars over de kruising heen te rijden. Na een aantal slingerende bewegingen kreeg deze bestuurder zijn auto weer onder controle en ging er op volle snelheid vandoor. Vlak achter hem koos een grote, donkere personenwagen dezelfde richting. De idioot die bijna een aanrijding had veroorzaakt, keerde zijn auto en zette wederom met piepende banden de achtervolging op de twee auto’s in. ‘Foute boel,’ meende Stuart. ‘Manon zit in een van die auto’s. De eerste lijkt me het meest logische.’
‘Dan moet ze een lift van iemand hebben gekregen,’ zei Bernd vanaf de achterbank. ‘Dat lijkt me erg stug.’
‘Ze heeft op meerdere paarden gewed. Haar familie zou vanavond aankomen,’ zei Dirck. ‘Ze is ingestapt bij degene die hier als eerste was.’
Hij gaf gas. De achterlichten van de laatste auto in het rijtje van drie werden zienderogen kleiner.
‘Bel Manon. Voordat we iets ondernemen moeten we eerst weten hoe de zaken er precies voorstaan.’
Stuart deed wat zijn vriend voorstelde.
Haar moeder stond stijf van angst. Ze hield beide armen gestrekt, haar vingertoppen duwden tegen het dashboardkastje. Haar gezicht was lijkbleek. Ze ademde zwaar.
Ook Fleur stond doodsangsten uit. Bij de manoeuvre van haar vader waarbij hij vlak langs de aanstormende auto raasde, had ze gegild. Toen haar vader de auto weer onder controle kreeg, was ze over haar hele lichaam gaan bibberen. Zo bang had Manon haar zus nog nooit gezien.
Als haar vader angst voelde, wat ongetwijfeld het geval was, dan wist hij dit knap te verbergen. De ogen van haar vader schoten alert heen en weer van de weg voor hem naar zijn achteruitkijkspiegeltje.
De actie op de kruising had zijzelf voor het grootste gedeelte gemist. Nadat ze was ingestapt, had ze constant de auto in de gaten gehouden die hen tegemoet was gekomen om vlak achter hen hard af te remmen en te keren. Vanuit de tunnel waren twee mannen aan komen rennen. Een daarvan was Marek geweest. Ze waren in de auto gestapt die meteen de achtervolging op hen had ingezet. Op dat moment had haar vader de kruising bereikt en had moeten uitwijken voor de andere auto.
‘Wat zijn dat voor mensen, Manon?!’ zei Ton afgebeten.
‘Tsjechen,’ antwoordde Manon terwijl ze naar de auto’s keek die hen achtervolgden. ‘Misdadigers.’
Ton knikte.
‘Ik begrijp wat je... God, nog aan toe!’
De auto die vlak achter heen reed had gas gegeven en botste met zijn voorbumper tegen de achterkant van hun wagen. Hierdoor schoten ze opeens enkele meters naar voren. Haar vader voorkwam ternauwernood dat ze in een slip belandden.
‘Stoppen, Ton!’ gilde haar moeder. ‘Anders rijden ze ons dood!’
Manon draaide zich snel een kwartslag om. Ze probeerde overtuiging in haar stem door te laten klinken.
‘Dat is het laatste wat je moet doen, pap. Als we stoppen vermoorden ze ons allemaal. Deze mensen laten geen getuigen achter.’
Voordat Ton kon antwoorden, sloeg Fleur haar handen voor haar gezicht en begon hysterisch te snikken. ‘Nee... stoppen... alsjeblieft... stoppen...’
Manon wilde haar zusje troosten, maar ze moest ook op blijven letten. Ze was zelf buiten adem van angst, al wist ze dit goed te verbergen. Haar mobiele telefoon trilde in haar binnenzak. Ze griste hem uit haar zak en zag op het scherm wie haar belde.
‘Dirck!’
‘Zit jij in de voorste auto?’
‘Ja, we worden achtervolgd door twee auto’s. Volgens mij zit Marek in de voorste.’
‘Ik kan jullie met dit vehikel nauwelijks bijhouden,’ hoorde ze hem zeggen. Er waren veel bijgeluiden op de lijn. Waarschijnlijk had Dirck zijn mobiele telefoon op de luidspreker staan.
‘Neem de tunnel,’ ging Dirck verder. ‘Daar heb je nog kans op tegenliggers zodat ze jullie moeilijk kunnen passeren. Wat er ook mag gebeuren, stop nergens voor. Wij zijn met zes man, maar als die lui wapens hebben zijn we kansloos. Hou verbinding met deze telefoon, wij bellen nu met een ander toestel de politie.’
Manon sprak harder zodat haar familie kon horen dat ze contact had en er wellicht wat hoop gloorde. ‘Door de tunnel en nergens voor stoppen, jullie bellen de politie.’
Ze hield de mobiele telefoon in haar hand en zag dat haar vader vlak voor het viaduct een flauwe bocht naar rechts nam. Dit was de weg richting de tunnel die naar Zell am See leidde.