In Simmurad
Een
Yolsippa de schurk, de
poortwachter van Simmurad, ontwaakte uit een droom van schele
maagden door het bekende, doch betrekkelijk zelden gehoorde
geroffel op de bronzen poort.
Hij opende het verborgen luikje en gluurde met halfdichte ogen naar
buiten.
'Wie is daar?' schreeuwde hij. Sedert enige tijd liet hij de rest
van de formule achterwege.
Buiten de poort was het nog niet helemaal licht. De duisternis
sloop heimelijk weg van de bergen, de hemel werd hoger maar nog
niet echt licht.
'Opnieuw zeg ik, wie is daar?'
Uit de schaduw onder hem riep een stem: 'Iemand die binnen
wil.'
Met een zucht pakte Yolsippa de wijn en schonk een
beker in.
'Jan en alleman en zijn maat komen hier niet zomaar in. Dit is
Simmurad, de Stad van de Onsterfelijken. Wat kun jij doen? Waarin
ben je goed? Hebben wij jouw talenten nodig, moeten we je
binnenlaten?'
'Ik ben de magiër Zhirek,' zei de stem, 'en dit kan ik doen-'
waarop een bliksemschicht door de schaduwen scheurde en de poort
beukte. In dit licht zag Yolsippa een knappe man met zwarte haren
en zwarte baard in een gele mantel, met gouden ringen om zijn
handen en een zwarte juwelen scarabee op zijn borst. 'Nog zo'n
schicht,' zei hij nu, 'en je poortdeuren vallen aan
duigen.'
'Beheers u,' zei Yolsippa. 'U moogt binnenkomen.'
Hij zette het mechanisme van de deuren in werking en Zhirek ging
door de poort. Hij was barrevoets. Haastig de trappen afdalend om
hem te onderscheppen, ontdekte Yolsippa dat de mantel van de magiër
zwaar was van het goud en zijn armen van banden van electrum en
orichalchum. Een gouden kraag bezet met zeekleurige stenen plooide
over zijn schouders en over zijn borst onder de scarabee.
'Helaas, geëerde en luisterrijke excellentie,' zei Yolsippa, 'de
heer van Simmurad, Simmu (die als een zoon voor mij is), staat man
noch vrouw toe om goud in de stad binnen te brengen, uit eerbied
voor een zekere prins van wie wij hier verwachten dat hij ons zou
kunnen bezoeken en die dit metaal niet bemint.'
'Dan moet Azhrarn mij maar mijden,' zei de magiër. 'Mijn goud gaat
tegelijk met mij naar binnen.'
Yolsippa achtte het wijs niet verder te protesteren.
Samen waren ze nu op het binnenplein achter de muur aangeland, waar
hoge bomen stonden die de stad gedeeltelijk aan het oog
onttrokken.
'Aanschouwt,' zei Yolsippa trots en wat angstig terwijl hij Zhirek
door de bomen leidde, zodat hij Simmurad voor zich zag liggen, het
roosrode en melkblanke marmer dat nu net kleur uit de hemel begon
te ontvangen, hoewel hier en daar nog lampen brandden in de torens
en zuilengangen. 'Ik zal u persoonlijk naar het hof van Simmu
geleiden.'
Prachtig was Simmurad beslist. Prachtig maar vreemd. Zhirek werd er
even door ontroerd, zoals in het algemeen slechts dingen van de
natuur nog vermochten hem te ontroeren. Met Yolsippa bij zijn
elleboog in de frisse glans van vlak voor het aanbreken van de dag
liep hij hoog en laag over de verschillende niveaus van de stad. En
zelfs Yolsippa, lomp stommelend, boerend, dik en opzichtig in zijn
vettige, met juwelen overladen kleren, deed geen afbreuk aan de
aura van Simmurad.
Vele paleizen stonden er, en alle leken verlaten. Slechts hier en
daar knipoogde een enkel gekleurd venster met lamplicht erachter.
De gazons waren glad van gras dat nimmer doodging - en nimmer zaad
vormde. De bomen rinkelden met bladeren die nooit vielen - of
vervangen werden. Deze eeuwige, statische manifestaties waren het
werk van reeds in de stad aanwezige magiërs of dateerden van de
bemoeienis van de demonen enige jaren her. De natuur werd gedwongen
tic onsterfelijke mensen te imiteren.
De dieren in de stad waren jong, maar ook zij waren onsterfelijk,
allemaal geïnfecteerd met een droppel van de Drank des Levens. De
luipaarden die uit een vijver dronken, zagen er vreemd uit als
poppen; zelfs als ze zich bewogen, leken ze onbeweeglijk. Ook
Yolsippa had iets van deze hoedanigheid. En toen ze door een tuin
liepen die door de eerste zonnestralen werd beroerd, waren daar
mannen en vrouwen die onder de bomen wandelden en ook zij wekten de
indruk dat ze marionetten of elegante wassen beelden waren. Ze
staarden Zhirek na en bespotten Yolsippa, maar hun ogen hadden van
glas gemaakt kunnen zijn. Het was of zij, zonder het te weten of
zonder zich erom te bekommeren, geleidelijk verkalkten, te beginnen
met de bovenste huidlaag, en daarna drong de verkalking allengs
naar binnen in de richting van de organen en de geest.
De citadel rees op in de morgenhemel. Yolsippa bleef staan voor de
obelisk van groen marmer, opdat Zhirek de inscriptie kon
lezen.
'Is deze stad dan een
gevangenis voor onsterfelijken?' vroeg Zhirek.
'Het is een geschenk,' zei Yolsippa. 'Ik was erbij toen de obelisk
onthuld werd. Een luisterrijke prins-'
'Azhrarn.'
'Ik zou mij niet durven verstouten-'
Zhirek was al weggeschreden naar de deuren van het paleis en liep
erdoor.
De dageraad begon over de rand van de citadel te stromen en kleurde
alles via rijen en rijen kristallen ramen.
'U wilt hier wachten, heer. Zo is nu eenmaal het gebruik,'
probeerde Yolsippa. Tot zijn opluchting gehoorzaamde
Zhirek.
Ze stonden in een zaal met een koepelvormig plafond dat zich hoog
boven hen verhief. De vloer was ingelegd met zilveren schijven.
Geen bedienden en geen wachters verstoorden de luister en ook geen
slaven, en toch was alles schoon en verzorgd - door de spreuken van
de genieën die hier mochten wonen. Maar het was er zo onbewoond dat
het een ruïne had kunnen zijn die men onverwacht in de woestijn of
middenin de zee ontdekt.
Zhirek ging zitten. Hij leek volkomen kalm, en. verschrikkelijk als
je zo dichtbij mocht komen dat je de wrede plooien rond zijn ogen
kon zien. Maar inwendig was hij begonnen te gisten, en dat was iets
dat hij koel, ontledend observeerde, bijna gefascineerd. Alleen
zijn hartslag en zijn buik werden getroffen door een herinnering.
Zijn hersens waren koel. Hij wachtte op Simmu alsof hij wachtte op
de komst van een wijn waar hij eens dronken van was geworden, die
hem ziek had gemaakt, en die hij nu alleen van zins was even te
proeven en dan op de grond te gieten, en daarna zou hij de wijnstok
uit de grond rukken en verbranden.
Hij wachtte een uur. De langdurende dageraad bestraalde nog steeds
de zaal. Toen kwam Simmu, maar niet alleen.
Als een koning, want hier was hij koning, liep Simmu de zaal in met
zijn gevolg, of een deel ervan. De vrouwen met eeuwigbloeiende
bloemen in het haar gevlochten, en exotische kleren in de stijl van
talrijke landen; de mannen, soldaten, tovenaars, wijzen, oud en
jong en nu allemaal leeftijdloos. Elk leek op de ander, op degenen
die Zhirek al gezien had - beelden van was.
En Simmu zelf was ook aangetast. Maar het was Simmu, lot in het
laatste en kleinste detail, het lynxgroen van de ogen, het amberkleurige haar, de
smalle baard, eveneens van amber; de alerte, katachtige, sierlijke
houding - hij had veel Vin een meisje, maar was beslist een man.
Hij leek niet ouder dan in het verleden, en lichamelijk was hij dan
ook niet ouder geworden, of ternauwernood. Zijn periode als held
had zekere veranderingen teweeggebracht, maar aan deze ging Zhirek
voorbij. Het was de andere verandering die hem trof. Dat wat deze
Simmu, hoewel in alle opzichten herkenbaar, totaal onherkenbaar
maakte - een ander. Zhirek was niet zeker hoe deze openbaring hem
precies beïnvloedde, maar die invloed stond vast. Al zijn emoties,
die hem verlaten hadden toen hij uit zee kwam, leken zich hier in
Simmurad verzameld te hebben om zijn longen en zijn hart te
bestoken. (Zhirek toonde niets van zijn overpeinzingen en het
inwendige tumult dat hij voelde.)
Aan Simmu's zijde, als laatste wanklank, ontwaarde Zhirek een
stuurs, beeldschoon meisje met glinsterend licht haar.
Yolsippa kwam weer te voorschijn. Hij boog lachwekkend voor Simmu
en Zhirek.
Zhirek rees overeind. Hij had al gezien dat ook Simmu's gelaat geen
spoor van zijn gedachten verried. Simmu staarde hem zonder
herkenning aan.
Veinst hij het, of is hij mij echt vergeten?
Waar heeft het meisje verstopt, het meisje dat mij omhelsde hij het
meer van zout? Simmu het meisje ...Schelp. Toen zag hij dat
Simmu stond te fronsen, op een bijna dwaze manier, alsof zijn
geheugen net een steek had gegeven,
Zal hij mij nu nog dieper beledigen, vroeg
Zhirek zich af, door voor te wenden dat hij mij
nu pas heeft herkend?
Maar Simmu sprak niet. Het was Yolsippa die op zijn
standwerkersmanier trompetterde: 'Zhirek, die zich een magiër
noemt, waarvan ik een bewijs heb aanschouwd, presenteert zich als
smekeling tegenover Simmurads heer.'
Hoe vaak was dit tafereel al opgevoerd? Even vaak als Simmu
onderdanen telde in zijn koninkrijk. Als nog iemand belangstelling
voor het ritueel had overgehouden, viel dit niet op. Maar ze
verzamelden zich in de zaal om degenen die om onsterfelijkheid
kwamen smeken te keuren, alsof het een belangrijke zaak
was.
Toen sprak Simmu. Nog steeds licht fronsend zei hij tegen Zhirek:
'U bent magiër? We hebben al meer dan genoeg magiërs.'
'Wees dan maar blij,' antwoordde Zhirek. Hij merkte dat hij er niet
toe kon komen de naam Simmu te gebruiken - de naam die hij voor het
eerst had gehoord toen Simmu's vrouwelijke stem hem uitsprak naast
het zoutmeer. 'Ik ben niet van zins mij aan jouw volk toe te
voegen. Deze schreeuwlelijk begrijpt mijn doel verkeerd.'
Simmu's hof roezemoesde, wat meer belangstellend nu.
'Wat is dan uw doel?' vroeg Simmu.
'Het bezichtigen van deze stad die door sterfelijke mensen de Stad
van de Levende Doden wordt genoemd.'
Het rumoer zwol aan en bluste zichzelf.
'U schertst-' begon Simmu.
'Het is geen scherts om eeuwig te leven, een waardeloos leven,
doorgebracht in doelloze atrofie. De rat in de kooi, die van de ene
hoek naar de andere rent, heeft een beter leven.'
Simmu was bleek geworden, bleek onder zijn al bleke huid.
'Nu begrijp jij ons doel verkeerd, magiër. Wij beiden onze tijd
voordat wij onze plannen in werking stellen - en wij hebben
voldoende tijd om te beiden.'
Een van Simmu's hovelingen riep: 'Laat deze heer zijn toverkunst
bewijzen. Ik voor mij acht hem een onnozele bloed.'
Zhirek keek de man vluchtig aan. 'U zou moeten oppassen met mij,'
zei hij, 'want wat ik ook met u zou willen doen, u zou er tot het
eind van de tijd mee moeten leven.'
'Pas jij maar op voor mij,' riep de ander. 'Ook ik ben magiër.' En
hij wees naar Zhirek en zijn wijzende vinger schoot een tong van
vuur af. Zhirek negeerde het vuur dat hem toch niet kon treffen. In
het midden ervan staand zei hij; 'Vuur is gevaarlijk speelgoed voor
u.' Meteen doofden de vlammen. Simmu's hof fluisterde. Toen trad de
vaardige chirurg naar voren die zijn eeuwigheid in Simmurad
verdiend had met zijn medische kunsten.
'U moet niet denken, meneer,' zei hij, 'dat wij vernietigd kunnen
worden omdat wij kwetsbaar zijn. Zeker, vuur zou ons verminken,
maar het zou ons niet helemaal verbranden. Ik heb een zilveren voet
gemaakt voor een vrouw die zich gebrand had - de voet maskeert haar
eigen beschadigde voet, maar zij ondervindt er geen last van. Ja,
ik zal nog verder gaan, want ik beschuldig u van pogingen om onze
geestkracht te ondermijnen. Ik heb een medische studie gemaakt van
het verschijnsel onsterfelijkheid. Dit zal ik u zeggen: zelfs als u
het hart van een inwoner van Simmurad zou uitsnijden, zou u hem
daarmee niet doden. Hij zou als slapende zijn, en ik zou hem
terstond te hulp komen en een hart van zilver voor hem
vervaardigen. Dit zou werken volgens het beginsel van het uurwerk,
want ik heb vele occulte vaardigheden opgedaan tijdens mijn omgang
met de dwergen van de Onderaarde. En mijn knappe zilveren hart zou
even goed werken, en beter nog. Nog iets - ik heb al een beschadigd
oog verwijderd en gerepareerd en het weer in het hoofd van de
eigenaar bevestigd, waar het ogenblikkelijk wederom aan het werk
toog alsof het niets overkomen was.'
'Vertel mij nu eens,' zei Zhirek, 'hoeveel kinderen er geboren zijn
in Simmurad.'
De chirurg vouwde de handen voor de borst.
'Ik heb opgemerkt dat voortteling en geboorte spontane gevolgen
zijn van de angst voor de dood. Een soldaat kan op de vooravond van
een veldslag verscheidene vrouwen bezwangeren. Tijdens een
hongersnood worden er gewoonlijk vele kinderen geboren. Daar wij in
Simmurad geen angst voor de dood hebben, zijn wij minder
bevattelijk voor de voortplantingsdrift, en misschien zelfs
onvruchtbaar. Dat is niet noodzakelijk een ongeluk, aangezien wij
aldus meer tijd hebben voor andere doeleinden.'
'Welke doeleinden?' vroeg Zhirek.
Ditmaal antwoordde Simmu. 'Ik heb een bescheiden plan om de aarde
te veroveren, vervolgens degenen van grote waarde uit te kiezen en
hun de onsterfelijkheid te verlenen.'
'Een plan dat je meester, Azhrarn, hogelijk zal boeien,' zei
Zhirek, 'overal oorlog en bloeddorst. Maar na de
verovering,
wat gebeurt er dan? Een gezapige wereld van uurwerk-onsterfelijken.
Ik denk niet dat hij daar voor te porren is, jouw zwarte jakhals
van Druhim Vanashta.'
Simmu werd rood, een eigenaardig bloedeloze storm van bloed naar
zijn gezicht, de blos van een wassen beeld. Maar hij ging naar
Zhirek toe en hief zijn hand op om de magiër te slaan. Zhirek greep
die hand en toen hielden beiden zich in.
'Ik ben onkwetsbaar. Sla mij niet, want je zult jezelf verwonden,'
waarschuwde Zhirek.
Simmu leek in de war. Zijn ogen keken speurend in het gezicht van
Zhirek, op zoek naar een aanwijzing welk gevoel het was dat hem
doorstroomde. Maar zijn geheugen lag bedolven onder een zware steen
van demonische toverij, de omstandigheden en de jaren zelf. De
aanraking van Zhireks vingers op zijn pols was als een slag, een
dodelijke.
'Wie ben jij? vroeg hij.
'Je hebt mijn naam gehoord.'
'Wij hebben eerder gesproken. 'Ik herinner mij niet
wanneer.'
Zhirek liet hem los. Ironisch dacht hij terug aan de geluidloze
Eshva manier waarop Schelp gecommuniceerd had. De magie van Simmu,
levendig waarneembaar en aantrekkelijk voor allen die hem voor het
eerst ontmoetten in Simmu rad, was verspild aan Zhirek, die
gestrikt was door de actieve onmenselijke, totale magie van Simmu's
kinderjaren en jeugd.
Het hof werd rusteloos. Het meisje met het lichte haar staarde
Zhirek aan met ogen die van kleur veranderd leken.
'Het doet er niet toe,' zei Simmu nu. 'Jij begrijpt ons niet,
Zhirek. Kom, ik zal je de schatten van de stad laten zien. Ik zal
je mijn plannen uitleggen zodat je mijn streven in het juiste licht
kunt zien.'
Simmu leidde Zhirek door het paleis. Alsof hij nadrukkelijk een
contrast wilde aanleggen met hoe hij vroeger geweest was, ging
Simmu uitvoerig in op alles wat Zhirek had gezegd. Soms, in de hoek
van een trap of als hij even pauzeerde om een versiering van metaal
of steen aan te wijzen, waarbij zonlicht of schaduw hem in een
nieuw perspectief plaatsten, openbaarde Simmu zich als Schelp. Deze
toch zelden voorvallende beelden grepen Zhirek hevig aan maar, hoog
boven zijn eigen verwarring tronend, afzijdig, raakte hij niets van
zijn evenwicht kwijt. Simmu daarentegen werd steeds verwarder en
hulpelozer. Hij had zijn hovelingen weggestuurd, en Yolsippa, en
het starende meisje dat zijn vrouw was. Met bevende handen opende
hij de deuren van Simmurad. Hij begon er langzamerhand uit te zien
als een dier in een val.
Na verloop van tijd kwamen ze in een zaal waarvan het gehele
middendeel in beslag genomen werd door een marmeren verhoging en
daarop bevond zich een bijzonder uitgebreid oorlogsspel, geschikt
als speelgoed voor een keizer. Het enorme speelveld bootste de
aarde na, met zeeën van blauwglazen schubben, landmassa's gesneden
uit het glanzend opgewreven hout van allerlei bomen, met oprijzende
bergen die hier en daar met kristalsneeuw bekroond waren. Er lagen
ook modelsteden op het veld, in miniatuur maar prachtig
gedetailleerd, terwijl schepen zo klein als torren over de glazen
oceanen voeren. En er waren legers, de soldaten vervaardigd van
ivoor en geraffineerd geschilderd, hun zwaarden stalen splinters,
en hun oorlogsmachinerieën reden op minuscule geoliede wielen. Het
was strijdlustig speelgoed, maar niet meer dan speelgoed.
'Ik heb veel geleerd in deze kamer,' zei Simmu. 'Mijn bibliotheek
is goed voorzien van allerhande soorten boeken - ik lees over
strijd en hier oefen ik. Als het leger van Simmurad op de been is
gebracht, zal geen legioen van de aarde het kunnen weerstaan, zo
subliem geoefend en uitstekend bewapend zal het zijn.'
Maar toen hij dit gezegd had, werd zijn gezicht een roerloos
masker.
Hij leunde op het spelveld zodat de legers verstrooid werden waar
hij zijn handen plaatste.
'Maar ik kamp met een struikelblok dat ik moet opruimen, Zhirek. Ik
moet deze oorlog voeren, want als held ben ik dat wel verplicht -
toch mag er niemand gedood worden, want ik wil de Heer Dood geen
geschenken geven. Hoe moet ik dit doen?'
Zhirek antwoordde niet. Hij stond opzij van en iets achter Simmu en
hij werd bekropen door de opwelling om zijn hand op het vurige haar
van Simmu te leggen, om hem te troosten, of getroost te worden.
Maar de magiër gaf geen gevolg aan zijn opwelling.
'De Dood,' zei Simmu toen, terwijl hij met behendige, boosaardige
tikken van zijn hand de speelgoedlegers nog
verder uit elkaar sloeg. 'De Dood kwam naar Simmurad. Ik daagde hem
uit - of heb ik dat alleen gedroomd, zoals ik het allemaal heb
gedroomd, mijn leven, de demonen- Nee,' glimlachte hij, zich half
naar Zhirek toe draaiend zodat deze zag dat hij het groene juweel
vanonder zijn mantel had gehaald en er nu mee speelde. 'Nee, elk
van de wonderen is echt. Maar als de Dood razend op mij was, waarom
komt hij dan niet terug? Ik heb hem de strijd aangeboden, maar zijn
verweer was zwak en kinderlijk. Inmiddels zou hij toch wel een bres
hebben moeten ontdekken om door binnen te komen.'
'Dat heeft hij,' zei Zhirek.
Toen, een ogenblik alleen, maar totaal, kwam Simmu tot leven.
Slechts met zijn ogen stelde hij de vraag, en wachtte toen, als een
luipaard voor de sprong, tot de vraag beantwoord werd.
'Ja,' bevestigde Zhirek, 'ik ben de afgezant van de Meester van de
Dood.'
Simmu lachte. Zhirek kende die lach goed, niet van de lippen van
Simmu maar van zijn eigen lippen, het krankzinnige onverzoenlijke
geluid dat ontsproot aan walging of verwarring maar nooit aan
plezier.
'Dan moet dat zijn waarom ik dacht dat ik je eerder had ontmoet. Ik
had je meester voor mijn poort ontmoet. Wat komt er nu? Wat is de
taak waarmee hij jou gezonden heeft?'
'Ik moet je aderen vullen met wanhoop en ellende en je gedachten
met afschuw. Wat anders?'
Simmu leunde opnieuw op het platform.
'Wanhoop, ellende en afschuw zijn vreemden voor hen die eeuwig
leven. Je meester zal een andere methode moeten vinden. Maar ik
heet je welkom als afgezant. Waarom heeft hij jou voor dit werk
uitgekozen?'
'Omdat ik begrijp hoe ongelukkig jij je voelt, Simmu, welke straf
het leven jou oplegt in ruil voor het behoud van dat
leven.'
'Simmurad is een stad van verrukkingen, wonderen en intellect. Wij
zijn de goden van de oostelijke hoek van de wereld.'
Zhirek keek hem aan. Hij was gaan inzien dat de herinnering aan
hemzelf volkomen uit Simmu's gedachten was weggevaagd - door pijn,
of door de demonen die zo vaak aanwezig waren geweest tijdens
Simmu's bestaan. Zhirek zag ook de ketenen van de
verantwoordelijkheid die Simmu torste, de ketenen waartegen hij
zich eerst had verzet maar die hij nu amper meer voelde terwijl hij
rondkroop onder hun gewicht. Simmu's ogen waren hol geworden. Ze
haatten en smeekten. Zoals Zhirek eens vergeefs om een reden voor
zijn bestaan had gesmeekt tot de Prins der Demonen, zo smeekte
Simmu nu Zhirek, en ook tevergeefs.
De deuren van de zaal van het oorlogsspel zwaaiden wijd open en de
vrouw van Simmu met haar lichte haar kwam binnen.
'Beminde,' zei zij koud tegen hem, 'moet je mij buitensluiten bij
alles wat je doet? Ik ben Kassafeh,' zei ze tegen Zhirek, 'en als
Simmu de koning van deze stad is, dan ben ik, als zijn vrouw, de
koningin ervan. En jij bent Zhirek de magiër.'
'En bovendien de dienaar van de Heer Dood,' zei Simmu
haar.
Kassafeh haalde haar schouders op zodat de edelstenen op haar
schouder flitsten. 'Ik kan niet geloven dat de dood de gestalte van
een mens aanneemt.' Haar stem werd grover, een verwijzing naar haar
koopliedenafkomst. 'En ik geloof evenmin dat wij onherroepelijk
onsterfelijk zijn. Volgens mij is het een kunstje van de demonen,
die ons willen laten geloven dat we het zijn. De laatste jaren
kloppen slechts weinigen op onze poort,' zei zij tegen Zhirek.
'Waarom willen maar zo weinigen de eeuwigheid verwerven als die
echt bestaat? Is het zoals jij zei, dat ze ons "levende doden"
noemen?'
'In werkelijkheid,' zei Zhirek, 'denkt men in de wereld zelden aan
Simmurad. Het is al een mythe geworden. Alleen wanhopige mensen
geloven erin.'
'Ik zal ze oorlog brengen,' fluisterde Simmu, 'dan geloven ze het
wel.'
'Nee,' riep Kassafeh. 'Jij blijft hier suffen, magere kat van een
echtgenoot, suffen en slapen zonder kracht en zonder liefde. Jij,
een held zoals ik eens dacht. Ik zou je je ontrouw kunnen vergeven,
je onverschilligheid, maar niet je apathie.' Dit loog ze, maar de
woorden sprongen haar naar de lippen en verrasten haar met hun
valse heftigheid. Ze was niet vaak tegen Simmu uitgevaren. Het was
de aanwezigheid van Zhirek die haar tot woede aanzette en haar
dwong naar zichzelf te kijken. En plotseling vroeg ze zich af:
Deze knappe vreemdeling - begin ik hem lief te
hebben in plaats van Simmu? Als dat het geval is, zal ik het
innerlijk zwaar te verduren krijgen. Ik heb altijd maar één minnaar
gehad. En dat was maar al te waar. Het somber peinzen en het
weven en het eten van zoete gelei had haar jarenlang op de been
gehouden, maar het was niet genoeg, voor haar die haar zelfrespect
bewaard had middels woede en uitdagendheid in de Tuin van de Gouden
Dochters, en dat was een minder verwoestende gevangenis geweest dan
dit verstijfde paradijs Simmurad. Ja, wanneer
ik naar deze donkere man kijk, maakt mijn hart een sprongetje en
mijn longen knellen, Ik voel mijn leven, hoe lang het ook mag
duren. Zhirek zal ik beminnen.