19
Manon en Fleur liepen gearmd over straat. Nadat ze van iedereen afscheid hadden genomen, hadden ze met veel geduw en getrek de uitgang van Diele bereikt. Toen ze eindelijk buiten waren, haakte Manon spontaan in.
‘Dit heb ik sinds de lagere school niet meer gedaan,’ giechelde Fleur.
‘Dan kunnen we elkaar een hand geven.’
‘Twee zussen aan de boemel,’ reageerde Fleur lacherig. ‘Hoe laat is het eigenlijk? Een uur of twaalf? We zijn serieuze stappers, hoor!’
Manon gaapte. ‘Je zult het niet geloven, maar als ik mijn bed zie, slaap ik.’
‘Ik ben ook kapot en dat op vakantie’ zei Fleur. ‘Vroeg op, de hele dag actief bezig zijn, de kou...’
‘Vijf glazen bier.’
‘Schei uit, ik breng evenveel tijd door in de kroeg als op de universiteit. Vijf biertjes stop ik in mijn holle kies.’
Manon lachte. Het geluid weerkaatste tegen de gevels van de straat waarin ze liepen. Geschrokken van de harde echo, sloeg Manon een hand voor haar mond.
‘Kijk maar uit, anders pakken ze je nog op voor openbare dronkenschap.’
Fleur was nog niet uitgesproken of ze hoorden het gelal van een groep aangeschoten Engelsen.
‘Over openbare dronkenschap gesproken... Zeg, wat anders. Dirck zag jou wel zitten. Hebben jullie nog nummers of e-mailadressen uitgewisseld?’
Fleur schudde van nee. ‘Aardige jongen, maar...’
De klap kwam uit het niets. Fleur vloog naar voren en viel met haar gezicht op de keien. Versuft bleef ze liggen. Voordat Manon de kans kreeg te reageren, pakte een man haar bij haar jack. Hij drukte haar krachtig tegen de muur.
Ze was verlamd van schrik en had moeite met ademhalen. De greep van de man was zo krachtig dat weerstand bij voorbaat kansloos leek. Ze wilde gillen, maar omdat de angst haar volledig verlamde, stokte de gil in haar longen.
Terwijl hij haar in een ijzeren greep hield, boog de man naar voren. Manon zag nu zijn ingevallen wangen en de zwarte ogen vlak onder de muts. Ze rook de walm van verschaald bier toen zijn gezicht haar op enkele centimeters naderde.
De vingers van Fleur klauwden opeens in zijn schouder. Met alle kracht die ze bezat probeerde ze hem van haar zus vandaan te trekken. De man wankelde slechts even. Hij herstelde zich snel en haalde met zijn linkerarm krachtig naar Fleur uit. Ze viel naar achteren en kwam hard op haar zij neer.
Opeens werd Manon woedend. Deze schoft had recht voor haar ogen haar zusje geslagen. De adrenaline maakte haar alert. Niet langer verlamd wilde ze hem een knietje in zijn kruis geven, maar hij wist haar been vaardig met zijn onderarm af te weren. Omdat hij meteen naar voren stapte, werd ze opnieuw tegen de muur gedrukt. Hij fluisterde, nee, siste iets in haar oor. Ze had nog nooit zoiets bedreigends gehoord.
Ervan overtuigd dat de man haar nog meer kwaad wilde aandoen, spande ze haar spieren. Ze wilde terugvechten. Niemand deed haar en haar zusje ongestraft kwaad!
Voordat ze de kans kreeg iets te ondernemen, trok een grote hand haar aanvaller naar achteren. Ze zag het postuur van een beroepsworstelaar. Hij hield de agressieveling op zo’n vastberaden manier vast dat de magere man iets hulpeloos over zich kreeg.
‘Hij is dronken, sorry,’ zei de reus in het Engels met een Slavisch accent. Na deze korte verklaring trok hij de magere man met zich mee. Even later waren ze uit beeld verdwenen.
Manon stond onvast op haar benen. Ze waggelde naar haar zus, die probeerde op te staan. Ze pakte voorzichtig haar armen vast en hielp haar overeind.
‘Gaat het?’
Fleur trok een grimas van pijn. Ze vocht tegen de opkomende tranen. Ze keek Manon totaal verbouwereerd aan.
‘Wie was die hufter?’
Manon schudde ontredderd haar hoofd. Ook zij voelde een huilbui opkomen.
‘Ik weet het niet,’ fluisterde ze.