25
Manon trok de capuchon van haar jack verder naar voren. Na de warmte van de kroeg voelde het alsof ze door een reusachtige vrieskist liep. Het liep tegen elven en het vroor dat het kraakte. Links van haar hing boven een winkelpand een bord waarop de tijd en temperatuur werden aangegeven. Het was 22.53 uur en de buitentemperatuur was -12 graden.
Daar deden ze in Nederland een moord voor, dacht ze. In dit soort omstandigheden zouden de rayonhoofden van Friesland ongetwijfeld bij elkaar komen om de mogelijkheid van een elfstedentocht te bespreken. In tegenstelling tot Nederland vroor het hier ’s nachts in de winter altijd. Zelfs overdag kwam de temperatuur vaak niet boven de nul graden uit. Ze merkte hier in Oostenrijk nog niet veel van de opwarming van het klimaat.
Ze kroop nog dieper in haar jas. Ze moest nog steeds wennen aan de vrieskou. Ze was hier nu ruim twee weken en de avonden bleven een kwelling. Tenminste, als je buiten liep. Overdag in het zonnetje was het heerlijk.
Vandaag was het tot een uur of vier onbewolkt geweest. Tijdens het lesgeven had de zon regelmatig op haar gezicht gebrand. Haar leerlingen hadden het ook heerlijk gevonden. Het was nog even wennen om volwassenen van dik in de vijftig leerlingen te noemen, maar Dries en Annie moesten nou eenmaal nog leren skiën. Ze hadden er jaren over gedaan om de beslissing te nemen hun wandelschoenen om te ruilen voor skischoenen en lange latten. Het waren schatten van mensen die nooit klaagden en van het leven genoten. De perfecte leerlingen voor haar eerste officiële les.
Omdat ze afgepeigerd waren van de les, gingen ze rechtstreeks naar hun hotel. Wel nodigden ze haar uit voor een late après-ski, een uitnodiging die ze niet kon weigeren. Ze spraken af in een café waarvan ze wist dat het niet zo’n dolle boel was als bij Diele. Ze kletsten een uurtje, waarna ze afscheid nam. Dries en Annie rekenden af. Ook zij waren moe en wandelden op hun gemakje naar het hotel. Heel even speelde ze met de gedachten om nog een afzakkertje in Diele te nemen. Ze wist de verleiding echter te weerstaan en liep in de richting van het chalet.
Het centrum van Zell am See lag nu achter haar. Vanaf dit punt liep de weg gestaag omhoog. Schuin aan haar linkerhand lag de opstapplaats van CityXpress. Ze liep een stukje door en keek automatisch naar rechts. In het voorbijgaan waren de witte letters op het bord van SFun duidelijk zichtbaar.
Manon hield haar pas in. Ze keek nogmaals de smalle straat in. Had ze het zich verbeeld of was er een vreemde gloed te zien? Ze bleef staan, kneep haar oogleden samen en zag dat ze zich niet had vergist. Er kwam inderdaad een rode gloed van het kantoor van SFun af. Het was slecht waarneembaar, maar ze vertrouwde het niet. Even stond ze in dubio. Ze vond dat ze als werknemer van SFun de morele plicht had om te controleren waar dit schijnsel vandaan kwam, maar ze zag ertegen op om op dit tijdstip alleen de verlaten straat in te lopen. Niet aanstellen. Kom op.
Voorzichtig liep ze naar het kantoor terwijl ze in haar binnenzak op zoek ging naar haar telefoon. Ze moest zo snel mogelijk een alarmnummer bellen. Ze zag nu duidelijk dat het vuur was, hoewel het niet echt oplaaide. Ze aarzelde. Kon ze zelf actie ondernemen? Ze had geen sleutel, toch probeerde ze de deurknop om te draaien. Tot haar verbazing ging de deur open. Een windvlaag uit haar rug gierde door het pand. Hierdoor sloeg de tussendeur naar de gang open.
Ze keek nu recht in de vlammenhaard en schrok toen ze een man zag staan die haar kant op keek. Hij droeg een spijkerbroek en een jack. En een bivakmuts. De man aarzelde geen moment. Met grote passen kwam hij recht op haar af. Ze verstijfde van angst. Ze sloeg haar handen voor haar gezicht om zichzelf te beschermen. De harde klap die ze verwachtte bleef echter uit. De man glipte langs haar heen en rende weg.
De adrenaline gierde door haar lichaam. Ze wilde wegrennen, maar iets weerhield haar daarvan. Misschien wachtte die vent haar wel op. Ze bleef staan. Bellen. Nee, blussen. Eerst blussen, dan bellen.
Snel liep ze naar de brandblusser, trok de rode fles uit de houder en liep naar de brandhaard. De vlammen likten inmiddels aan de plinten van de gang. Ze spoot de brandblusser helemaal leeg.
Een verschrikkelijke lucht drong in haar neusgaten. Ze kokhalsde, legde de blusser op de vloer en doofde met de zool van haar laars een paar kleine vlammen die aan de witte lawine waren ontsnapt. Overal waren vlokjes papier te zien.
Toen ze zichzelf ervan had overtuigd dat het grote brandgevaar was geweken, liep ze door naar het kantoor van Rutger. De deur was geforceerd en de hele boel overhoopgehaald. De vloer lag bezaaid met papier. De ijzeren dossierkast stond nog overeind. Zelfs in de duisternis kon ze zien dat de deur flink was ingedeukt. Ze stapte naar achteren, liep door de gang terug naar de ingang en pakte haar telefoon.